[p. 219]
Marieke Jonkman
Redding
Wie zich verdrinken wil moet zich verzwaren,
zwaarder dan Gods hand ooit tillen kan.
Gesteld dat hij zo’n booswicht wil bewaren
en haar in het suizend ruisen toe wil gillen:
gezegend, samen, leven, baksteen, man.
Mijn hoofd zweeft in een kelk van rokken.
Een vrouw duikt dieper en ontbindt mijn last.
Door haar word ik naar het licht getrokken.
Zij perst mij in het lichaam dat mij past.
[p. 220]
Gids
Ik droom van suïcide maar ik wil niet dood.
Meer het moment: het schuren langs de keel,
dit is het einde, ik leef geen uur te veel.
Ik ben niet bang, spijt is afwezig
en verlangen naar wat was ontbreekt.
Die droom duurt veel te lang en mag
niet langer duren. Onbevreesd geweest
moet op de convocatie staan.
[p. 221]
Oppas
Bij hun thuiskomst zei ik ongevraagd:
ik heb iets kostbaars laten vallen.
Toch niet de fruitschaal, riep hij uit,
die leeft als erfstuk van mijn moeder.
Goddank was zij de dood niet ingejaagd.
Een kale man, verlegen en zachtaardig
achter de tralies van zijn schrik. Dacht ik.
Totdat de dwingeland mij in zijn wagen
de schade liet betalen met mijn hand.
[p. 222]
Symbiose
Als een baby hapt de liefste. Mijn boze
vader strekt zich in hem uit. De borst
geven, moeder hield daar niet zo van.
Ik val uiteen in ouders. Was ik maar,
dorst ik maar. Zonder deze symbiose.