[p. 39]
Willem Thies
Twee gedichten
Big
Met een handvol stro veegde grootvader
het bloed van de pasgeboren biggen
legde ze glad en gaaf in de hitte
van een infraroodlamp
de tanden gekort met een tang
om tepels te ontzien.
Soms werd er een onder het kolossale
lijf van het moedervarken geplet
dan raapte grootvader de warme big op en wierp
hem in een metalen vat achter de stallen.
Het was mijn broer en mij verboden – we lichtten
het deksel en met bloed stuwend in onze hals
en wangen keken we over de rand. We bevrijdden
de gebottelde stank, roken aan de dood,
sloten haar gauw weer binnen.
[p. 40]
Vizier
De tong: een gebalde spier, een mosseldier
omsloten door de kleppen van de mond.
De handen: lepelen water, zonlicht, vingers
strijken tegen de haren, de nagels een pincet
voor splinters.
De ogen: tentakels die zich vasthaken
vangdraden die verslingerd raken aan
waar ze naar grijpen, verdoven
wat ze binnenslepen.