[p. 261]
Rutger Kopland / Drie gedichten
Grasveld in het maanlicht
Je raapt een pop uit het gras
maar je weet niet welk verdriet
het was dat je terugvindt
de maan doet wat hij wil
hij beduimelt het kleine
landschap in de zandbak
geel als een prent
bij je grootmoeder
hij zet een schilderachtig
speelgoed-paard in galop
over de prairie.
[p. 262]
Verhaaltje
We zagen deze zomer wat geiten
in de bergen, geen mens verder
geen herder, dit was hun eigen
hemel zon wind en land
misschien is er één toevallig begonnen
een misstap, een onbezonnen
sprongetje en toen waren ze eigenlijk al
op weg uit het veilige dal
de dagen gingen vanzelf voorbij
en als het zo donker geworden was
dat ze het gras niet meer zagen
en niemand kwam om ze te halen
dachten ze dan blijven we maar wachten
en vielen in slaap waar ze waren
maar toen een ochtend de zon zo dichtbij
in de hemel hing dat je hem bijna
grijpen kon en de olijven en de kastanjebomen
nergens meer stonden en alles was wei
en bloemen, toen wisten de geiten
dat ze in hun eigen land waren aangekomen
daar is het waar we ze zagen uit de verte
haast niet te onderscheiden
van de stenen zo stil en rustig grazend
in het verlaten vallen van de avond.
[p. 263]
De roeier
Vanavond trok de mist over de wei
alsof de aarde zich opende en
het grondwater buiten zijn oevers trad
paarden en koeien raakten vlot en
als in een moeras uit de oertijd
dreven tenslotte alleen nok koppen
en ruggen voorbij
van het geboomte aan de overkant
maakte zich iets los waarvan ik dacht
dat het een roeier was die overstak voor mij.