Tegen het vegetarisme
D. Hillenius
Er zijn honderd wegen om de grond te vergeten
springen, vliegen, vallen, branden,
bij geluk als de wind helpen wil,
met wroetende moeite, motors en teleurstellend lawaai.
Echt vliegen alleen meedenkend
met gelukkiger, lichter dieren.
Vallen als alles afgeteld is, een laatste kans.
Wil is een verloren instrument,
zoals paarden hun tenen verloren.
Stupide voorouders tevreden
met handen van de grond krom overeind te lopen,
hun wil als wisselgeld verspild
aan spiegeltjes, kralen, warm water voor het scheren,
veel knopjes om bijna alles uit te drukken
en overal vliezen, tapijten, muren, zolen,
tussen hun zintuigloze slappe vellen
en de wereld van schokken, spelen, verleiden.
Polen hadden we kunnen zijn,
vuurtorens van lijnen,
krachten springend van peiler tot peiler,
lijnen die daken weven
van trotse verheffing.
Maar daarvoor is adem nodig,
adem van geweld,
van samenhang als steen,
sprongkracht als dier.
Wij zijn te vroeg tevreden geworden,
koesterend wat we vergeten moesten.
Bomen, als tekens van telkens beginnen,
te langzaam, voorzichtig, gestolde sprong.
Torren en wormen en larven van erger gedierte
doorvreten hun schors en vermolmende kern.
Alleen hun kinderen vogels geven verwachting.