Serge Lifar
afscheid van een danser
door H. van Norden
Uit Parijs wordt bericht dat Serge Lifar als danser afscheid heeft genomen van zijn publiek met een voorstelling van Giselle in de décors van Bénoist, als Albert, één van zijn indrukwekkendste rollen.
*
Hiermede is aan het optreden van één van de grootste dansers van de laatste dertig jaar een eind gekomen. Door Nijinski ontdekt, door Diaghilew opgekweekt, is hij de opvolger van Nijinski geworden, maar hij heeft als theaterpersoonlijkheid en choreograaf veel meer dan deze te betekenen. Hij is de laatste sterdanser van de balletts russes van Diaghilew en met zijn verdwijnen is het tijdperk van deze theatervorst nog meer legendarisch geworden.
Wat wij hier willen, is een eerbetoon brengen aan een groot artist, een groot danser die de herleving van de franse danskunst heeft gestimuleerd en die sinds 1930 een groot aandeel heeft gehad in de vernieuwing van het ingesufte franse ballet en dat daarbuiten.
In ons land is door enige enghartige critici niets nagelaten om zijn recent optreden te ridiculiseren. Het is ongetwijfeld gemakkelijk om met monocles in het oog geamuseerd gade te slaan hoe een groot danskunstenaar niet de kracht bleek te kunnen opbrengen om tijdig de scène vaarwel te zeggen. Daarin zit een soort tragiek die nu eenmaal inhaerent is aan het theaterleven. Maar buiten deze pijnlijke confrontatie blijft het weten dat Lifar een grote persoonlijkheid is. Zonder zijn totale inzet die in het begin, vooral in Frankrijk, veel verzet opriep, zou het ballet in Engeland, in de Verenigde Staten en ook in ons land niet die vlucht hebben genomen.
Lifar is behalve een danskunstenaar van grote gaven tevens één van de weinige choreografen die ook zijn opvattingen op schrift stelde. Zijn vaak zeer persoonlijke thesen riepen veel weerstand op. Hij propageerde o.a. dat de dans onafhankelijk is van de muziek, en niet ná de muziek komt en dat het woord choreauteur beter de onafhankelijkheid van de moderne choreograaf uitdrukt. Balanchine die in Amerika een eigen weg zocht, was het hier niet mee eens. Maar zonder het opzienbarende Icare (1935), dat slechts door rhythmische instrumenten werd begeleid, zouden vele choreografen van nu, dat wat zij zochten niet hebben kunnen vinden. Bij Lifar vindt men nog steeds iets terug van de experimentele sfeer van Diaghilew, van de luxueuze stijl van de theaterdans, een wereld waarin de namen van Cocteau, Auric, Picasso, Leger, Miro, Stravinsky, Poulenc, Hindemith enz. voorkomen.
Voor provinciale geesten zeggen deze namen misschien niets, men proeft liever de door de dorpssfeer tot geniaal verheven eigenteelt. Lifar is geen eigenheimer, hij is een franse Rus, een theaterman, een internationale figuur. En al mag men critiek hebben op zijn werk, waaronder ongetwijfeld ook vele mislukkingen zijn, al heeft het lang geduurd vóór het tot hem doordrong dat zijn leeftijd en zijn figuur hem niet meer geschikt maakten om als danseur-étoile op te treden, zijn inspirerende persoonlijkheid blijft over, een man die het huidige franse ballet direct heeft beïnvloed en vernieuwd.
Het afscheid van het toneel betekent geen afscheid van het theater. Als choreauteur en leermeester zal Lifar ongetwijfeld nog veel kunnen doen. De maker van Icare, Phère, La création du monde, Mirages, Suite en blanc, Le chevalier et la Damoiselle enz. mag in staat worden geacht nog een belangrijke rol te vervullen. Aan deze figuur betuigen wij onze hulde, n’en déplaise de dwergjes die nu om hem giechelen.
Liga koekje
Dat alles had uitlopers: enige abstracte schilders zijn heel boos geworden op de criticus Prange (tegen wie jij ook val fulmineerde) omdat zij, niet in staat zijnde geschreven teksten te begrijpen, meenden dat hij hen voor communisten uitmaakte. Dit krakeel ontstond n.a.v. de tentoonstelling van de Liga Nieuw Beelden. Nu vind ik dat de naam Liga al direkt associaties oproept met de tijd van het flinke, harde, progressieve, anti-aesthetische en anti-burgerlijke Duitse idealisme der twintiger jaren.
Ook bij ons kreeg je toen organisaties als de Liga voor Bescherming der Mensenrechten, de Liga tegen Koloniale Onderdrukking, de Vrouwen Vredes Liga enz. Ons aller Filmliga is tenslotte afkomstig van de germaanse Reinkoeltoer.
Liga Nieuw Beelden zou dus wat de titulatuur betreft beantwoorden aan de idealen van architecten als Mart Stam e.a., die indertijd de Europese kunst graag vernietigd zagen om daarna met wat frisse jongens opnieuw ’inhoud te geven aan het tijdsbewustzijn’.
De heren kunstenaars die in de gelederen van deze Liga optrekken en een soort broederschap vormen ter propagering van het op de historische dialectiek gebaseerde Enig Ware, roepen reacties op. Die komen dan van boze burgermannen die zich beledigd voelen, maar ook van de zijde van mensen die eenvoudig geen snars wensen te geloven van het door die Liga-isten zo nadrukkelijk beweerde en getoonde. Wanneer zo iemand dan zegt dat hij in het extreme idealistische streven van deze groep (al is dat voor mijn gevoel al aan het verlopen in een soort opportunistische aesthetiek) de voorbereiding ziet van een nieuwe culturele eenheidsworst, terwijl hij dit hele proces parallel ziet gaan met de door de communisten gepropageerde wereldschoonmaak en als tactiek gebruikt ziet worden ter ondersteuning van een politiek streven, dan worden die kunstenaars ontzettend boos, omdat ze beweren helemaal geen communisten te zijn. Dat neem ik best aan. Of is misschien hun woede veroorzaakt door de vrees dat bovengemelde reacties Peggy Guggenheim en het Museum of Modern Art zullen afschrikken?
H.v.N.