[p. 5]
Willem Jan Otten
Over onthouden gebleken te zijn
Mijn dag begint steevast met trachten te vergeten
wie ik toen ik droomde was: een derricuul
geflipperd door het onherinnerde heelal.
De tekkel Kaspar David Frederik
moet worden uitgelaten en dus sta ik
even later boven op het duin, één beentje
in het canvas van mijn innerlik –
de zee zou zijn volledig tragisch onbeschreven
ex nihilo ex nihilo als ik genoeg heb zeg ik ho,
maar zie: daar ligt zij als een aquarel te drogen
in de opgekomen zon, zij ligt daar alle
ochtenden, en heb haar nooit onthouden,
elke ochtend ligt zij, elke ochtend weer
wordt, één seconde voor mijn komst, tot haar
besloten, vraag mij niet door wie waarom –
O zing niet dat je bent, zing dat je blijkt,
weer is het kind je voor geweest en hikt je op.