Zomerverlies

Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes.

Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent huisman of je bent het niet. Om een of andere reden maak ik dan gerechten waar ik zelf vreselijk veel zin in heb, wat het bijna lastig maakt om nog op restaurant te gaan.

Toen B en de kinderen aan tafel zaten sprong ik op de fiets en cruisede door de warme stad. Mensen waren opgewekt en hingen rond op straat, op trappetjes voor huizen. Amsterdammers praten graag en luid en ik ving flarden van tientallen gesprekken op, pikte een eclectische muziekmix mee uit al die open ramen.

Wat een groot onrecht in de wereld, dacht ik niet voor het eerst met veel emotie, dat er plekken zijn waar de mensen zich niet op de fiets door hun stad verplaatsen. Er zijn mensen, dacht ik, die nog nooit met hun kindje voorop van een bruggetje zijn gefietst. En dat zo’n meisje dan haar armpjes de lucht in steekt en juicht.

Nee, deze wereld was niet voor iedereen een paradijsje. Daar moest ik me wel bewust van blijven.

Voor het restaurant van Mariko trof ik Ivo op de stoep. Hij rookte beslist geen sigaretje terwijl hij zijn socials checkte. Mijn vriend keek op en glimlachte.

‘La Hillen kondigt net haar academisch kwartiertje aan,’ zei Ivo.

‘Helemaal prima,’ zei ik, en zette mijn fiets op slot tegen een lantaarnpaal.

We stapten naar binnen, werden begroet door Mariko en mochten een tafeltje op het balkon. Hoewel ik vaker bij restaurant An gegeten had, wist ik niet dat er tafels op het balkon waren.

In de openlucht aan een binnentuin eten is een heel on-Amsterdamse ervaring. We bestelden een biertje en maakten de eerste grappen van de avond. Ik vertelde Ivo dat mijn werk er voor de zomer bijna op zat, dat ik alleen nog wat schreef en kluste, maar verder zonder al te veel gedoe de vakantie in zou glijden.

La Hillen arriveerde met goed nieuws uit Portugal en ons zomergevoel dijde verder uit. Het leek hier eigenlijk al heel sterk op vakantie. Er was nog een fles saké nodig, ook meer wijn en bier. Niemand was van plan het laat te maken, maar god wat zaten we toch lekker in het groen op een balkonnetje.

Ik bedacht dat ik Ivo en Rinske voor de zomervakantie waarschijnlijk niet meer zou zien; dat dit voorlopig onze laatste avond samen was. Ik zag nu al uit naar hun bruine en ontspannen versies over anderhalve maand.

Heel laat zou het niet worden, maar toen we An uit liepen was het echt nog wat te vroeg. Een laatste drankje bij Brecht konden we nog wel doen, daarna zouden we elkaar gaan afstaan aan de zomer.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

De bekende weg

Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en de kwee.

B’s oom maait het gras niet in de zomer, waardoor er veel insecten zijn en het koeler aandoet in de tuin – ook op de warmste dagen lijkt het fris.

Ik hoef er niet eens te zijn om het graan te zien, de uien in het veld te ruiken. Toen onze zoon Nadim nog klein was waren hij en ik een paar keer per jaar in Zuidzande, nu kan ik er nog af en toe met Ada (8) heen. Afgelopen week had ze vrij van school en gingen we weer eens die kant op.

De rit duurt bijna drie uur. Je moet eerst door de hele randstad. Bij elk knooppunt vertelde ik Ada dat er weer auto’s afsloegen, dat het minder druk zou worden. Zelf sloegen we af na Bergen op Zoom, we doken de tunnel in na Goes en het werd almaar stiller, tot we bij Oostburg kwamen, afsloegen naar Zuidzande.

‘Kijk,’ zei ik. ‘Nu zijn wij de enigen. Zie jij het huisje al?’

Dit spel is er altijd geweest: na Oostburg doen we wie het eerst het huisje ziet. Ada ontwikkelt zich er niet echt in, ze blijft de verkeerde kant op kijken, verkeerde huisjes aanwijzen. Pas als we de laatste afslag genomen hebben en recht op ons doel afrijden roept ze heel hard dat het dáár is.

‘Dáár!’ riep Aad. ‘Daar is het huisje!’

Wat het is aan die kleine boerenwoning dat mijn kinderen zo gelukkig maakt blijkt moeilijk te benoemen. Het stikt er van de boekjes, speelgoedjes en tekenmaterialen, maar dat hebben ze thuis ook. Verder is er niet heel veel te doen. We gaan naar het strand, de speeltuin, een vast cafeetje. Als we er wat langer zijn dan lunchen we een keertje bij een restaurant over de grens met geblokte tafellakens en obers in uniform.

Maar misschien ligt de kracht van het huisje meer in lijn met iets wat ik als jonge vader merkte: als je die baby rustig wilt krijgen, moet je eerst zelf rustig zijn.

Ik zette een strandstoel in het hoge gras onder de wilg en rolde een kleedje uit voor Aad. B’s tante had een paar bouwpakketten van het muizenhuis gekocht en voor ons achtergelaten. Urenlang knutselde mijn kind met een glimlach op haar gezichtje – hoe moeilijk het ook werd, ze verloor nergens haar geduld.

Ik zat in mijn stoel, las. Als ze er niet uitkwam met een bouwsel dan gaf ze het aan mij en hielp ik haar een beetje. Een hele uitzet groeide op het kleedje om haar heen.

In de schemering besloten we een wandeling te maken op de dijk, waar ik een foto van haar maakte. Ada rende voor me uit en ik besefte dat ik hier al zo lang kom, dat ik zo vaak in mijn leven naar deze plek heb kunnen gaan dat ik hem overal ter wereld op zou kunnen roepen.

Dat ik me er thuis zou kunnen blijven voelen, ook als hij al lang niet meer bestond.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Zo alleen… Zo alleen 

(beeld: Don Duyns)

Uit de hengstebron gedronken hebben.  

Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden. 

Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en  

klokjes die tikken. 

Had het meisje geantwoord. 

Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen. 

Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd. 

Aan de greep van zijn bek zou ze niet meer ontkomen. 

Je bent een kind zonder moeder, zei de wolf. 

Liefde is niet blind  

Ik schrijf ook gedichten zei de prins:  

‘’Ik ben geboren met een kroon op m’n kop 

Een gouden lepel in mijn bek 

En een neus vol met boter 

Ik zit stevig in het zadel 

Mijn bloed is van adel 

Wil je met me trouwen? 

Ik blijf voor altijd de jouwe” 

De prinses boog zich voorover en fluisterde zacht:  

Er hangt een snotje uit je neus… 

Ruw laten stikken 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen oost west best meer, 

De kindjes, op blote voeten en kapotte kleding, uit het zoete huis ontsnapt. Verslagen stonden zij in de lege kille ruimte, beduusd starend naar wat ooit hun woonkamer was geweest. 

Maar er kwam niemand thuis, er kwam nooit iemand meer thuis.  

Er was geen west oost best meer, 

Een tante kwam langs, van horen zeggen.  

In de woonkamer twee kinderlijkjes, natte oogjes, handjes vast.  

Zij waren opgegeten door het leven. 

Heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog 

Ze had vogels die haar wekte, 

Muizen die haar hielpen. 

Taken te doen en ze miste één schoen. 

Wankel als een pasgeboren veulen, bood zij zich aan bij de prins. 

Ziet u? De prinses was ook maar een ongeliefd kind… 

Dus danste ze, 

naar zijn pijpen, verkocht ziel, zaligheid, zette zelfs de bramzeilen bij 

De prins was te druk met duivels op zijn kussen binden, 

vergat zijn kinderen en verachten zijn vrouw. 

Op hoge poten liep zij de ballroom binnen 

Sleurde de prins mee aan zijn haren, 

schold hem de huid vol, 

spuugde in zijn gezicht en 

zette haar nagels diep in zijn huid. 

En toen hij smeekte om vergeving, haar beloofde nu trouw te zijn 

Stak zij met haar hak, 

Recht door zijn hart. 

                                En ze leefde nog lang en gelukkig 

Foto van Dünya Calikci
Dünya Calikci

Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

Geen weer

Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief.

We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren in de nacht.

Ik kijk nooit naar weersvoorspellingen omdat ze je humeur beïnvloeden met onbetrouwbare wetenschappelijkheid, maar de anderen keken wél: een week tevoren werd duidelijk dat het hoogstwaarschijnlijk zou gaan gieren van de regen.

Als vrienden zijn wij niet voor één gat te vangen. Er was open vuur, er was een droge loods, er was een houtgestookte hottub. Er was veel meer wijn mee dan er ooit regen zou kunnen vallen.

Aan het einde van de eerste avond, toen onze mensensoep klaar was, de hottub weer leegliep en iedereen zich had afgedroogd, trok men zich voor de nacht terug in tenten en woonwagens.

De wind zette er nog een tandje bij en de woonwagen waar B en ik in lagen leek wel een bootje op woelige baren, maar al snel sliep iedereen.

In het holst van de nacht werd ik wakker van B’s onrust.

‘Moeten we niet naar buiten,’ zei ze. ‘Kijken hoe het met die jongens in de tent gaat?’

‘Maak je niet druk,’ zei ik. ‘Nadim en zijn maat vinden dat alleen maar spannend. Plus die tent staat achter de heg.’

Toen ik bijna weer in slaap gevallen was landde er een druppel op mijn schouder. Ik wachtte een klein uur tot de tweede zou vallen en ik een emmer voor deze lekkage zou moeten zoeken, maar een tweede druppel kwam heel lang niet – pas toen ik net weer droomde petste er eentje op mijn kin.

Na een gebroken nacht bleek dat de tent van de jongens was weggewaaid. S en L waren om vier uur ‘s ochtends opgestaan om hen naar binnen te halen en in het bed van een van hun eigen kinderen te leggen.

Gelukkig leken Nadim (13) en zijn vriend het allemaal als een avontuur te hebben ervaren. In de verwarring hadden ze hun tassen wél buiten laten staan, waardoor ze verder moesten met de kleren die ze aanhadden.

We ontbeten, keken vanonder een afdakje naar de regen. In de middag reden we met bakbrommers naar het strand; er werd geracet op een zanderige bouwplaats. Ik hield mijn hart vast toen Ada (8) voorop de opgevoerde bak van L tegenhing terwijl hij ermee driftte en donuts draaide.

Mijn broer P kwam – zoals te doen gebruikelijk – een dagje later aan met uitstekende zin en een blokkie hasj om te delen. In de middag maakte ik een gigapan curry op het houtvuur, bakte daar boternaan bij en grillde kip voor de kinderen.

Van lange reizen herinner je je de files meestal niet, van weekends weg verdwijnen met de jaren wind en regen.

Wat van ons pinksterweekend in Wardoe zal overblijven: al die kinderen, over het erf razend in een stoet van skelters en driewielers; B die huilend van het lachen over de rand van de hottub hangt; de lange tafel in de loods vol vrienden.

Hoe de kleinste kinderen mijn nog dampende brood met grote ogen vasthielden voor ze er een hap van namen.

De wind ging liggen en het regende iets minder hard. We zaten nog een tijdje in de hottub en gingen daarna vrij vroeg naar bed. Iedereen sliep diep, zelfs de kinderen met slaapproblemen.

Op de laatste ochtend was het zonnig. Ik bedacht dat in de zon zitten hetzelfde werkt als het inhalen van slaap: hoeveel dagen en nachten het ook geregend heeft, één warm uurtje en het lijkt allemaal best mee te zijn gevallen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Tenta

(beeld: Don Duyns – naar Hokusai)

Het Spaanse strand is leeg, op wat lege flessen, de resten van een kampvuur, omgevallen plastic stoelen en Cleo na. Haar vingers prutsen met het wieltje van een aansteker terwijl ze haar 3e sigaret van de ochtend probeert op te steken. Blote voeten half begraven in het zand, gehaakte topje half afgezakt. 

Ze had zichzelf beloofd dat ze hier, in een willekeurig betaalbaar kustplaatsje, weer tot zichzelf zou komen. Dat wil zeggen, herontdekken wie ze is. Waarmee ze vooral wil bewijzen dat ze Omar niet nodig heeft. 

Omar. Omar, Omar, Omar. Cleo viel voor hem omdat hij niet dronk. Of, nouja, weinig. Minder dan zij. De eerste nacht dat ze hem had ontmoet liet hij haar zo hard lachen dat ze niet wist of hij haar nat maakte of ze in haar boek had gepist. Hij keek haar recht aan terwijl hij het zout van de rug van haar hand likte. Zijn tong een dikke, vochtige spier. Ze bleef shotjes nemen omdat ze daar maar niet genoeg van kon krijgen, die tong, daar, precies op dat plekje tussen haar wijsvinger en duim. Het was beter dan beffen. Hij smaakte naar verse peper en zoethout. 

De eerste keer dat ze seks met hem had deed hij haar denken aan een loopse Chihuahua hangend aan haar been. Het was op de bank van haar beste vriendin, het huis rook naar zweet, oude sla en luchtverfrisser. 

De avond is een mistige montage van schreeuwerige gesprekken met vrienden in de keuken, peuken op de veranda, iemand die van de trap viel en daar niets van voelde en iemand die moest kotsen in een plantenbak en daarom moest huilen. Maar het branden, het droge branden tussen haar benen en zijn korte, gespannen bewegingen zijn haarscherp. Ineens voelde ze hoe groot ze eigenlijk was, hoeveel ruimte ze in nam, hoeveel huid ze heeft. En hoe hij alleen maar haar tepels, haar mond, haar vulva, en heel af en toe haar nek aanraakte, greep of likte. Haar lichaam was gefragmenteerd. Een reflectie in een gebroken spiegel. Terwijl hij in haar kwam dacht ze aan de huid achter haar oren, haar knieholtes, de gigantische hoeveelheden huid tussen haar kin en voetzool en probeerde die allemaal tegelijk te voelen. Het lukte niet. Ze bleef een mens van tepels, mond en droge vulva. 

Daarna was elke vrijdag hetzelfde. Om een uur of tien stond ze voor zijn deur en hij, vettig haar, ongewassen lakens, drie bier en twee joints in, begon haar tijdens het zoenen te vingeren. Ze voelt het nog, het kleffe ritme van vieze nagels, stroever dan een tampon op de laatste dag. 

Als hij tussen haar benen lag, hijgend en sissend alsof je een beker heet water over zijn hand goot, bleef haar lichaam overbodig en incompleet, haar ledematen lang en ver weg. Ze kuste zijn oorschelp. Waar laat je je benen tijdens seks? Je schouderbladen, polsen, de kuiltjes in je onderrug? 

Tot nu toe heeft Spanje haar geleerd hoe ze danst met Chinese expats op hits uit 2010, hoe ze krab eet met haar handen en elke ochtend opnieuw alleen wakker kan worden om de dag voorbij te laten kruipen als een kever in het zand. Een vrouw buiten de supermarkt met gouden oorringen vertelde haar hoe je om een sigaret vraagt – “Cariño, ¿me puedes dar un cigarrillo por favor?” – en complimenteerde haar op haar zomerjurk. Cleo probeerde uit te leggen dat het niets was, een H&M’etje uit de Coachella Collectie drie jaar geleden, maar de vrouw wist niet wat Coachella was. 

Er kraait een meeuw. Waarom luisteren mensen naar de zee om rustig te worden? Als je er echt voor gaat zitten klinkt het niet anders dan een snelweg, viaduct of vaatwasmachine. 

Ongeveer 10 meter bij haar vandaan, op de grens tussen water en land, ligt een donkergrijs glimmende bol. Oh gatver. Het stikt hier van de kwallen. Gisteren avond liet een van de jongens in het licht van het kampvuur een litteken van een kwallenbeet zien dat over zijn hele dij spande. Trots hield hij zijn short omhoog, tot een van zijn vrienden hem corrigeerde. Het bleek een brandwond van frituurvet te zijn. 

Cleo staat op, slaat het zand van haar korte denim broekje en loopt, terwijl het water tegen haar enkels slaat, naar het gladde dier. Hoe dichterbij ze komt, hoe groter hij blijkt.

Pas als ze ongeveer een meter bij de grijze bol vandaan is ziet ze dat het geen kwal is. Het dier heeft twee kleine, zwarte, glimmende, wimperloze ogen. Op de plek waar een snotterige kluwen aan draden zou moeten zitten heeft het acht dikke, grijs witte tentakels die als de voelsprieten van een insect traag door het zand bewegen. Een octopus. Fack. 

Cleo gooit het laatste stompje van haar peuk weg en trapt er wat zand overheen. Het beest knippert traag als een panter. Voorzichtig trekt hij zichzelf iets verder het strand op, zijn armen verdwijnend in het natte zand. 

Cleo kijkt om zich heen; niemand. Met de vriendelijke voorzichtigheid van een oude hond en de zelfverzekerdheid van een kat tast hij het strand af, de golven van de branding opvangend door zijn ogen te sluiten en tentakels aan te spannen. 

Cleo’s mond is een stukje open gevallen. Ze ademt zwaar door haar droge lippen en blijft naar het beest aan haar voeten staren. Op foto’s leek een octopus slijmerig en loch, maar hier, zo, op een donderdag ochtend heeft het eerder iets buitenaards. Als een kleine zoutwater alien. Iets wat eigenlijk niet kan bestaan, zo vreemd. Een van zijn tentakels glijdt koud en glad over haar tenen, dan langs de rug van haar voet, om haar enkel. Het dier trekt zich langzaam naar haar toe, wikkelt een tentakel om haar kuit, haar knie en nog een om haar enkel.  

Hij is teder maar brutaal. Als Cleo hem voorzichtig optilt uit het zand slaat hij meteen zijn tentakels om haar arm. Met zijn kop losjes in haar handpalm tegen haar borstbeen gedrukt draait ze om en loopt in de richting van de trap die uitkomt op de parkeerplaats van het hotel. 

In de badkamer legt ze het dier op de koude gietijzeren bodem van het bad. Even wil het dier haar niet los laten maar als Cleo de kraan open draait en hij het water voelt wikkelt hij zijn armen los. Terwijl hij voorzichtig de grenzen van de badkuip af tast, zijn tentakels over de rand laat hangen trekt Cleo de kastjes open. Pas nu ziet ze de kleine cirkels die hij heeft achtergelaten op haar hand, pols en onderarm. Precieze, paars rode kringen die zich in lijnen over haar huid uittrekken. Naast de badmuts en shampoo- en conditionerflesjes vind ze een klein plastic potje badzout; mandarijn en bergamot. Het dier zal het er mee moeten doen. 

Als de badkuip ongeveer half vol is en de badkamer naar mild chemische citrus ruikt trekt Cleo haar kleren uit en gaat naast het bad op de nep-marmeren tegels zitten. Haar hielen schurend van het zand tegen haar billen. Het dier drijft en zwemt alsof het vliegt. Langzaam, gewichtloos en gecontroleerd tast het de badranden af, reikt naar de kraan, wikkelt een tentakel om de warme knop, kijkt Cleo aan. Knippert. Knippert nog eens. 

Voorzichtig laat ze haar hand in het lauwe water zakken. De ogen van het dier blijven open terwijl hij langzaam twee armen om haar hand wikkelt en in haar huid plant. Met kracht deze keer. De zuignappen voelen als tientallen kleine monden. Ze aait met haar vingers over de kop van het beest en het laat haar langzaam los. 

Oké. denkt ze. Wakker, glad en nat. Oké.

Het water golft licht als ze eerst haar tenen, dan haar dijen en torso, schouders, kin en mond in het bad laat zakken. Haar ogen net boven de waterrand. Ze rilt. De octopus, stil en half boven water, drijft rustig aan de andere kant van de kuip. Cleo laat haar knie tegen de badranden vallen. Haar haar zwevend om haar schouders als een anemoon. 

Geluidloos trekt de octopus zichzelf van haar heup, op naar haar borstbeen, over haar schouder weer het badwater in. Overal kleine cirkels achterlatend, overal even stil en sterk en koud.

Nieuwsgierig tast hij haar af, zijn tentakels langzaam om haar polsen en bovenbenen wikkelend. Hij is traag, kruipt over haar enkels, bovenbenen, knieën, dijen, onderbuik. Het heeft iets teders, dat koude lichaam met drie harten en negen breinen. Die armen die zich om haar pols wikkelen. Zijn zuignappen klemmen zich vast op haar armen, ellebogen en knieën, wikkelen zich zachtjes om haar borsten heen maar blijven bij haar tepels weg. 

Cleo’s adem hapert. Haar mond valt open. Als ze haar ogen sluit voelt ze hoe een tentakel langzaam haar keel in glijdt. 

Foto van Anna op de Weegh
Anna op de Weegh

Anna op de Weegh schrijft experimenteel theater over honger, onhoudbare transformatie en de (her)ontdekking van een lichaam. Haar teksten zijn vlezig, tactiel en poëtisch. In de afgelopen vier jaar werkte ze o.a. als dramaturg, liep ze stage bij Theater Utrecht als regieassistent voor de voorstelling Panic Room en zette ze samen met Maggie Thedinga het tweekoppige collectief Disgusted & Horny op.

Vaart

Precies een jaar na haar dood reden we met mijn moeders as naar Hilversum. Ada (8) zat naast me op de bijrijdersstoel, onder haar voeten lag de asdoos, met naam en datum op een sticker op de voorkant.

Mijn moeders as heeft na de crematie een week op de kast in onze woonkamer gestaan, daarna is hij naar een plank boven de wasmachine verhuisd – die dozen lijken erg op waspoederdozen. Toch vergat ik nooit dat ze er was.

Alsof ik steeds kon voelen dat mijn moeder het prettig vond om bij ons thuis te hangen.

Voor haar dood was ze nergens meer tevreden geweest dan in onze woonkamer op de bank: de kinderen om naar te kijken, gesprekken om op te reageren, al dat leven om haar heen zonder dat er van haar iets gevraagd werd.

Ik had het daar vaak moeilijk mee.

Die arme vrouw, zou je zeggen. Kanker overal, haar man net overleden – fijn toch, dat ze even helemaal niks hoeft.

En je zou gelijk hebben, maar daarbij overslaan dat mijn moeder de laatste veertig jaar van haar leven tot heel weinig gekomen is. Dat ze haar wereld steeds verder liet krimpen wegens fysiek ongemak, maar ook door faalangst, een hang naar afhankelijkheid waartegen ze zich niet verzette, een verzet tegen het leven als geheel waarvan ze zich niet bewust was en een neerwaartse spiraal van inertie.

Waar haar asdoos in de eerste weken vaak herinneringen bovenhaalde aan hoe graag ze zich had laten verzorgen en hoe prettig ze zich voelde bij ledigheid – dat ding dat stond daar maar – ging ik haar die tijd bij ons in huis steeds makkelijker gunnen. Ze had weinig nodig, vond het heerlijk om niet alleen te zijn, al dat leven om haar heen te voelen.

De wasmachine staat in de werkkamer van ons huis, en als ik zat te schrijven stond die as vlak achter me. Ik ben bezig met een roman over een liefde in het Brabant van de late jaren ’60 – de relatie die mijn ouders hadden staat daarvoor model. De hele periode die ik nodig had om van de kindertijd van die twee personages tot hun ontmoeting te komen, las mijn moeder over mijn schouder mee.

Betere herinneringen aan haar namen langzaamaan de overhand; de ellendige laatste jaren werden overschreven door gedachten aan de periode waarin ze een ook sterke moeder voor me was.

Niet ver van het huis in Hilversum waar mijn ouders woonden loopt een bospad met een stokoud bankje eraan. Wie daar gaat zitten kijkt uit over weilanden van Natuurmonumenten met meer bos aan de horizon. Er lopen paarden rond; de zon gaat onder aan het einde van een lange vaart. Omdat het allemaal beschermd gebied is, zal er nooit gebouwd worden, nooit meer iets veranderen.

Toen mijn ouders nog goed ter been waren, liepen ze vaak naar dat bankje om er bij zonsondergang te zijn. Na mijn vaders dood zat ik er regelmatig met mijn moeder en nu was ik terug met B en de kinderen; met mijn moeders as.

Het miezerde en het was daardoor erg rustig. We zaten even, turend over het veld. Verderop scholen de paarden onder een stokoude eik, geleidelijk hun interesse in ons verliezend.

Toen ik voelde dat het tijd was, groef ik een bescheiden kuil met het schepje dat B altijd voor de plantenbakken op ons Amsterdamse dakterras gebruikt. Uit de non-descripte tas die ik voor dit doel had meegenomen tilde ik de doos met Ines as en een stijfbevroren sluierstaartgoudvis in een plasticbakje.

Goldie was tot zijn overlijden een huisdier van onze kinderen, en had daarna meer dan een jaar in onze vriezer doorgebracht terwijl we wachtten op een goed moment om hem te begraven.

Door de wat meer heftige overlijdens in onze omgeving (mijn ouders, onze hond, B’s oma) was die plechtigheid steeds uitgesteld. Twee vliegen in één klap: omdat mijn moeder heel haar leven huisdieren had, vond ik het gepast om haar er eentje mee te geven in de dood.

Ik legde Goldie in de kuil en schudde de doos daarboven leeg – mijn moeders as leek sterk op zeezand, de bodem van een tropisch aquarium. Ik bedacht dat het alleen maar kon helpen dat we Ine en Goldie begroeven op hemelvaart, en stelde me voor hoe ze straks rond zou lopen in de dodenwereld, met een hondgrote goudvis zwemmend aan haar zij.

‘Het was goed om je in huis te hebben,’ zei ik, ‘maar nu is het tijd dat je verder gaat. Goldie gaat met je mee.’

Ik dichtte de kuil en de kinderen verzamelden bloemetjes voor oma, legden die op het nu ontstane minigraf. Daarna zaten we nog een paar minuten op het bankje van mijn ouders.

Ik stond als eerste op en merkte dat ik het niet moeilijk vond om weg te lopen, dat de plek die ik voor Ine bedacht had helemaal de juiste was en dat je met een hondgrote sluierstaartgoudvis nooit alleen kon zijn.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    DE MENS ALS BIOPIC 4 Robert Oppenheimer cs

    Speelfilms over de levens van wetenschappers zijn zeldzaam. Zulke mensen zijn alleen verhaalwaardig als hun werk omstreden is, als ze struikelen of zich catastrofaal vergissen. Successen, Nobelprijzen en eeuwige roem leveren geen spannende scenes op. Grote namen op wetenschappelijk gebied zijn alleen geschikt voor een biopic als er gedoe ontstaat over de waarde of de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Sem van de Graaf
    Sem van de Graaf

    Sem van de Graaf (2002) schrijft absurde verhalen die uit de bocht vliegen en toch een sterke moraal communiceren. Zijn werk is komisch, vervreemdend en oprecht.Hij studeert af van Writing for Performance aan de HKU met het lange filmscenario ‘Een stoel, de dief en Elske’ en zijn onderzoek ‘Handen’. Verder schrijft hij toneel voor verschillende groepen, waaronder zijn eigen collectief ‘bröd’ waarmee hij met de gelijknamige voorstelling in Zaal 3 stond. Zijn VHS-korte films stonden op het Rotterdams Open Doek en het Gouds Filmfestival, waar hij de prijs won voor Beste Film Jong Talent.