[p. 144]
Jan Baeke
Gedichten
Wij wachten allemaal op hem
We wachten op hem
maar ondraaglijk is het vermoeden
dat hij niet weet waar wij zijn
dat anderen zeggen:
‘waarom het licht aan rampzaligen geschonken?’
Maar ook het tergend vermoeden
dat wij het zijn, dat één van ons
vaak niet de meest afvallige die denkt
dat iemand die hem kent
hem op de schouders slaat
en te eten vraagt.
Wij kunnen dat niet.
[p. 145]
De tijd van het jaar
Aan het eind van de bloedmaand
komen de messen op tafel.
Het is de week van de wegversperringen
van de aanbidders van bagage
het is de week van de messen op tafel.
De kalender houdt ze bij elkaar
de vaders hun zonen
hun dochters de moeders.
Ze voeren uit hun hand
de grotere dieren van het huis.
Ze luisteren naar het tikken van de koffers
en de tassen.
Ze luisteren naar het zuchten buiten
het zuchten van de weg.
De weg
zegt
denkt hij
maar je hoort.
In de koeien is het naderende onweer opgestoken.
Het ergste moet nog komen.
[p. 146]
Wisten wij niet beter
Wij wisten dit kan beter.
Het voorstel verdedigen, een medestander
die niets zegt.
Zijn ontkenning dagen later.
Een eigenaar, die man of vrouw te noemen.
Al is het vaak voldoende
aan het late uur twee drie verwaterde gezichten
toe te voegen
en uit het plastic zak met huisraad en brood
een man of vrouw op weg naar huis te maken.
Zo handelend kan het praten
op de gehele buurt worden overgebracht.