[p. 77]
Miek Zwamborn
het
niets
dan overstekend rent het zigzaggend over de velden
het kruist het pad van het
het op het pad van het
(besluipt het)
het op maandag
het nadert, stopt waar het verdween, het draait zich om
het duikt op
het in het spoor van maandag
dus het uit het oosten naderend kruist de stappen van het, kussens
van poten over kussens van poten,
vacht langs de muur van het
het heeft niets in de gaten
het wisselt met het
[p. 78]
het stempelt zijn poten
het loert op het, de prenten van het, de hoeven van het
het ligt
het woelt mos los
waar het zich omdraait
het opduikt
het zich omdraait
het is op weg naar het
en plaatst een vlag in de sneeuw
het uit het oosten naderend kruist de stappen van het, op weg naar het
kuiert het over het veld
verdwijnt het achter de heuvel
het verdwijnt ook, het spoor splitst zich, slingert over de
heuvel naar de berken waaronder
het waarschijnlijk de nacht doorbracht
het slaapt
[p. 79]
het schrikt op van het
het is al op pad
het in spronggalop
het op het kruispunt van het
het tegenover het
het hipt zoals het op maandag
het in het nest van het
het pluist
platgetrapte het
het verdwijnt tussen de struiken
in de onregelmatige pas van het
het terug
het kluivend aan kegels
[p. 80]
dus het neemt het pad van maandag
ligt op de loer
het alert
het achtervolgt het
het haalt het in, het met het
het met het
het langs de richel
het circelend boven het
stippelend
het in de verte