[p. 242]
Jan Zitman
Gedichten in vertaling
Poetry international
Terug in Rotterdam van weggeweest
meende ik: alles bleef hier bij zijn leest.
Bussen en trams met bordjes Feijenoord,
het volk hing met de benen buitenboord.
Voetbal dus, dacht ik. Voor de zekerheid
toch maar gevraagd. De man sprak vol verwijt:
‘Knul, waar komt jáái in jeizisnaam vandaan?
Het wordt bloed aan de paal, want het zal gaan
over “la loi de l’effort converti”
tussen Komraai en ‘n Spaanse evenkie.’
De krantenjongens schreeuwden: ‘Lááste nieuws!
Turkse dichter baart opzien! Interviews
met Neiderlânse schraaivers!’. En verdomd,
de kranten vlogen weg, wat ik je bromt.
(Naar ‘Glasgow 1960’ van Hugh MacDiarmid)
[p. 243]
Op de ontsnapping van een vriend aan de verdrinkingsdood voor Holland’s kust
Kwam koud die zee op bij Katwijk die zijn graf voor hem dolf
langszij terwijl hij zich
wild vocht naar de kust, maar voorlangs sloeg de golf
brandingzwart hem terug
en hij zag zijn kastelen bouwende zoon op het reddende strand.
Toen rees het wuivende duin
voor het laatst voor zijn oog. En hij schreeuwde het uit,
maar een klauwende luim
van de zee smoorde de angstkreet waarin hij verdronk
als een stervende vlieger. En zij,
die naast haar zoon op het zandloperzand in slaap verzonk,
werd gewekt door wie wist
dat dit het uur nog niet was en die haar de dood
in de ogen liet zien
van die haar zoon verwekt had. Op sprong zij
en wierp zich in de muil
van het monster waar hij zijn leven al sloot
voor haar die zo rijk hem gebed had.
Maar zij dreef zich door zijn verdrinken als Orpheus en trok
aan zijn haren terug
haar ontsnappende bruigom. En op het strand
stond lachend hun zoon
die toch bijna een wees was. Toen lagen de drie terneer
op dat koude zand,
ieder de ander houdend bij een levende hand.
(Naar ‘On a Friend’s Escape from Drowning off the Norfolk Coast’ van George Barker)