De vertaalfout

Het ontdekken van een blunder in eigen vertaling sorteert ongeveer hetzelfde effect als het abusievelijke versturen van een compromitterend mailtje: groot alarm, adrenalinestoot, schaamrood op de kaken, behoefte om apensprongen door de kamer te maken. In een tekst van de socioloog Pierre Bourdieu heb ik ooit, lang voor het internettijdperk, Warhols Brillo boxes als ‘Brillo blikjes’ vertaald, met de vage gedachte aan soepblikken en misleid door de Franse term boîte, die zowel op dozen als op blikjes kan slaan – waarmee ik alsnog antwoord heb gegeven op de vraag van de Tirade-redactie naar mijn ‘grootste vertaalfout’.

RH.ID

Een soortgelijke ontdekking deed ik een paar dagen geleden, ditmaal algauw beseffend, met een zucht van opluchting, dat de zetproef pas half juli naar de drukker moet en er dus nog niets verloren was.

Het was wel even slikken toen Martin de Haan, de vaste vertaler van Michel Houellebecq, mij een paar maanden geleden voorstelde om de correspondentie tussen Houellebecq en Bernard-Henri Lévy te helpen vertalen (na de zomer te verschijnen bij AP/De Geus onder de titel Publieke vijanden). Voor iemand als Bourdieu is fast thinker Lévy het symbool van de verwording der intellectuelen, en Bourdieu was lang mijn ‘denkmeester’. Maar het was een goed boek, zei Martin en zeiden ook de recensenten. En ik dacht: laat ik Lévy het voordeel van de twijfel gunnen; een vertaler valt niet samen met zijn auteur; een in twee maanden te vervaardigen vertaling is bovendien een welkome afwisseling na het jarenlang aanslepende Tegen Sainte-Beuve van Proust; en last but not least: brood op de plank!

In een brief waarin Lévy zijn eigen ‘passie voor het schrijven’ bezingt, wijdt hij uit over de ‘voorzorgsmaatregelen’ die hem tijdens zijn reportages tegen zichzelf moeten beschermen, tegen de ‘verslindende, roofzuchtige kant’ van zijn schrijverschap. Als voorbeeld noemt hij onder meer de band die hij onderhoudt ‘avec un “fixeur” pakistanais’. Tijdens een eerste vluchtige lezing had ik daar een vraagteken bij gezet, maar toen er vertaald moest worden nam ik genoegen met mijn eerste ingeving: ‘een Pakistaanse “spuiter”. Waarom de beroemde Parijse intellectueel in Pakistan omgang zou hebben gezocht met een junk vroeg ik me niet af (en Martin trouwens ook niet, toen hij mijn tekst kritisch doornam).

En omdat alles zo snel moest gebeuren, kwam ik pas na inlevering van het manuscript toe aan datgene waar ik eigenlijk mee had moeten beginnen, het lezen van een paar boeken van en over Lévy. Wat die laatste betreft, alleen al in de periode 2004- 2006 zijn er niet minder dan zes boeken aan het fenomeen-BHL gewijd. Het laatste, Une imposture française (Een Frans bedrog), van de journalisten Nicolas Beau en Oliver Toscer, is meteen ook het felste in de reeks (hier een bespreking in The Observer).

Beau en Toscer trekken BHL’s geloofwaardigheid op vele fronten in twijfel. Ze klagen vooral de manier aan waarop hij zijn netwerken en invloeden in de media aanwendt om kritiek op zijn werk en persoon in de kiem te smoren. Het blijft inderdaad vreemd een man die in de Franse media alomtegenwoordig is zichzelf als ‘publieke vijand’ te zien afschilderen. Tegelijk is die pose niet helemaal onterecht, want in hun polemische ijver vergalopperen zijn critici zich regelmatig; dikwijls levert hun rumoer maar erg weinig wol op.

Zo vertellen Beau en Toscer op een gegeven moment over het lot van een Pakistaanse “fixer” (aha!), de ingeburgerde term van westerse reporters voor de tolk-annex-gids die hen rondleidt in gevaarlijke gebieden, een bemiddelaarsrol die zelf ook behoorlijk gevaarlijk kan zijn. De Pakistaanse fixer Khawar Mehdi Rizvi belandde begin 2004 in de gevangenis op beschuldiging van agitatie en samenzwering tegen de staat. Lévy, die in zijn ‘romanquête’ Wie vermoordde Daniel Pearl? (hier de genuanceerde NRC-recensie van Sjoerd de Jong) Pakistan tot de ‘grootste schurkenstaat van alle schurkenstaten’ verklaarde, was toen zo onvoorzichtig zijn contacten met Rizvi breed uit te meten. Beau en Toscer claimen dat alle inspanningen om Rizvi onder internationale druk vrij te krijgen door BHL’s flater teniet werden gedaan. Wat niet wegneemt dat hij in maart 2004, dus luttele weken na zijn aanhouding, op borgtocht werd vrijgelaten en kon emigreren naar de Verenigde Staten…

Een vertaler heeft ook iets van een fixer: hij tolkt, hij bemiddelt, hij leidt de lezer rond in de vreemde wereld van de tekst. Maar zolang vertaalfouten niet tot gevangenisstraf leiden, houdt de vergelijking daar wel zo’n beetje op.

Rokus Hofstede

In de Oorshop

Lezerspost

Onlangs kreeg ik via de uitgever een berichtje doorgestuurd van een mevrouw die een van mijn vertalingen had gelezen. Het was geen bijzonder vriendelijk berichtje. Om een idee te geven: ‘Ik ben heel erg teleurgesteld in de vertaling in het Nederlands, dat zo slecht is dat ik het nauwelijks Nederlands zou willen noemen. De stijl en woordkeus lijken echt nergens op.’

Martin de HaanZulke negatieve lezerspost krijg ik niet vaak, positieve trouwens ook niet: samen nog geen vijf reacties per jaar, afgezien van de veel frequentere pogingen om via mij door te dringen tot ‘mijn’ schrijvers (Houellebecq en Kundera vooral) of uit mijn mond te vernemen wat die schrijvers nu eigenlijk hebben bedoeld. De beste strategie voor het afhandelen van lezerspost is natuurlijk: kritiek direct naar de prullenbak verwijzen, complimenten in het plakboek plakken. (Zelfde strategie voor recensies: negatieve recensies hebben altijd ongelijk, positieve altijd gelijk.) Maar je wilt het publiek toch liever te vriend houden, en ik schreef mijn lezeres dus minzaam terug: ‘Ik kan en wil uw leesindruk niet veranderen, maar ik denk dat uw problemen alles te maken hebben met de ongewone manier van schrijven van [schrijver X].’

Dat is inderdaad het probleem van veel kritiek: de protesterende lezer (ik heb het nu niet over beroepscritici, die komen later nog wel ter sprake) gaat er vaak bij voorbaat van uit dat al het goede van de schrijver komt en al het slechte van de vertaler. Zo wees een meneer me er ooit fijntjes op dat het busstation in het Thaise Pattaya helemaal geen draaihekjes heeft, in tegenstelling tot wat ik als vertaler van Houellebecqs roman Platform had geschreven. En ook meer in het algemeen klopte de hele beschrijving van de situatie in Thailand niet (hij was met een Thaise vrouw getrouwd en wist het dus uit eigen ervaring), maar ik herinner me niet meer of dat ook de schuld van de vertaler was.

Het interessantst is natuurlijk lezerskritiek die betrekking heeft op een welbewust gemaakte vertaalkeuze. Toen ik na lang wikken en wegen het begrip mutation métaphysique in Houellebecqs Elementaire deeltjes had vertaald met ‘metafysische omwenteling’, kreeg ik een brief van een bioloog die vond dat ik daarmee de bètawetenschappelijke angel uit het betoog haalde; immers, ‘mutatie’ is een biologisch begrip (maar het Franse ‘mutation’ is dat hier niet, luidde mijn reactie). De brievenschrijver, Ludo Hellemans, wijdde er vervolgens een heel artikel in het Maastrichtse universiteitsblad Mosaïek aan, waarmee hij later zelfs een recensieprijs won (hier de tekst). Zoiets vraagt natuurlijk om een weerwoord (hier). Maar alleen al het feit dat een lezer je vertaling zo aandachtig heeft gelezen als vertaling, dat wil zeggen als samenhangend geheel van esthetische en conceptuele keuzes, is voor een literair vertaler goud waard.

En die niet bijzonder vriendelijke lezeres? Na mijn uitgebreide antwoord over de ongewone stijl van de auteur en de gemaakte vertaalkeuzes schreef zij bijzonder vriendelijk: ‘Het is mij nu duidelijk dat ik totaal geen gevoel blijk te hebben voor de stijl van een van de allergrootste stilisten nog wel.’

Martin de Haan

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De vertaler als zeurpiet

Presentatie van Tirades ‘vertalersnummer’, donderdagmiddag in Rotterdam, tijdens Poetry, op een behoorlijk wereldse locatie: de tuin van café Floor, naast de Stadsschouwburg, een boomloos binnenhof omringd door vijf verdiepingen nieuwbouw. Toch is het er opmerkelijk gezellig, iets waaraan de hoge vertalersdichtheid en de royaal verstrekte consumptiebonnen niet vreemd zijn.

RH.IDTirade-redacteur Jeroen van Kan typeert het nummer, een brede schriftelijke enquête, als een ‘schuttersstuk’, een zelfportret van vertalend Nederland (inderdaad, maar één Vlaming onder de respondenten, de overigens zeer lezenswaardige Mysjkin). Waarbij opvalt dat de veelbesproken vergrijzing in de beroepsgroep door de medewerkers aan het nummer niet wordt gelogenstraft. Verrassend is dat nauwelijks, zelfselectie (wel of niet meewerken aan een vertalersnummer) en zelfreflectie (wel of niet nadenken over vertalen) gaan in zo’n context hand in hand, en alleen wie ervaring heeft voelt zich geautoriseerd om het woord te nemen. Op de presentatie lijk ik met mijn vijftig jaar en grijze haar nog tot de jeugdiger vakgenoten te behoren. Nee, dan de jongelui van Tirade, duidelijk een andere generatie, met hun uitstraling van onbevangenheid en overmoed, misschien ook van licht ongemak tegenover de ouwe lullen van het vertalersgilde – maar die middag in Rotterdam blijft de stemming in majeur.

Dat uitsluitend ervaren vertalers het woord nemen in dit tableau de la troupe, komt tot uitdrukking in de opmerkelijke eensluidendheid van de bijdragen. Nergens wordt de titel van het tijdschrift eer aangedaan. Je zou bijna gaan denken dat er überhaupt weinig stof tot debat is in de vertalerij, dat we het allemaal eens zijn over wat goed vertalen is. Dat betwijfel ik, maar tegelijk juich ik het toe dat sommige clichés definitief tot het verleden lijken te behoren, bijvoorbeeld het cliché van de ‘onvertaalbaarheid’. Geen van de Tirade-vertalers onderschrijft expliciet dat principe, en de te verwachten klaagzangen op het thema zelfverloochening en zelfvernedering blijven goddank achterwege.

Wat verder opvalt in de bijdragen aan de vertalersenquête: de frequentie van het aantal vertalers dat preventieve zelfcensuur pleegt en met interessante titels niet durft aan te kloppen bij een uitgever. En ook: het relatieve stilzwijgen over het probleem van de zichtbaarheid en onzichtbaarheid van vertalers en vertalingen. Jeroen van Kan stipt de kwestie aan bij de presentatie van het nummer: de kwaliteit van een vertaling is onzichtbaar omdat ‘alleen fouten de aandacht trekken’.

Interessant in dit verband is de korte bespreking van het nummer door Arjan Peters (VK, 29-06-09), en dat zeg ik natuurlijk ook omdat Peters mij een ereplaats gunt: ‘‘‘Alle goede vertalers worden onderschat,” zegt Rokus Hofstede, die zich ongetwijfeld een goede vertaler (Frans) acht […]. Waarmee het vooroordeel weer bevestigd dreigt te worden, dat het aantal zeurpieten in de literaire wereld onder twee groepen is oververtegenwoordigd: kinderboekenschrijvers en vertalers. Maar Hofstede’s oprisping is een schrille dissonant in deze aflevering, die een hartverwarmend pleidooi is voor het nobele vertalersambacht. Dat je er hard voor moet werken, en weinig erkenning voor krijgt, is tenslotte bijna ieders lot. En een goede vertaler hóórt onzichtbaar te blijven.’ Paradoxaal genoeg zijn Peters en ik het roerend eens: goede vertalers horen onzichtbaar te blijven (en dat is, voeg ik toe, waarom ze worden onderschat). Peters verwart echter de gewenste tekstuele onzichtbaarheid van vertalers met de jammerlijke maatschappelijke onzichtbaarheid die daarvan het gevolg is, en legitimeert zo de alomtegenwoordige veronachtzaming van hun creatieve bijdrage. Daar staat tegenover dat uit zijn bespreking een paar fraaie aanvullingen op Flauberts Woordenboek van pasklare ideeën te distilleren zijn: ‘Vertalers: zeurpieten; horen onzichtbaar te blijven.’ ‘Dissonant: altijd “schril”’…

In Rotterdam laat ik die avond de uitreiking van de Brockway Prize (aan Jan Mysjkin en zijn collega Pierre Gallissaires) en andere voor vertalers interessante programma-onderdelen voor wat ze zijn: er rijden geen nachttreinen naar Gent.

Rokus Hofstede

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen

  • Foto van Marian van der Pluijm
    Marian van der Pluijm

    Marian van der Pluijm (1997) is historica. Momenteel woont ze in Boedapest, waar ze Hongaarse Taal en Cultuur studeert. Voor VPRO-radioprogramma OVT maakte zij een documentaire over de Hongaarse dichter Miklós Radnóti. Zondag 7 november werd de documentaire uitgezonden op NPO Radio 1.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.