[p. 345]
Willem Jan Otten
Meren
Een kind gaat voor het eerst alleen het water op,
in tegenlicht, onder hoogspanningskabels, roeiend
in een notedop. Hij wil de overzijde halen
waar hij roepen zal dat hij er is.
Een zon die zakt, een vader op de wal die vist.
Oneindig leeg de Meinesloot en ook zijn benjamin
oneindig heen. De Grieken zaten fout. Charon
was geen oude man, hij was de jongste die bewoog.
[p. 346]
Al is hij nooit zo ver van huis geweest,
dit meer bevaart hij voor de tweede keer,
zoals een eerste zin.
De wind is voorgoed op weg
naar waar hij als voorheen zal zijn.
Ergens sluiten zich de oevers
en daar wil hij zijn. Op zijn kaart
heeft het een naam, onleesbaar
van het vele wijzen. Eens
komt hij wetens aangedreven
en hij weet niet wat hij weet.
In de zwaaikom Ararat het grootzeil zakt.
Het moet zijn als liep hij binnen
in het botenhuis waar het begon.
[p. 347]
Het meer is met matheid geslagen
door de Dante van de spatten.
Elke spat een stolp een ziel zijn eigen
kring verpletterd door een nieuwe spat
en dit nu alweer uren achtereen.
De tijd gedood met het Inferno
en met wachten op het talmen
van de ene druppel in mijn blikveld.
Er is het mateloze menigvuldige, maar
daarbinnen het vermetele futiele,
aan het staaldraad van een reling,
de stilste wil waarin hetzelfde
uit hetzelfde welt en alles bolt
tot vlak erna of vlak ervoor,
de vrije tel vrijwel vrijwel
[p. 348]
Na de zondvloed de stilte de drijvende koe
de zwaluwvleugeltip die wel de watermassa
schampt maar niet beweegt.
Dalen zal de watermassa tot er steigers zijn.
Slijten zal ik daar mijn dagen aan de watermassa
tot de onderwaterzwaluw haar beweegt.
[p. 349]
Gelegen aan deze zijde van de Wijde Ee
ziet men gene zijde van de Wijde Ee,
die is languit gaan liggen in het laatste licht.
Tussen de bomen begint er een kanaal en daar
verdwijnt een schip gevolgd door nog een schip.
Het is de langste avond van het jaar. Eén
voor één en hagelwit verdwijnen alle schepen
van de kaart. Men hoort de nieuwsdient ANP,
vlak bij. De wind is weg, het riet staat recht.
Waar het kanaal begon is nu de overzijde dicht.
Die daardoorheen zijn heengegaan, zij namen mee
de door geen ander dan door hen verlaten Wijde Ee.