[p. 36]
Sylvie Marie
Automijmeringen
– Over de dood
altijd verzin ik zinnen die beginnen met je zal maar.
je zal maar schoenen kopen en meteen over te lange veters struikelen.
je zal maar muizenvallen plaatsen en ‘s avonds kaas in je bed aantreffen.
je zal maar vogelkastjes bouwen en dan eieren naar je hoofd krijgen.
nu in deze wagen en wij door de bergen waar de wegen vaak
vervaarlijk naar de afgrond hellen, is het: je zal maar
je hoofd uitsteken en zo de donder op je nek halen.
wat weet ik over de dood?
is het een afgrijselijke man die ons komt halen
en waar neemt hij ons mee naartoe?
ik ken hem niet dus ik weet niet hoe ik hem moet verschalken.
ik zal hem zelfs niet kennen als hij mijn liefste eerst meeneemt.
ik mag nog op een slagveld staan, erger dan de bergen.
pas als de dood voor mij komt,
zal hij zich tonen, misschien
als iemand van op oude foto’s.
je zal maar tot het besef komen dat de dood
dat stille klasgenootje was.
maar dan vliegt elke gier
al heel laag hier.
[p. 37]
– Over het leven
ik heb er een en ik vermoed van anderen hetzelfde
al ben ik dat nooit helemaal zeker.
hoe kan ik het zijn?
een tegenligger steekt zijn middelvinger op,
jij lost mijn pols en
schakelt een versnelling hoger.
het leven is alles tegelijk, beschrijf maar eens
wat je voorgeschoteld krijgt als je alleen
een vork hebt om te prikken en geen mes
om te snijden.
kan ik aan iemand vragen van wie ik
nooit zeker weet of hij werkelijk leeft,
me te helpen het te begrijpen?
plots merk ik modderspatten op
op het raam waarvan ik dacht
dat het vogels waren
die ons volgden.
ik draai het open
zodat de wind ons vindt.
zijn alle anderen modderspatten?
sterven en inzien dat het leven gewoon echt
deze auto, deze berg,
dat dal was.
er is een handrem die knipoogt.
je zal er maar aan trekken.