Gipszomer

Er komt een zomer aan die goed zal zijn. Met die nietsvermoedende woorden nam ik een paar weken geleden vrij van deze columnplek. In de dagen die toen voor me lagen sliep een gloed van parkjes om in te lezen, terrassen die blonken in de avondzon en steden waar ik mijn vrienden zou bezoeken. Ik had zin in de zomer, sloot vrede met de temperaturen en kocht een nieuwe, gekortwiekte zomeroutfit.

In de loop der jaren heb ik best wat dingen gebroken: een veel te dure vaas bijvoorbeeld, de nieuwe gordijnroede die ik wilde ophangen, maar ook het pootje van een modieuze zonnebril en mijn olifantenhart.

Nog nooit een bot. Tot mijn stalen ros me afwierp en ik als een ruiter van likmevestje op straat werd gesmeten.

Mijn kuitbeen knakte, mijn enkel maakte een vouw waar een origamimeester van zou gaan blozen en de belofte van een zomer brak als glas op de warme straatstenen.

Even later werd ik op de Spoedeisende Hulp doorgegeven als een foutief gefrankeerd pakket. Eerst een arts, later een fotokamer, daarna een coassistent, weer de fotokamer, een andere arts, weer de fotokamer en vervolgens de gipskamer.

In die gipskamer hees ik mezelf uit de rolstoel en nam plaats in een gevaarte waaraan je afziet dat daar niets leuks in wordt verricht. Een zuster vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed, terwijl twee anderen samenschoolden rond mijn enkel als hyena’s rond een karkas.  

‘Ik schrijf,’ zei ik, verbaasd door de oprechtheid van haar vraag, waardoor de pijn even zakte.

‘Een echte schrijver in het ziekenhuis, dat maken we niet vaak mee!’ lachte ze en keek langs me heen, alsof ze zich alvast ergens voor verontschuldigde. ‘Ik hoop dat je dan niet al te slecht schrijft over ons als dit achter de rug is.’

Ik verslikte me bijna in mijn vloeken toen ze probeerden mijn enkel weer recht te zetten.

Nadat ik in verbeten toestand weer in de fotokamer werd vastgelegd, bleek het rechtzetten niet gelukt en vertelde de coassistent van een paar kamers geleden dat ik geopereerd moest worden. En dat ik de komende tijd gegipst en later geschroefd door de weken zou moeten manken.

Na zes uur in het ziekenhuis mocht ik weer naar huis. De pijnstillers die ik meekreeg begonnen te werken en ik voelde hoe de nevel in mijn hoofd zwaarder werd, de mist dichter, de pijn minder.

Met een half oog keek ik de volgende dag Rear Window van Hitchcock. Nadat de film was afgelopen keek ik naar mijn eigen uitzicht, gluurde door de ramen die ik vanuit mijn appartement kon zien.

Een overbuurman rookte een sigaret, een overbuurvrouw hing op haar balkon de was te drogen, een andere overbuurman ijsbeerde zijn woonkamer door. Verder gebeurde er niets, hoe lang ik ook keek. Geen verdachte koffers, geen vreemde telefoontjes, geen moord.

In de namiddag, ik had net nieuwe pijnstillers genomen, ging de bel. Op krukken sleepte ik mezelf tergend langzaam naar de voordeur.

Het moest Grace Kelly zijn dacht ik, in avondjurk uit Parijs, ze zou een voor een de lichten aanknippen, lachen en er zou toch nog iets enerverends gebeuren.

Maar er gebeurde niets. Toen ik eindelijk bij de deur was en mijn hoofd in de klamme avondlucht stak, zag ik alleen een trui van PostNL de hoek omslaan.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Er komt een zomer aan

Er komt een zomer aan die goed zal zijn, zeg jij. De lucht wordt gladgestreken en zal boven ons hangen als een zwoele lappendeken. De stad zal slapen van de hitte en pas weer ontwaken bij de eerste regenval. Parken, er zullen parken zijn waar we onze lijven achterlaten tot iemand ons weer op komt halen. We drinken wijn tot alles is vergeten – hoe klein we zijn en dat een dag zo fel kan schijnen dat het pijn doet aan je ogen – en we weer onontkoombaar samenvallen met onszelf. Boeken, we zullen boeken lezen tot de schemer ons tot staken dwingt. En dan is er een slordig bed waarin niets past, behalve wij. Er komt een zomer aan die goed zal zijn voor wie naar de juiste dingen kijkt.

Twan neemt zomervrij tot augustus.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Reünie

Zes jaar geleden beloofden we dat wij niet zo zouden zijn. We kenden de verhalen, hoe het anderen was vergaan, maar zo zou het bij ons niet lopen. Vrienden waren we. En dat zouden we blijven.

Maar puberbeloftes verwelken en ik verloor iedereen steeds iets meer uit het oog nadat de rector diploma’s in onze handen drukte, vaders de barsten in onze schouders sloegen en moeders tranen achter zonnebrillen verstopten.

Andere steden, andere levens, andere mensen. Zo vervaagden mijn vrienden steeds iets meer tot vreemden. Vreemden die ik nog altijd liefhad weliswaar, maar toch.

Ik wist ze steeds minder goed te wonen, vergat vaker wat ze eigenlijk studeerden, tot ik de grip helemaal verloor en ze steeds verder wegzakten in mijn herinnering. Het aantal jaren dat we elkaar niet meer zagen werd meer in getal dan de jaren dat we samen op school hadden gezeten.

Tot iemand laatst het initiatief nam voor een reünie. In de tuin van T. schoolden we weer samen zoals we vroeger in de zomer vaak deden. De tijd werd langzaam vloeibaar en we dronken elkaar met ieder biertje steeds iets meer naar elkaar toe. Het is bijzonder hoe vriendschap vooral bestaat uit patronen, gewoontes en rollen. Na een kwartier viel iedereen weer in dezelfde groef waarin we vroeger elk dag liepen.

Steen ontfermde zich weer over de barbecue alsof hij er nooit een stap vandaan had gezet. Fen observeerde zoals ze vroeger ook al deed en zette met een opmerking die alleen zij kan maken de boel weer op scherp. Murf strooide met tragikomische anekdotes die uitliepen op andere anekdotes die we afstoften over examenreizen, tussenuren en uitgaansavonden. Sop lachte weer boven alles uit en weefde haar zinnen aan elkaar als een deken. En ik verloor me weer in de puberale humor waarmee ik me vroeger wapende tegen alles.

Het tafelblad kromp, we bogen ons meer naar elkaar toe en alles om ons heen werd langzaam kleiner, vager, vormelozer. De zon legde zich neer op de straten van Utrecht als een vermoeide hond, tot ze helemaal verdween achter de daken, buiten ons blikveld.

Er was iets hersteld, iets teruggevonden, iets overbrugd. Ik keek de tafel rond, en dacht: dit zijn mijn vrienden. En dat waren ze eigenlijk altijd al geweest, maar dat was ik vergeten, omdat de tijd bedekkend werkt. Ik vond ze terug zonder te zoeken en miste ze pas toen ik ze weer zag.

De laatste trein naar Amersfoort kroop dichterbij, tot ik moest gaan en afscheid van mijn vrienden nam.

Fen omhelsde me, zei zacht: ‘En laat het nu niet weer jaren duren voordat we elkaar zien.’

‘Nee,’ antwoordde ik en geloofde wat ik had gezegd.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Het vervallen Hollywood van Hongkong

De bedelaars die ik als kleine jongen in Hongkong zag, staan op mijn netvlies gegrift. Mensen zonder armen of benen die zittend op de grond ritmisch met hun stompjes bewogen. Uitgemergelde mensen die over straat sjokten terwijl ze hun schamele hebben en houden in een karretje voortduwden. Mensen die in provisorische tentjes onder een brug woonden. Om hen heen raasde de stad voort en liep men haastig voorbij.

Ik weet nu dat bedelaars en daklozen niet uniek zijn voor Hongkong. Je hebt ze in alle grote steden. Toch staan die eerste die ik zag mij nog het scherpst bij. Ik moest meteen weer aan hen denken toen ik de eerste pagina’s van Diamond Hill las, het romandebuut van de in Engeland woonachtige Hongkonger Kit Fan, die eerder naam maakte als dichter.

Op het omslag staat een foto van een straat in Hongkong, ondersteboven. Het geeft de lading van het boek goed weer. We schrijven 1987. Een jonge man, die door iedereen Boeddha wordt genoemd omdat hij zich kleedt als een boeddhistische monnik, keert uit Thailand terug naar Hongkong. Hij neemt zijn intrek in een nonnenklooster op Diamond Hill. Zijn leermeester in de boeddhistische tempel Wat Arun in Bangkok heeft geregeld dat hij daar terecht kan. De moederoverste weet al meteen wat voor vlees ze in de kuip heeft: hij is geen monnik en hij is eigenlijk op de vlucht voor zijn verleden dat zich hier in Hongkong heeft afgespeeld. Omgekeerd heeft Boeddha haar ook meteen door: zij verbergt eveneens iets.

Diamond Hill was vroeger de plek waar Bruce Lee zijn films maakte. Nu is de wijk in verval. Zij is verworden tot een sloppenwijk. In de hoofdstraten zitten mensen mahjong te spelen, in de zijstraten staan dealers met zakjes heroïne (in het boek vrijwel consequent aangeduid met ‘het witte poeder’).

Boeddha ontmoet allerlei excentriekelingen. Zo is er een vrouw die zich Audrey Hepburn noemt en zegt dat ze een relatie heeft gehad met Bruce Lee. Haar tienerdochter is de leider van de plaatselijke triade en draagt Gucci-tassen en gouden bling-bling. Dan is er nog een non, genaamd Quartz, die weinig zegt.

Diamond Hill wordt gesloopt. Aan het begin van het boek staan er hijskranen, aan het eind is de wijk weg en ligt overal beton. Terwijl de bulldozers en graafmachines te werk gaan en de inwoners een voor een vertrekken, dwaalt Boeddha met verschillende van die personages door de omgeving. Ze praten over de toekomst, over het verleden en over de heroïne.

Diamond Hill is een sfeerboek. De excentrieke personages zijn een kunstgreep om het verhaal voort te stuwen, maar dat is niet erg: de thema’s die Kit Fan aansnijdt, zoals de toekomst van Hongkong, de heroïneverslaving, het bestaan in de sloppenwijken en het keiharde zakenleven (om er maar een paar te noemen), resoneren sterk. Omdat de sfeer voorop staat, stoort het ook niet als hij soms opzichtig naar symboliek grijpt, zoals wanneer Boeddha in de verlate en vervallen sloppenwijk plotseling een orchideeënkwekerij met prachtige bloemen aantreft. Of wanneer oude, gemetselde, vroeg-koloniale huizen worden afgebroken. De melancholieke sfeer blijft in stand. Daarmee doet het boek soms denken aan een uitgeschreven Wong Kar-Wai-film. Vooral het bling-bling tienermeisje-triadelid lijkt zo weggelopen uit een van zijn films, net als de avondlijke gesprekken met de moederoverste over het verleden en de toekomst van Hongkong. Je ziet de cameravoering haast, de slowmotion en de schaduwen op de muur.

Wat ook beeldend wordt uitgewerkt is de onzekerheid over Hongkongs toekomst. In 1987 is net afgesproken dat Hongkong in 1997 aan China wordt teruggegeven. Alle personages hebben er een mening over en niemand heeft echt vertrouwen in wat er gaat komen, maar aan de andere kant hebben ook weinig mensen vertrouwen in het heden, in de Britse heerschappij. Een van de personages vertelt over de rijken die naar Canada of Australië emigreren omdat ze de toekomst van Hongkong onder China somber inzien. De armen kunnen niet weg. Zij moeten maar afwachten wat er gebeurt in de jaren na 1997. Het maakt het boek, gezien de recente ontwikkelingen in Hongkong, erg relevant.

Het zakenleven in de havenstad, waar het recht van de sterkste geldt, komt ook kort ter sprake. Boeddha blijkt ooit een succesvol zakenman te zijn geweest, maar hij nam te veel financiële risico’s en ging failliet. Niemand in de stad had medelijden met hem. Iedereen vond dat hij zich moest schamen. Het boek geeft daarmee een mooi inkijkje in het harde Hongkongse zakenleven waar je veel geld kunt verdienen, maar waar je ook diep kunt vallen, waarna je eindigt onder een brug.

Diamond Hill is een prachtig boek, maar op redactioneel vlak is er een kans gemist. Kit Fan heeft ervoor gekozen om het Kantonees, de Chinese taal die in en rond Hongkong gesproken wordt, een belangrijke plek te geven in het boek. Dat is zeer toe te juichen en het past goed bij de roman. De uitwerking is echter niet bevredigend. In de dialoogtekst staan naast Latijnse letters ook Chinese karakters (soms een hele hoop), waarna er tussen haakjes een vertaling volgt. Het was denk ik beter geweest als de Kantonese woorden in transcriptie (in het Latijnse alfabet) waren weergegeven. Dan werd de tekst niet steeds onderbroken en zou het Kantonees tot leven zijn gekomen en dichterbij de lezer zijn gebracht: die krijgt dan immers een beeld van de klank. (En het was extra leuk geweest voor mensen zoals ik, die van huis uit Kantonees spreken, maar geen karakters kunnen lezen!)

Maar goed, een kniesoor die daarover valt.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Hondenmannen

Er komen dagen voor waarop Gie me belt, zijn auto de parkeerplaats voor mijn huis opdraait en ons vervolgens naar het bos rijdt. Levi, de hond van de ouders van Gie, zit dan braafjes achterin en steekt soms zijn kop omhoog om te zien of we wel goed rijden.

Ik ken Gie al zeven jaar. Op alle grote momenten was hij er en als hij er niet was, zag ik hem kort daarna, of we belden. De laatste tijd spreken we te weinig af en dat zeggen we dan ook als we elkaar wel zien, maar weinig mensen zijn zo goed in staat om de tijd weer op te heffen als Gie en ik. Zelfs als het leven ons in een wurggreep houdt.

Als Gie naast me loopt in het bos en Levi als een spoorzoeker voor ons uit stuift, ben ik rustig, wat voor dag ik ook heb gehad. Dan praten we elkaar bij, keuvelen over politiek, literatuur en wielrennen en soms over de meisjes die weer op onze harten zijn gaan staan – dat laatste is vaak mijn inbreng, maar Gie luistert altijd, troost me als het moet en maakt altijd een grap die alles weer waterpas zet.

Gie bezit de trouwheid van een labrador en de scherpte van een ekster. Als hij een vraag stelt, gaat het om het antwoord, en niet om de vraag. En als ik een vraag terug stel, zwijgt hij altijd even, omdat daar de kiem van zijn antwoord in ligt. Er is altijd rust als we elkaar zien, het soort waaraan je je kunt laven.

We wandelen altijd anderhalf uur. Nooit hetzelfde rondje, maar toch ligt er in het slepen van onze pas een soort ritme dat geruststelt, een groef waarin we even kunnen verdwijnen, een tred die wereld even opheft. Hoe zwaarmoedig we soms ook zijn, er kiert altijd licht door onze gesprekken.

Toen ik tien was vroeg een juf aan me wat ik later wilde worden. ‘Een man met hond’, antwoordde ik. Mannen met honden, die begrepen het leven, hadden alles voor elkaar, waren geslaagd in het bestaan. Dat dacht ik toen.

Ik werd geen man met een hond. Als iemand me een man noemt, voelt het altijd nog alsof het over iemand anders gaat, omdat ik soms vergeet dat ik geen jochie meer ben. En ik heb een kat.

Zo lopen Gie en ik in het bos: twee jochies die de dagelijksheden achterlaten aan een bosrand en met elke stap steeds iets meer van het leven vergeten.

Twee mannen die het leven bespreken dat ze veel te rap gaat, bij vlagen veel te groots en ongrijpbaar voelt en soms niet het hunne lijkt te zijn.

Twee vrienden die een man met hond zijn, al is het niet zo, maar dat maakt ze niet uit. Heel even is het allemaal waar.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Herhalingsdrang

Ik heb de kwaal die herhalingsdrang heet: als ik moet kiezen tussen een nieuwe serie ontdekken of voor de tiende keer Mad Men kijken, kies ik voor de herhaling. Casablanca heb ik al minstens dertig keer gezien. Wespen op de appeltaart van Spinvis, I think it’s going to rain today van Randy Newman en La chanson des vieux amants van Jacques Brel kan ik dagenlang achter elkaar luisteren – die liedjes zijn verankerd in alle vezels van mijn lijf.

De herhalingsdrang treft me het meest bij literatuur, omdat sommige werken onlosmakelijk verbonden zijn met herinneringen, niet meer op zichzelf kunnen bestaan, onmogelijk zijn los te weken van momenten die ik niet wil vergeten.

Er zijn romans en gedichten die me weemoedig maken omdat ze me meteen terugbrengen naar iets dat geweest is. Het zijn vensters op het voorbijgegane.

Zo zijn er boeken die ik altijd met me meedraag. Elk jaar herlees ik De Avonden van Reve. De beginregel kan ik opdreunen als mijn telefoonnummer. Als ik weer in dat boek stap en door Amsterdam slenter ben ik negentien, zit ik met mijn studievriend Reijm op een bankje tegenover het universiteitsgebouw, hoor ik hoe we praten over Reve en die tien decemberdagen. Dan zijn we elkaar nog niet uit het oog verloren.

Thijssens’ Kees de jongen is het boek waarin ik kan verdwijnen als de wereld op mijn slapen bonkt en ik mezelf even uit dit tijdsgewricht wil halen. Als ik over Kees lees, hoor ik de stem weer van mijn jeugdvriendinnetje Room en hoe ze soms stukken uit dat boek voorlas als we op haar meisjeskamer zaten. Dan voel ik haar handen, die zo zacht waren dat ze van dons leken, hoe ze door mijn haar kon gaan en me altijd op momenten kuste die zo onverwachts waren dat ik er altijd een beetje van schrok. En hoe ze daarom moest lachen.

Lees ik In het café van de verloren jeugd van Modiano, dan ben ik weer even op de woonboot van Bee, van wie ik ooit hield. Ze had iets weg van Louki, misschien dat ik daarom verliefd op haar werd en haar mijn exemplaar cadeau gaf. Nadat ze genoeg van me had kocht ik een nieuw exemplaar en soms vraag ik me af of ze het herleest zoals ik doe, en of ze dan weer even aan me denkt, al weet ik vrijwel zeker dat het niet zo is.

In sommige gedichten liet ik een deel van me achter. Ze passen me als een huid: als ik Projectie van Heytze lees, sta ik weer bij de kist van mijn oma, die helemaal niet van poëzie hield, maar ik hield van haar en zij van mij en zo hield ze misschien toch een beetje van gedichten.

Ik flits terug naar een eeuwige dinsdag in café Orloff met Ik weet dat het er is van Wigman. Dan zit Lootje, een van mijn beste vrienden, voor me, zegt ze weer dat ze niet wil dat die dag voorbij zou gaan en citeert met haar stem die alles in me kan omvatten regels uit dat gedicht. Wanneer ik dat gedicht lees is die dag er weer. En dus niet voorbij: alsof we voor altijd in zo’n met water gevulde schudbol zitten die met kerst op alle schoorsteenmantels staat.

Lees ik The Sleepers van Plath, dan is het een bloedhete zomer die mensen omlegt, ben ik voor het eerst alleen met vrienden op vakantie in Frankrijk en schuift Toot me de bundel toe die ze net uit heeft. Ik lees voor de eerste keer in mijn leven poëzie die me echt raakt, iets in me losmaakt dat niet meer terug te klikken valt, alle chaotische ruis in mijn onmogelijke brein even wegneemt en als ik de bundel uit heb, zeg ik tegen haar dat ik weet wat ik wil worden later en dat het dichter is.

Dan lacht Striep, trekt met haar vinger wat onverklaarbare strepen in het zand, kijkt uit over het land.

En dan zegt ze weer: ‘Alleen als je een beter einde voor jezelf schrijft. Beloofd?’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij Geertruida

    Geertruida

    Er zijn mensen die de dingen namen geven: auto’s, huizen, kinderen. Ik ben een van die mensen. Mijn koffiezetapparaat heet Grom, omdat hij (het is een jongetje) altijd gromt als ik hem ’s ochtends tot presteren maan. De nieuwe schrijftafel die in mijn huis staat heb ik gedoopt tot Marie – ze (het is een...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Nieuw

    Nieuw

    ‘Zeg, hoe gaat het met je?’ vroeg Noen. Zo had ze de telefoon opgenomen – geen groet, geen stilte, geen lach. Alleen een vraag, zo spits en kort als haar neus. Die herinnerde ik me nog goed, net zoals het kuiltje in haar onderrug en haar schuurpapieren vingers. ‘Goed,‘ zei ik. ‘Ik heb mijn oude...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het bleek familie

    Het bleek familie

    Op sociëteit Minerva in Leiden zit bij de centrale trap een plaquette in de muur. Het opschrift luidt: Ter nagedachtenis aan leden van het Leidsch Studenten Corps die door de oorlog het leven lieten. Er staan een kleine dertig namen onder. Toen ik nog lid was van Sempre Crescendo (de open muzikale subvereniging van Minerva)...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Milo van Bokkum
    Milo van Bokkum

    Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.