H.W. Sandberg
Verdere afbrokkeling ‘consensus’ in de Navo – door Gorbatsjov
Het Noordatlantisch Verdrag van april 1949 verklaart dat het gesloten is om vrijheid, de beginselen van democratie, persoonlijke vrijheid en rechtsorde veilig te stellen. Daartoe besloten de verdragsluitende partijen ‘hun krachten te verenigen voor de gemeenschappelijke verdediging en voor het behoud van vrede en veiligheid’.
Hoewel dat nergens in het verdrag met zoveel woorden wordt gezegd was uit de historische omstandigheden waaronder het werd gesloten duidelijk, dat de Sovjet-Unie werd gezien als de macht die geneigd zou zijn om de waarden die de atlantische bondgenoten wensten te beschermen, aan te tasten. Daarbij werd gerekend met de mogelijkheid van een Sovjetrussische militaire aanval of de dreiging daarmee. Kortom: de Sovjet-Unie was de potentiële vijand.
Die status had de Sovjet-Unie zich verworven, zowel door een op expansie en zelfs wereldbeheersing gerichte ideologie als door haar feitelijk optreden in die gebieden in het oosten van Europa waar de Sovjetlegers op het ogenblik van de Duitste capitulatie de dienst uitmaakten. Daar werd rigoureus iedere werkelijk-democratische aspiratie in de kiem gesmoord. De installatie van communistische regimes, horig aan de Sovjet-Unie, werd afgedwongen. De conclusie lag voor de hand dat de Sovjet-Unie, indien daartoe machtspolitieke en militaire voorwaarden konden worden geschapen, niet zou schromen het terrein van haar zeggenschap ook naar een verzwakt en verdeeld West-Europa te verplaatsen. De oprichting van de navo was daar een verstandig antwoord op, in het bijzonder ook omdat de deelneming van de Verenigde Staten aan het bondgenootschap de Amerikanen ditmaal al in een tijd van relatieve vrede betrok bij de verdediging van West-Europa. Het wachten op Amerikaanse bemoeienis
was in de twee voorafgaande grote oorlogen kostbaar gebleken. Beter leek het om ditmaal de verdediging te beschouwen als een gemeenschappelijke zaak van de Verenigde Staten en West-Europa. Zo’n strategische binding zou het overbodig kunnen maken om Amerikaanse interventie te zien als de factor die een eenmaal begonnen oorlog zou moeten beslissen – de tijdige binding van Amerikaanse en Westeuropese belangen zou ditmaal zo’n oorlog kunnen voorkómen. Het lijkt er op dat deze conceptie tot dusver heeft gewerkt. Zij is het dus waard in stand gehouden te worden.
De oorspronkelijke analyse van de redenen die ertoe leidden de Sovjet-Unie als de potentiële vijand te zien is in de loop der jaren misschien niet minder geldig geworden – binnen de navo, die zich vooral ontwikkelde als een militair en veel minder als een politiek bondgenootschap, is het accent wel verschoven. Men ging er hoe langer hoe meer van uit dat het een hachelijke onderneming was om af te gaan op mogelijke Sovjet-intenties, af te leiden uit ideologie en verwacht gedrag – dat zou speculatie blijven. Daarom werd het accent van de navo-analyses sterk verschoven in de richting van de militaire ‘capabilities’ van de Sovjet-Unie en het pact van Warschau. Uit de opbouw, omvang en inrichting van de strijdkrachten van de Sovjet-Unie en haar bondgenoten werd afgeleid wat de navo, als oorlog-voorkómende organisatie die in het uiterste geval tot passende verdediging in staat moest zijn, daartegenover zou moeten stellen.
Op zichzelf was dat uit militair gezichtspunt niet onlogisch en ook niet onvruchtbaar. Maar tegelijkertijd betekende het denken in uitsluitend militaire termen wel een politieke verarming. In de beginjaren van de navo was het ‘vijandbeeld’, los van de vraag of het tot in alle details ook juist was, in ieder geval duidelijk en het werd gedragen door de ‘consensus’ van de bondgenoten. Dat is drastisch veranderd. Die verandering is al lang geleden ingezet. Met name in de periode-Gorbatsjov treedt het ontbreken van een samenhangende analyse van de aarde van de dreiging die van de Sovjet-Unie uitgaat – of is die dreiging zelfs helemaal verdwenen? – in scherpe vorm aan het daglicht. Al vóór Gorbatsjov waren er binnen de alliantie uiteenlopende opvattingen over de aard van het Sovjetbewind. Tussen de extremen van de Sovjet-Unie als het ‘evil empire’, de bron van alle kwaad in de wereld, en de Sovjet-Unie als een logge en bureaucratisch-
verstarde mogendheid waaruit alle lust tot avontuur was verdwenen en die haar eigen ideologie al vrijwel vergeten was, waren ontelbare interpretaties van het Sovjet-regime binnen de navo voorhanden. Met Gorbatsjov is dat proces van het uiteenvallen van de oorspronkelijke ‘consensus’ in hoog tempo versneld.
Het valt niet te ontkennen dat Gorbatsjov het een en ander in beweging heeft gebracht.
Zelf wijst de Sovjetleider er met trots op dat zijn land thans vaart onder de vlag van ‘openheid en democratisme’. Dat is de aanduiding die hij gebruikt voor de wijzigingen die hij al heeft aangebracht in of nog in petto heeft voor het intern functioneren van het Sovjetsysteem. Daartoe behoren ingrijpende wijzigingen in de samenstelling van de partijtop en de lagere hiërarchie, de pogingen beweging te krijgen in de verstarde bureaucratie, het streven om het industriëel en economisch proces elastischer en productiever te maken, de verruiming van de marges voor openbare kritiek, de spectaculaire opheffing van de interne verbanning van Sacharov.
Op het terrein van het buitenlands beleid zegt Gorbatsjov te streven naar een ‘alomvattende veiligheid’. En hij beroept zich op de talloze voorstellen op het gebied van bewapeningsvermindering en -controle, die hij in de loop van 1986 heeft gedaan, tot en met ‘Reykjavik’. Voorstellen die afgewezen en ondermijnd zouden zijn door de Verenigde Staten, die met hun vasthouden aan het Strategisch Defensie Initiatief en het loslaten van het, niet-geratificeerde, salt 2-verdrag trachten de ‘strategische stabiliteit’ te ondergraven.
Tot nu toe weet het Westen met die veranderingen en initiatieven geen raad. In verhevigde vorm presenteren zich de oude theorieën. Er is een school, sterk vertegenwoordigd onder een deel van naar het Westen uitgeweken ‘dissidenten’ die, zich beroepend op hun illusieloze kennis van het Sovjetsysteem, stellen dat al de genoemde ‘tekenen’ weinig om het lijf hebben. Het Sovjetsysteem is per definitie een op onderdrukking gebaseerd regime dat zich, wil het zichzelf niet opheffen, geen echte ‘liberalisering’ veroorloven kan. Zij zien Gorbatsjovs pogingen als maatregelen in de marge, die krachten in de Sovjet-Unie vrij moeten maken die onmisbaar zijn om het land, dat na de tweede wereldoorlog min of meer onverwacht
de status van een supermogendheid verwierf, die status te laten behouden. Zou dat lukken, zo meent deze school, dan is dat niet zonder meer gunstig voor het Westen. Zo’n ‘vernieuwde, gerevitaliseerde’ Sovjet-Unie zou immers met meer kans op succes de oude, door de ideologie voorgeschreven, doeleinden kunnen nastreven. Conclusie: het Westen heeft er geen belang bij Gorbatsjov te helpen door, waar het dat zou kunnen, zijn positie in eigen land te versterken.
Hoewel het om allerlei redenen moeilijk is om op dit ogenblik precies te weten wat nu eigenlijk Amerikaanse politiek tegenover de Sovjet-Unie inhoudt, is het vermoedelijk niet al te vermetel om te veronderstellen dat de regering-Reagan in haar nadagen geneigd zal zijn deze opvatting in belangrijke mate te steunen, al was het maar omdat dat legitimeert tot welkome onbewegelijkheid.
Aan de andere kant van het spectrum is er een school die geneigd is om Gorbatsjovs veranderingen als van fundamentele betekenis te beschouwen en tevens in westelijk belang. De Westduitse minister van buitenlandse zaken, Genscher, formuleerde, vóór de Westduitse verkiezingen van 25 januari, zijn opvattingen als volgt. In de Sovjet-Unie is een gestaag proces van verandering ten goede aan de gang. Het gaat om meer dan om tactiek en propaganda, maar wel degelijk ook om fundamentele ingrepen in een verstard systeem. Die ingrepen vertegenwoordigen ook een westelijk belang. Een opener Sovjet-Unie is een vreedzamere Sovjet-Unie. Daarom moet het Westen de bereidheid tot veranderingen aanmoedigen. Het kan dat doen in de vorm van het aanbieden van praktische samenwerking op een breed terrein. Dat zal de bevolking van de Sovjet-Unie en vooral ook het partij- en militaire apparaat én de bureaucratie duidelijk maken dat Gorbatsjov in het Westen ‘waar voor zijn geld’ krijgt. Dat zal dan weer de positie van Gorbatsjov versterken en zo de weg vrijmaken voor nog verdergaande veranderingen.
Binnen de navo vindt men deze beide, ver uiteenliggende, interpretaties van wat er in de Sovjet-Unie onder Gorbatsjov gebeurt – met als gevolg ver uiteenliggende opvattingen over de passende reactie. Met daartussen alle denkbare schakeringen van ‘grijzen’.
Zo gezien heeft het optreden van Gorbatsjov in ieder geval tot effect
gehad dat de ‘consensus’ in het bondgenootschap verder is verzwakt. Los van de vraag of dat effect het doel was van het opereren van de Sovjetleider of het bij-effect van door hem om andere redenen noodzakelijk geachte maatregelen – het resultaat is in ieder geval een verzwakking van de samenhang in de alliantie. En aangezien nog altijd de veronderstelling niet is weerlegd, ook niet door enige maatregel zoals tot dusver door Gorbatsjov genomen of enig door hem gedaan voorstel, dat een van de voornaamste doeleinden van de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie het uit elkaar manoeuvreren van de Verenigde Staten en West-Europa is, moet de conclusie zijn dat de afbrokkelende ‘consensus’ in het Westen als winst voor de Sovjet-Unie moet worden beschouwd. Herstel van ‘consensus’, zowel over de aard van de dreiging als over de doeleinden van de eigen politieke strategie, zou vooraf dienen te gaan aan onderhandelingen over wat in wezen secundaire zaken zijn, zoals de onderhandelingen over de stand van de wederzijdse bewapening. Maar het lijkt er, gezien de verwarring die Gorbatsjov in het Westen heeft veroorzaakt, niet op dat de voorwaarden daarvoor, in politiek en analytisch opzicht, thans aanwezig zijn. Dat is het voortdurend tekort in de wijze waarop het westelijk bondgenootschap het fenomeen Sovjet-Unie grofweg de laatste twintig jaar tegemoetgetreden is: als een in hoofdzaak militair en niet ook en vooral als een politiek probleem. Dat maakt de onderhandelingsbasis voor concrete onderwerpen, zoals de kwestie van de (nucleaire) bewapening, rijkelijk wankel.