Wim Hofman
Teksten
Vogel
Er is geen kleur ter wereld of hij zit op deze vogel; bek en poten zijn langer dan van welke vogel ook en van een buitensporig formaat in verhouding met het lichaam en het geluid dat hij maakt is het gezang van tientallen zwermen vogels tegelijk.
Het ei van deze vogel heeft een flink volume, is groter dan welk ei dat wij kennen, zelfs groter dan van de struis, dat al twintig maal groter is dan een kippenei, glanzend, wit met een vleugje roze. De schaal is enkele millimeters dik en hard en moeilijk door te pikken, dagenlang hoor je het kuiken werken, het ei rolt soms tikkend als een bom een eindje weg, hetgeen zelden een kwalijk gevolg heeft, er is geen nest: het ei is direct in het zand, in de zon gelegd.
Het kuiken lijkt eerst in het geheel niet op zijn ouders, het is kaal en grauw en paarsachtig wijnrood en nogal pukkelig, de ogen zij als kopergroen en met maisgele ring omrand, waardoor het dier de indruk geeft een brilletje te dragen, en het geluid dat het maakt is als het krassen van tanden van meerdere vorken op etensborden, het kuiken geeft voortdurend overduidelijk te kennen te willen eten en geeft buitenstaanders steeds de indruk uitgehongerd te zijn.
Er is geen kuiken ter wereld dat zoveel en zoveel verschillende dingen blieft: insecten, kleine zoogdieren als muizen en mollen, vissen, padden, kikkers, slakken, wormen enz. maar ook zaden, bessen, vruchten, en allerhande ander plantaardig materiaal als gebladerte, knolletjes, schors, algen en eendekroos worden met graagte verorberd. De vraatzucht is groot en het voedsel wordt in grote hoeveelheden binnen luttele seconden geheel opgeslokt. Men heeft zelfs eens een kuiken papier zien eten, gekookte aardappelen,
broodkorsten, peperkoek, gestold spekvet, eierstruif en allerhande ander keukenafval. Kieskeurig kan men de vogel dus zeker niet noemen.
De ouders houden het dier echter niet kort, maar wachten tot het uiterste tot het zich heeft opgewonden en krijst als een kat zodat het kuiken de volgende maal nog harder schreeuwt, omdat schreeuwen blijkbaar loont: hoe harder en brutaler het krijst, hoe groter de portie voedsel dat het krijgt.
Het resultaat ziet men snel genoeg: al gauw komen uit het vel kleurige veertjes en bij het mannetje het potsierlijke kuifje, de bek wordt steeds groter en die groei blijft praktisch het gehele vogelleven doorgaan en de poten worden alsmaar langer, de tenen nemen navenant in lengte toe. Zowel de buitensporige grootte van de bek als de bizarre lengte van de poten worden uiteindelijk de ondergang van het dier, ook van de vrouwtjes, al hebben zij meestal nog wel kans gezien een enkel ei te leggen.
Het einde van het dier is zeer tragisch om te zien. Doordat nagels en tenen te ver uitgroeien en poten en snavel ook steeds in gewicht toenemen wordt het vliegen en het zich verplaatsen steeds penibeler. Op den duur kan de vogel met zeer veel moeite zich nog juist boven de grond verheffen, waarbij de poten door het zand blijven slepen. Op den duur wordt dit zelfs door uitputting geheel onmogelijk. De slotfase van het vogelleven bestaat dan ook uit niets anders dan neer liggen en wachten op het einde. Een enkele maal zien we hen nog wanhopig met de snavel zelfs de grote slagpennen uit de vleugels plukken en stukjes van de teennagels snokken, als een laatste poging om zo aan een gewisse hongerdood te ontkomen.
Vliegen
Op het strandje bij Rammekens een dode kat, een fijn zomerzonnetje erop, wat een geur, festijn voor de vliegen, zm, zm. Van alle kanten komen ze, de harige grauwe dambordvliegen met hun brede krulvoetjes, zm, zm, blauwe vleesvliegen en van die blinkend smaragdgroene vliegjes, vliegensvlugge kerstballetjes met een koperglans over hun lijfjes, blauwgroene met kale, knalrode oogjes, zm, zm, grijze gevechtsvliegen met puntige snuiten, ze weten alle openingen in het kattenlijf blindelings te vinden. Zm, zm, ze kruipen zenuwachtig rond op de huid van de kat, waden met hun pootjes in de slijmerige druilogen, lopen gewoon over de puntige kattentandjes (bijten is er niet meer bij). Ze gaan nog roze neusgaten in en uit, oor in, oor uit, zm, zm, het gedrang bij de anus is groot, de vliegen maken pompende bewegingen met hun achterlijfjes, halen uit naar elkaar, niet te volgen wat ze nu precies uitvoeren. Zm, zm.
In de nek van de kat zit een snee en in en rond de wond krioelt het van de witte maden, onder het vel wroeten ze, duizenden maden moeten het zijn, het losse vel beweegt ervan, het dode dier lijkt bewegende rijstebrij in de vorm van een kat! Wat een haast hebben ze, die maden, en wat een gulzige honger: ze schrapen en frunniken, ze plukken aan het vlees, en consumeren alles met een dwangmatigheid die bang maakt (de vergelijking met mensen ligt voor de hand). Ze eten, eten, eten, eten, eten, verder hebben ze nergens weet van, zich zorgen maken kunnen ze blijkbaar niet, hun verstand staat op nul: dit is het stadium van veel, veel, nog meer, meer, meer luxueus eten, meer niet. Hun leven bestaat slechts uit eten, eten, eten, eerst nog wat eten.
Later zullen ze er opeens genoeg van krijgen (al dat eten). Ze gaan dan als hun wereld op is en de zon onder en de maan vrolijk over het strand van Rammekens schijnt, blij en tevreden en moddervet in quarantaine, ze zullen vast en zeker lekker uitbuiken en verpoppen en dromen (mmm, ze eten vanzelf) en ze krijgen ten slotte vleugeltjes. Daarmee zullen ze zzzzzzzz, na wat proefrondjes gevlogen te hebben naar een andere wereld vertrekken. Geen betere, want deze zullen ze tot in de eeuwigheid niet vergeten.