[p. 244]
Touch
(naar Thom Gunn)
Jij bent al in slaap,
ik nestel me dicht
tegen je aan, mijn
huid licht verstijfd door
de macht der gewoonten,
het patina van het ik,
de zwarte vrieskou
van afzijdigheid, zodat hij
zelfs onbedekt nu van
een weerbarstige kille
hardheid is, een oppervlakkig
vervormbaar, dood
rubberen weefsel.
Jij bent een hoop
beddegoed waar de kat
in zijn slaap zijn
nagels in klauwt en
zijn poten masseert op
jouw heup door de dekens.
[p. 245]
Intussen voel ik
hoe langzaamaan mijn
eigen warmte weer opkomt
of is het de straling
van jouw lichaam die in
het donker onder de deken
steels en voetje voor voetje
de kilte doorbreekt?
Je draait
je om en houdt mij vast, weet
je wie ik ben
of ben ik
je moeder of
de dichtstbijzijnde aan wie
je je vastklampt als je
droomt van een pogrom?
Waar ik, losgekomen,
nu in verzink is
een oud, groot gebied,
het was er al, want
jij bent er al,
de kat was
je daar al voor, toch
staat het op geen kaart.
Wat meer is, het
wordt niet gevonden, maar
vloeit voort uit ons
contact en ontstaat steeds opnieuw,
een donkere, alleen ons
omsluitende cocon,
een donker, groot rijk waar
wij wandelen met iedereen.