[p. 219]
Marieke Jonkman
Gedichten
Grond
Loslaten redt. Verdrinken geeft zekerheid.
Seconden zijn wonderen. Luchtbelletjes
in de tijd: eeuwigheid, vergetelheid.
Waar blijft het rijmwoord helderheid?
Gepeupel roept Ach! daar ik geen naam
noem. De gebiedende stem redt mij niet.
Ik zweef tussen geboorte en dood,
naar een hechte en stevige grond,
een bodem van taal.
[p. 220]
Gras
Aan de rivier, hier op bazalt, met de zon op mijn bast,
wanneer stem ik in met water en gras?
Een rouwende moeder ben ik, spot
en leedvermaak dreven mijn dochters de dood in.
Alleen grutto’s van vermaalde nesten
kunnen nog troosten. ‘Jij baart maar,
‘t is zuivere geilheid,’ riepen de mannen.
Mijn lippen zouden bol staan van hartstocht.
Was ik een paard, de wilg bood mij schaduw.
Losjes dringt vanitas door en houdt vast,
urenlang. Geen moment staat instemming op.
Het water stroomt van extase naar walging.
[p. 221]
Recht op bestaan
Onwil en afgunst staan recht overeind,
met obscene gebaren belagen ze mij.
Ik ontkleed me. Van woede verblind
staren zij op mijn zinloze tepels.
In een bange vrouw leg ik mij neer,
ontwaak vol trots en zonder angst.
Ik sla belagers op de linkerwang
en tik de tanden uit de bek
daar ik zijn wil wie ik in mij heb.
[p. 222]
Toekomst
Ik was de koningin en jij was, jij bent
mijn diadeem, mijn kroon, mijn kleed
vol diamanten, mijn deel in dit leven.
Wij wonen achter de heg van het paleis,
jij belooft levenslang en als je wandelt
wankel je niet. Geen vrees, geen beven.
Jij bent de vechtersbaas. Als anderen komen
en kwaad willen doen, raak jij ze goed hè?
Met de klaprozen van jouw geweren
die onze kamillevelden versieren
is onze toekomst verzekerd.