Why must you exist, so I can exist?

Ada Limón | Vijftien verenballen 1, 2
(Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers)

1.

Terwijl ik de wereld grotendeels onbewogen liet vanochtend,
     vond ik fluisterende volumes in mijn longen en oren.

Waar ik het allerbangst voor ben: krankzinnigheid, niet-bestaan.

Een sissende grootheid komt en onthuist me, enkel in de uren
                               waarin ik helemaal niet ben wie ik ben.

Voor wat wel vijftien minuten lijkt staar ik naar het woord ‘nestjes’.
        Het heeft teveel S-en. Het is S-zwaar. Het is geen plaats voor een vogel.

       Alle dingen die ik verzameld heb lijken me zo onwaarschijnlijk nu, deze schoenen
      en dit pakje met zaadjes die geen grond hebben om in te leven, geen druppels schone lucht.

Mijn moeders psychiater zegt dat iedereen in essentie
hetzelfde wil als alle anderen, een gevoel van thuishoren, een thuiskomen.

Ik wilde een zangvogel zijn.
    Het klopte om te verlangen naar snelle vleugels en het vermogen altijd te zweven—

             om Huitzilopochtli, mijn slangen temmend, te zijn.

Maar soms vermoeit de gedachte me en
              wil ik een sloom paard zijn, een tennisschoen.

2.

Twee jaar geleden hoorde ik de regen op de radiator
                                              het donker in druppen en sissen.

Ik ging rechtop zitten in het licht van de triviale straatverlichting en zei,

                 Niemand heeft me ooit iets aangedaan.
 
En de regendruppels bleven zich aanbieden aan de gehoorzame sneeuw.

               Dat is waar. Je hebt dit allemaal jezelf aangedaan.

         Mijn lakens noch mijn muren waren constrictors. 

Mijn uitvoerige constructies
                     waren opgebouwd uit sjablonen en explosieve onderdelen.

En in die minuut heb ik jullie allemaal bedacht.                     

Niet alleen de geliefden wier slappe roze lelies
                                             ik tot zonnebloemen wenste,
                           maar ook de zweepstaarthagedissen en de eikenbomen
die ik in mijn ruggengraat knoopte om me staande te houden,

zelfs de eerste eerst-gebogen onvoorzichtigheid, zelfs de paar mensen die ik vertrouw, weg
naar een mistige kist in mijn eigen hoofd.

En shit, dacht ik.

Als krankzinnigheid gekomen is om me schijnheilig te maken,
                                               schijn me dan weg.

Maar waarom zou ik zo gefixeerd willen zijn,
                                               zo vastgeklampt aan het nu?

Waarom moet jij bestaan, opdat ik kan bestaan?


Sinds ik dit gedicht heb vertaald, is de laatste vraag aan het einde de vraag die ik mezelf stel iedere keer dat iemand me teleurstelt. Het antwoord is niet altijd eenduidig, maar bij kleine teleurstellingen geef ik mensen graag het voordeel van de twijfel. Wanneer er bijvoorbeeld iemand in de supermarkt voor de pinda’s gaat staan, kan ik moeiteloos denken dat ik de mogelijkheid van zin in pinda’s aan de brede gestalte van de persoon voor me dank. Wat een opluchting, het is niet mijn gulzigheid. Zonder ander geen zelf, en zonder zelf niet het heerlijke gevoel van gestilde honger. Maar de dag dat ik naar zee wilde en iemand was opgehouden mee te willen – geen gratie. Wanneer iemand na wekenlang stotteren in mijn gezicht het woord ‘opgeven’ overgeeft, zou ik willen dat ik mijn gezicht in mijn rug kon veranderen. Op deze momenten heb ik jullie allemaal bedacht. Voor wat wel vijftien minuten lijkt kijk ik met lege uilenogen door de kamer. Het is dag, uilen zien ’s nachts, en ik wilde maar zeggen: het woord ‘uilenogen’ heeft een ‘o’ te weinig om zichzelf uit te kunnen beelden, zoals ook ik moeite heb mezelf te tonen – hoewel uilen eigenlijk kijken met hun nek. En shit, op deze momenten probeer ik je met de nek aan te kijken, maar toon je voorlopig mijn kwetsbare hals. Hier, als mijn onmogelijke antwoord op Ada Limón, is een ander gedicht over onbeantwoordbare vragen en anderen:


Het is onmogelijk om de contouren van een gezicht te herscheppen
als je het niet hebt aangeraakt. Dit is wat ik momenteel ervaar.

De lettergreep ‘her’ vraagt om een geschiedenis.
Wij hebben geen geschiedenis, hoewel we ervan beschuldigd zouden kunnen worden
dit te proberen in het heden.

Er zijn gezichten die zinnen bevolken waarvan je niet weet of je ze met een vraag-
of een uitroepteken moet sluiten.

Angsthaas die je bent, positioneer je jezelf in de vraagmodus.
Maar de wereld was nog nooit zo onveilig voor kleine zoogdieren als nu, uitroepteken.

Het woord ‘nu’ vraagt om een geschiedenis, die we niet hebben.
Wat we hebben: de behoefte om acte de présence te geven, dag na dag.

Angsthazen die we zijn, de wil een leger te creëren. Arm in arm
in een loopgraaf te gaan zitten. Kleermakerszit. Been op bot.

De wil een vraag te stellen, maar niet te weten aan welk loket te gaan staan.
Er zal geen antwoord zijn,

maar ik kan doen alsof buiten mijn raam de zee begint,
wat in zekere zin waar is, nu ik langzaam naar de rivier toe loop.


In de Oorshop

Biografie (2)

De Werkgroep Biografie bestaat twintig jaar en om die reden is in het laatste nummer van Biografie Bulletin een interview met oprichtster Anja van Leeuwen opgenomen. Tijdens het gesprek gaat het ook over biografiekritiek in Nederland en Van Leeuwen stipt een kwestie aan die veel biografen dwars zit. Recensenten van biografieën in Nederland lijken alleen geïnteresseerd te zijn in nieuwe levensfeiten –  het liefst schandalen – die een biograaf tevoorschijn tovert en niet in de visie van de biograaf, de selectie van de bronnen of het al dan niet ontbreken van materiaal. In mijn woorden: je kunt nog zo’n slechte biografie schrijven, als er pikante nieuwtjes worden gepresenteerd, kan het boek bijna niet meer stuk.

De biograaf wordt vaak niet beoordeeld op zijn werk als biograaf, maar op dat van nieuwtjesjager en dat is een heel andere tak van sport. Uiteraard zijn er uitzonderingen en die stukken verschijnen bijvoorbeeld in Biografie Bulletin. Ook een aantal medewerkers van dagbladen neemt het werk als biografiecriticus serieus. Toen een tijd geleden mijn Hans Lodeizen. Biografie verscheen was ik tevreden over een stuk van Aleid Truijens in de Volkskrant, omdat zij liet blijken vooral geïnteresseerd te zijn in de door mij gehanteerde aanpak; zij kwam verder dan een samenvatting van de inhoud van het boek en het verklappen van de nieuwtjes, zoals meestal gebeurt.Nijhoff

Anja van Leeuwen maakt na twintig jaar Werkgroep Biografie de balans op en kan dat opgewekt doen. Aan de biografiekritiek schort wellicht nog een en ander, maar dat laat onverlet dat er in Nederland meer biografieën dan ooit verschijnen. Net als zij vind ik het ook een goede ontwikkeling dat er meerdere biografieën van dezelfde personen komen. Verschillen perspectieven op reeds geopenbaarde levensfeiten doet de gebiografeerde immers meer recht. Wie weet komt er een tweede biografie van Gerrit Achterberg en wellicht schrijft iemand vanuit een ander perspectief over het leven van Pieter Jelles Troelstra, van wie net een biografie van Piet Hagen is verschenen. Criticus Rob Hartmans beklaagt zich in De Groene Amsterdammer van vorige week over het feit dat uit het boek van Hagen vooral de mens Troelstra oprijst, zodat er nog voldoende ruimte overblijft ‘voor een gedegen, handzame politieke en intellectuele biografie van deze Friese dichter en advocaat’. Aan het werk zou ik zeggen. En er is achterstallig werk. Gelukkig wordt er nu gewerkt aan de biografieën van Willem Kloos en Albert Verwey, maar waar blijven de boeken over groten als Martinus Nijhoff en Frans Kellendonk?

Kellendonk

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Aanrakingsangst

In het winternummer van het niet zo bekende tijdschrift Kunst en Wetenschap las ik een essay over Elias Canetti. Een mooi stuk van de filosoof Giovanni Rizzuto, die op een interessante manier het denken van de Nobelprijswinnaar koppelt aan persoonlijke ervaringen als de eerste confrontatie met de dood. ‘Zolang de dood bestaat is niets moois mooi, en niets goeds goed’, stelt Canetti.   caneti

Met deze inzichten is te leven; zij zijn invoelbaar en geven gek genoeg ook rust. Dit in tegenstelling tot de eerste zin uit Canetti’s hoofdwerk Massa en macht, die ook in het essay wordt geciteerd: ‘Voor niets is de mens meer beducht dan voor de aanraking met iets onbekends’.  Er zou zoiets als aanrakingsangst bestaan, die weer nauw verwant is aan de doodsangst. Elke aanraking wordt als bedreigend gezien, want men kan ten prooi vallen aan de willekeur van de ander. Om die reden wil de mens opgaan in de massa, zo stelt Canetti. Alleen in de groep kan de mens zich onsterfelijk voelen, want de afstand tussen de mens en de aanrakingsvrees zijn dan opgeheven.  

Ik ben het hier nooit mee eens geweest, want blijven we juist niet in leven omdat elk moment de aanraking met iets onbekends in het verschiet kan liggen. Er zit ook nog een ander bezwaar aan Canetti’s stelling, dat goed wordt verwoord door Rizzuto: ‘Het morele gehalte van massa’s is nooit erg hoog geweest, daarvan getuigen  (…) de drommen mensen die achter de charismatische Fortuyn aanliepen. Als quasi-organismen zijn ook massa’s in staat om te overleven!  Maar daar gaat Canetti aan voorbij. Wat hem intrigeert is het gevoel van onsterfelijkheid dat mensen ten deel valt die opgeslokt worden door massa’s. De dood, Canetti’s eeuwige tegenstander, lijkt hier voor even overwonnen te zijn.’ Een oud probleem en een vaak gevoerde discussie, maar weer zeer actueel.

‘Good times may come and they may go, I know’

Een keer in de vijf jaar lees je dat disco weer terug is en meestal wordt er dan ook een maatschappelijke aanleiding bij gezocht. Afgelopen vrijdag was het weer zover. Het Cultureel Supplement  van NRC Handelsblad  introduceerde een artikel over het muziekfenomeen met de woorden ‘Als de wereld vol slecht nieuws is zoeken de mensen steun bij disco’. En altijd passeren dezelfde namen: Gloria Gaynor, Chic en The Bee Gees.

Een naam wordt in dit soort overzichten bijna altijd vergeten: Eartha Kidd. Deze legendarische actrice en jazz-zangeres begaf zich met songs als I love men begin jaren tachtig van de vorige eeuw op het discopad. Dat was haar tweede jeugd. Ze maakte er prachtige clips bij, die nu erg gedateerd aandoen, maar juist daarom nog steeds mooi zijn.

De biografie van Eartha is fascinerend. Zij is de dochter van een katoenplukker uit South-Carolina, speelde in veel films en vertolkte prachtige jazzmuziek. Ze was kritisch over de Vietnam-oorlog en kon om die reden lange tijd niet meer in Amerika werken. Veel over haar leven is te lezen in de autobiografie die onder de titel I’m Still Here: Confessions of a Sex Kitten in 1989 werd gepubliceerd. Ik heb wel eens interviews met haar gezien, waarin ze vertelde erg verlegen te zijn, wat je je niet kunt voorstellen als je haar clips ziet. Maar op de vraag wat ze zou verstoppen als iemand bij haar op bezoek zou komen, antwoordde ze: mezelf. Ze overleed twee jaar geleden aan darmkanker, 81 jaar oud.

Een intrigerende progressieve vrouw en een veelzijdig kunstenaar. En van haar discohits werd ik altijd erg blij. Muziek om weer op te zetten in deze wereld vol slecht nieuws:  ‘Good times may come and they may go, I know’.

Kitt

De kwestie Ouborg

Op dit moment is er in het Cobramuseum in Amstelveen onder de titel ‘Piet Ouborg, solist’ een mooie tentoonstelling van het werk van de Haagse kunstenaar Piet Ouborg. Kunstcriticus Gijsbert van der Wal schrijft er vandaag over in NRC Handelsblad . Hij begint zijn bespreking met enkele opmerkingen over Ouborgs tekening Vader en zoon, die ook in Amstelveen is te zien. De tekening werd in 1950 bekroond met de prestigieuze Jacob Marisprijs, maar met die toekenning kon een groot aantal critici het toen echter niet eens kon zijn. Het leek wel een kindertekening, vonden zij.

Wat Van der Wal niet beschrijft, dat zou het bestek van zo’n bespreking ook te buiten gaan, is hoeveel Haagse kunstenaars de toen 57-jarige Ouborg hebben verdedigd in wat in de Hofstad jarenlang  ‘de kwestie Ouborg’ werd genoemd. Het actiefst waren schilder Willem Hussem, dichter Nes Tergast en dichter en essayist Paul Rodenko. Deze Haagse bent kwam regelmatig samen in café De Posthoorn, waar allerlei plannen ter verdediging van Ouborg en uiteindelijk de moderne kunst werden gesmeed.

In een handtekeningenactie keerden ze zich tegen conservatieve journalisten, onder wie J.M. Prange van Het Parool.  Ook besteedden ze ruime aandacht aan de kwestie in het literaire tijdschrift Podium, waarin de tekening werd afgedrukt. Dit waren roerige jaren van de doorbraak van de moderne kunst in Nederland. En dat alles nog maar zestig jaar geleden.

ouborg

J.B. Charles

Jarenlang was ik bevriend met Daisy Wolthers (1922-2008), die in de jaren vijftig van de vorige eeuw de secretaresse van uitgever Bert Bakker is geweest.  Ik moest aan haar denken toen ik deze week luisterde naar een gesprek tussen schilder en schrijver Armando en historica Jolande Withuis. Ze spraken in het kader van door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen georganiseerde tweegesprekken over wetenschap en kunst onder leiding van Wim Brands over de Tweede Wereldoorlog.

Uiteraard kwam het boek De SS’ers uit 1967 ter sprake, waarin Armando en Hans Sleutelaar gesprekken met Nederlandse SS’ers bundelden. Armando vertelde dat het boek uit nieuwsgierigheid naar de vijand tot stand was gekomen, maar dat niet iedereen de schrijvers deze nieuwsgierigheid in dank had afgenomen. Voorop in de kritiek had J.B. Charles, pseudoniem van de criminoloog Wim Nagel, gelopen. Die was zeer rancuneus geweest en zag alles erg zwart-wit, volgens Armando. Diens kritiek in Vrij Nederland leidde nog tot en rechtszaak, die werd gewonnen door Armando en Sleutelaar.

Zo kwamen mijn gedachten bij Daisy Wolthers, die mij vaak vertelde over de moeite die zij met Charles had. Hij kwam regelmatig bij uitgever Bert Bakker over de vloer en de gesprekken gingen dan bijna altijd over foute of vermeende foute Nederlanders. Charles was onwrikbaar. Hij vond bijvoorbeeld ook dat landverraders onvoldoende waren gestraft en dat daardoor ons land in een permanente crisis verkeerde. Het is allemaal te lezen in het door Bakker uitgegeven Volg het spoor terug. Daisy Wolthers vond de gesprekken over de oorlog zoals zij door Bakker en Charles werden gevoerd verschrikkelijk; niet eerder en ook niet daarna had zij mensen zo rancuneus over andere mensen horen spreken. In verband met Charles sprak zij van een onredelijke houding en een ziekelijke obsessie.

Charles wilde tijdens zijn hele leven niets met Duitsers te maken hebben en in 1965 had hij zich in Vrij Nederland ook faliekant tegen het huwelijk van Beatrix met Claus von Amsberg gekeerd. Hoe valt een rancuneuze houding ten opzichte van de vijand te rijmen met het werk van de criminoloog Nagel? Wat hij als schrijver bij het onredelijke af verwierp, was voor hem als onderzoeker toch het object van onderzoek?  Was hij als criminoloog niet nieuwsgierig naar het kwaad in de mens? De spanning tussen de schrijver Charles en de wetenschapper Nagel heeft mij altijd geïntrigeerd. In het voorjaar verschijnt er van de hand van Kees Schuyt een biografie van J.B. Charles,waarin de antwoorden op mijn vragen waarschijnlijk wel gegeven worden. Opvallend is dat deze biografie geschreven is door Kees Schuyt, een van de meest redelijke onderzoekers in Nederland. We kunnen de biografie, die verschijnt onder de titel Het spoor terug, met vertrouwen tegemoet zien.  

 images

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.

  • Foto van Ida Hondelink
    Ida Hondelink

    Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.
    (portret: Lin Woldendorp)