Onderweg

Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen.

‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach.

‘Het spijt me,’ zei ik.

‘Ach.’

Ik pikte mijn gezin op bij de aankomsthal en we reden de Arabische donkerte in, op goed geluk naar het westen en daarna voor de grote stad begon naar links, om de kustweg af te dalen naar El Jadida. Het was een lange dag geweest, maar niemand viel in slaap. B appte de dame die ons in het huis moest laten.

In een stoffig straatje van de oude Portugese stad liep onze weg dood. Maps wist het niet meer; het opgegeven adres was ergens in de buurt, maar om nou overal op deuren te gaan kloppen. Ik zette de auto aan de kant voor een verlaten politiebureau en stapte uit, leunde tegen de motorkap, wachtend op Salwa.

Salwa kwam, stapte in en reed met ons de laatste meters. Ons huis lag aan een pleintje dat me aan een Venetiaans pleintje deed denken, aan het kleine appartement dat daaraan lag en waar we zo gelukkig zijn geweest. Binnen een halfuur sliep iedereen, maar vóór het eerste licht werd ik door een nabije muezzin gewekt.

Ik overwoog mijn slippers aan te doen en naar de moskee te lopen, mijn handen, voeten en gezicht te wassen en aan te sluiten voor het gebed. Ik besloot dat het te vroeg was, dat ik geen moslim ben en – ongeacht de stroming – steeds minder begrip heb voor dat hele religieuze gedoe.

We zouden een paar dagen in El Jadida blijven om daarna door te trekken, met een boog de Atlas over, waarvan de witte pieken me al acht jaar riepen. Ik wreef in mijn ogen, stond op, liep naar het dak en keek vandaar uit over de oceaan, de stad. De bergen wachtten op me in het zuidoosten, achter de bolling van de aarde.

Een rijtje spreeuwen op een dakrand verderop schudde hun veren en stemmen los. Brommergeluiden, deden ze, piepjes van achteruitrijdende vrachtwagens, de muezzin die ik net gehoord had. Ik vroeg me af wat voor geluiden spreeuwen maakten als er niets was om na te doen – of ze ook een eigen geluid hadden.

Ik las de eerste bladzijden van Paul Murrays eerste boek en bleef een tijdje lezen. Toen het licht geworden was daalde ik af en pakte de huissleutels, liep de stad in op zoek naar brood en fruit. Ik dronk een Nescafé met melk bij het enige cafeetje dat open was en keek om me heen. Het rook naar oude vis, naar slachterij, naar kip en kattenpis. Een mevrouw achter een kar verkocht warme gistpannenkoeken, waarvan ik een stapeltje oppikte.

Met warm brood voor je gezin over straat te lopen in een stad die nieuw voor je is, die net ontwaakt.

Onderweg naar huis groette ik iedereen die me tegemoet kwam en iedereen groette terug. Ik moest een beetje huilen van geluk. Ada (8) vond de pannenkoeken vies. Er was nog geen koffie in huis. B had last van haar keel en dacht dat ze misschien ziek ging worden. Onze tienerzoon wilde niet opstaan.

Maar ik zette de straatdeur open en kreeg bijna meteen bezoek van twee zwerfkatten. Een ervan bleek kittens te hebben. Ada schudde haar broer wakker en ging met hem het pleintje op om al die wolligheid te aaien en daar hoge geluidjes bij te maken. Straks zouden we de stad verkennen, langs de oceaan wandelen, ergens een tajine gaan eten.

Voor het eerst in lange tijd haalde ik me op aan het begin van dingen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

De mens als biopic 2. Jan Wolkers

Jan Wolkers

Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925.

Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de socials.

Wolkers zelf is een ander probleem. Toen ik een puber was, maar ook later, móest je hem lezen. En dat deed ik want, tsja het was Jan Wolkers. Je kon jezelf geen andere mening over hem permitteren dan bewondering. Dus ploegde ik me door Turks Fruit, Kort Amerikaans en al die andere boeken heen, maar na twintig bladzijden van De Kus was het klaar. Wolkers schrijft als een tierelier en mooi soms, maar ik houd niet van zijn beroepsmatige heteroseksualiteit, van zijn walg-vogels en spuugbeestjes, van zijn kijk-mij-es literatuur. Daarbij, ik ben geen natuurmens, kan geen naam van boom of struik onthouden en ik heb een hekel aan insecten. Jan W. hield van alles en iedereen en ook dat was irritant.

 Wel heeft hij ons dat prachtige Auschwitz-monument in het Wertheimpark geschonken en als hij op de tv kwam bleef ik kijken en herinner me zijn  gesprek met twee egeltjes!

Die vlog-afleveringen mochten niet langer zijn dan 8 minuten, niet duurder dan 75.000 euro per stuk en er mocht geen documentair materiaal in. Veel beperkingen, maar dat wil nog wel eens inspirerend zijn.

Levens van schrijvers zijn slecht te dramatiseren en te visualiseren. Een schrijver schrijft, zijn partner roept onderaan de trap dat de koffie klaar is. Dat is ‘t dan. Alleen de levens van auteurs die zelfmoord pleegden, gevangen werden gezet,  drie jaar in Egypte woonden en daar gek werden zijn waard verfilmd te worden. Dus zo’n bomvol maar daarbinnen toch voortkabbelend leven van Jan Wolkers dat wordt lastig verfilmen, ook in zeven vlogs.

Ik lees de mooie biografie die Onno Blom over Jan schreef. Wat een drukte, wat een sculpturen, schilderijen, liefdes, altijd maar kokkerellen voor anderen, dertien romans! En dan al die optredens, premières, prijzen, bn’ers aandachtvragers. Ook nog al die diertjes en plantjes bekijken en bespreken! Het is veel, veel te veel. Maar niet genoeg. Ik  wil  vuurwerk, zelfhaat, moord, doodslag, peilloos verdriet, of een onneembare bierkaai.

Toch besloot ik de vlog-uitdaging te aanvaarden en te zoeken naar een radicaal vertelstandpunt, een sleutel om Wolkers leven en werk niet alleen onder aandacht te brengen, maar ook om zeven afgeronde verhalen over hem te vertellen.

Wie zou er niet eens oog in oog willen staan met het kind, met de man, met de vrouw die hij, zij vroeger was? Babbelen met jezelf als puber!  

Dus besloot ik de oude Jan – 82 – te confronteren met jongere versies van zichzelf. En dat op het eiland Texel. Daar woonde Jan de laatste jaren van zijn leven samen met Karina. Deze verteltruc is productioneel aantrekkelijk, want filmen op lege stranden is goedkoop, de wankele gemoedstoestand van de 82-jarige Jan maakt de confrontaties met zijn alter-ego’s geloofwaardig en er zijn weinig acteurs nodig.

Ik scheef alvast als logline

‘Wolkers & Wolkers’ is een reeks geënsceneerde vlogs waarin schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers in gesprek gaat met zichzelf als kind, als jongere man en tenslotte met zichzelf.’

Ik werd regelrecht enthousiast.

In deel 1 laat ik de achtjarige Jantje Wolkers droog en wel uit zee oprijzen en vrolijk met de oude Jan discussiëren, over Oestgeest natuurlijk. ‘Zo is het helemaal niet! Je verzint maar wat in dat boek!’

In de volgende delen ontmoet de oude Jan zichzelf in oplopende leeftijden, zijn puberversie, de zoekende Jan, de succesvolle Jan en de berustende Jan.

Hij neemt ook een keer zijn zonen – de tweeling Rob en Tom – mee naar het strand. Als de jongens hun vader horen praten met een Jan die ze niet zien vragen zij zich af of pa dement wordt.

In een andere aflevering begraaft Jan samen met zijn kleindochter een aangespoelde, reddeloze huiler.

In het laatste deel verschijnt de Jan die hij is op datzelfde moment. De twee Jannen smelten samen, worden één persoon. Het is 2007.

Wat Jan Wolkers in die laatste aflevering concludeert over zijn leven, over de wereld, de kunst en de liefde, dat weet ik nog niet.

Wel garandeer ik dat wens om met onszelf als achttienjarige te spreken binnenkort in vervulling gaat, met een AI-powerd chatbot.

Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De kleine ster

(beeld: Don Duyns)

de kleine ster bleek één van velen te zijn
een gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaad
maar plotseling stil was
omdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagen
ze besloot snel en goed en alles in één keer
drie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijn
en dan definitief te doven

Op de eerste dag was ze een jager met lood in haar zakken. Het was het begin, dus moest ze net zo langzaam zijn als haar prooi. Net zoals de lome zon, het windstille blad, verroeste fiets, doorweekte eendagsvlieg. Haar doel was doden, niet vangen. Koude vloeistof uit een nek gieten. Dat kon helder of troebel gaan maar altijd met de geur en het geluid van een dam. Razend en vrij en houterig en nat ook al had ze maar één lullig takje uit de muur gepakt. Ze nam het meer naar huis als souvenir, ook al joeg ze niet op bevers. Iemand op de wereld had het beste met haar voor. Ze moest diegene alleen eerst zien te vinden.

Beste Jager,

Ik heb het beste met je voor. Ik ben sneeuwwitje niet maar graag je prooi. Ze zeggen dat je zo genadig bent. Dat je een oog nooit zal doorklieven als die maar voldoende als een appel glanst. Ik weet nog steeds niet of ik een mooi gezichtje heb, want iedereen liegt. Dus draai ik me steeds traag van je weg en vraag me af of ik ooit zal bijkomen, of dat ik eindeloos zal moeten blijven ademhalen alleen maar om oké te zijn. Ze zeggen dat je van die haren hebt die net niet meer stoppelen maar nog wel prikken. Het is denk ik niet dat je een slecht mens bent of zo, maar genadig vind ik ook weer overdreven. Als ik iemand wil doodsteken en het dan toch niet doe is dat nog steeds niet echt lief, toch? Kom. Kom rennen, kom roken, me in de ogen kijken zonder me iets aan te doen.

De tweede dag was de hare, omdat alles wat ze aanraakte bijzonder werd. Ze aaide een gans, gaf die een paarse gloed en de naam Ananda voor die naar de andere oever zwom. Het water kreeg er lachrimpels van. Haar moeder had haar bad volgejankt, dus ving ze alle regendruppels in haar pelikanenbek en dwong ze de zon om haar haar sproeten terug te geven. Ze stampte in een ton vol gebakken aubergines die haar voeten lieten ruiken naar de middellandse zee. Ze pakte de hand van een ridder vast die zijn harnas niet meer nodig had. Haar nagels weigerden zich zwart te laten lakken, bleven alsmaar bloedrood of diepblauw. Een kleine Midas was ze, dartelend. Ze droomde over egels met pennen in hun rug.

Geachte Koning Midas,

Net als ik wil je snel leven, toch? En goed? En alles in één keer? Ik denk daar wel eens over na: wat als alles nu eens écht lukt? Dansend en zwierend. Bloesempies in de zon. Maar als jij ze aanraakt zijn ze gouden hagel, direct naar de grond. Alles van goud is bevroren, toch? Alles wat is uitgezocht en opgelost wordt een standbeeld, tot de kamer zo vol staat dat je zelf buiten moet slapen. Ze zeggen dat je bang was op het eind. Daar geloof ik niks van. Alles was zoals je wou, goed, perfect en je had jezelf een gouden snijtand gegeven in de hoop nog iets te eten. Maar ze kunnen het moeilijk verhongeren noemen als je geen honger meer had. Toch?

Op de derde dag maakte ze een man van karton, wat maar niet wilde lukken. Zijn armen waren te dik en niet vierkant genoeg. De dozen bogen zich steeds naar zijn zachte vorm. De bruine kleur was te beige geworden en al snel sprak de kartonnen man vanonder zijn wiebelende papiersnor. Buiten vond ze een theezakje op de grond. Er stond een wijsheid op, maar niets over dingen tot leven wekken. Ze had besloten dat het kon. Iets onmogelijks, gewoon voor het idee. Het was de laatste dag en ze had besloten dat al haar licht geconcentreerd dit kon. De kartonnen man bleef haken bij zijn ellebogen, tot hij niet meer bestond.

Lieve Blikken Man,

Ze zeggen dat het romantisch is om al je ledematen af te hakken en te vervangen voor iets doods. Dat zijn echt van die dingen die alleen in houthakkers opkomen. Dat, en een tovenaar achter een gordijn te smeken voor een zaagselhart zodat je er iets van kan voelen. Jezelf opbranden voor een kampvuurtje net als elke andere nacht. Het wordt nacht. Het wordt nacht. Ik vind het wel een beetje grappig dat je van alles dan juist dat hart wilde hebben. Als ik jou was zou ik voor tenen zijn gegaan. Die zijn super belangrijk als je wil kunnen rennen. En dat wil je toch eigenlijk? Rennen? Zo bonzend en snel en met je eigen voeten. Dat is net zoiets als verliefd worden. Beter nog. Van tenen verwacht niemand bovendien dat je ze weer weg gaat geven.

Die avond zou de maan haar als gegoten zitten. Haar haren zouden ruiken naar kaneel. Hoe snel en goed ze ook was, en alles in één keer, ze had geweten dat het hier op aan zou komen. Ze had geweten dat ze niets kon vergeten en dat ze dus ook de volgende ochtend op zou moeten staan. Zou moeten stoppen met bestaan.

Ze haalde de nacht door een gouden naald. Bleef gloeiend over ter grootte van een erwt, en minstens net zo sterk.

Kijk, daar ben je, onhandige lap, nog lang, nog lang niet af.

Foto van Ida Hondelink
Ida Hondelink

Ida Hondelink is schrijver en performer. Ze studeert momenteel af aan de studie Writing For Performance aan de HKU. Reeds is ze actief als dichter en essayist op verschillende platforms en podia, waaronder Notulen van het Onzichtbare, Hard//hoofd, Dichters in de Prinsentuin, de U-Slam en de Nacht van de Literatuur. Haar werk is fantasierijk, maatschappijkritisch en heeft doorgaans een poëtische ondertoon.

De prins, ontmanteld. Of: iets over Martin.

(beeld: Don Duyns)

Martin heette Martin maar was veel aantrekkelijker dan een Martin ooit zou kunnen zijn. Toch heette hij Martin en zo noemde ik hem dus ook: Martin. Ik had af en toe geprobeerd hem Mart of op een wanhopig moment zelfs Tin te noemen, maar die twee halve namen leken wanneer ik ze uitsprak zo leeg en betekenisloos dat ze vaak al halverwege de zin onverstaanbaar werden. Bovendien reageerde Martin alleen op de naam Martin. Hij was een beetje lelijk en juist daarom was hij prachtig, hij leek op een prins, een adellijk geslacht waar ergens vast incest in de lijn zat, maar al zo ver weg dat het hem alleen die vreemde scheve neus en diepliggende ogen had gegeven en die lach die klonk alsof hij miljoenen bezat, kakkerig maar vol en hartelijk. Hij was lang en had de gave dat in geen enkel gesprek een belemmering te laten zijn. Op een bijna magische manier keek hij nooit op je neer.

Hij was schrijver, een goeie. Hij sprak veelal in statements, waarvan ik allemaal vond dat ze een filosofische kernachtigheid en ongelooflijke intelligentie bevatten. Toen ik hem een maand of twee kende, wist ik zeker dat hij de enige persoon in mijn leven was die iets van de wereld begreep en precies daarom besloot ik hem zo dichtbij mogelijk te houden. Hij zei dingen als: ‘alleen onzekere mensen schrijven met potlood’ en ‘water is underratedIk maakte op mijn beurt instemmende geluiden en zei dingen als: ‘Ja’ en ‘klopt’. Hij stelde zelden vragen, gaf voornamelijk antwoorden, waardoor de meeste van onze gesprekken in het begin een soort interview-achtige kwaliteit hadden en me een beetje aan Zomergasten deden denken. Ik vond dat ontzettend romantisch. Later zei Martin dat onze eerste gesprekken als pseudo-intellectuele therapiesessies hadden gevoeld.

Op de meeste woensdagen waren we samen, al spraken we nooit echt af. We wisten gewoon dat we elkaar ergens die dag zouden zien en als hij me belde fietste ik naar hem toe, waar hij dan ook was in de stad. We wisten elkaar altijd te vinden en dan omhelsde hij me alsof hij me jaren niet had gezien. Martin was mijn beste vriend. Hij had veel vrienden, dus ik weet niet of ik ook de zijne was, maar ik weet dat ik zijn enige vrouwelijke vriend was en ging er voor mijn eigen gemak vanuit dat ik juist daarom ook voor hem van grote waarde was. Martin had altijd een vriendin. Hij had relaties die meestal een jaar of drie duurden en ik had er in onze tijd samen al drie meegemaakt. Tussen zijn relaties zat meestal maar een dag of twee en dat leek niemand een probleem te vinden. Zijn vriendinnen waren altijd bloedmooi en intelligent en soms denk ik dat hij via hen aantrekkelijk was, alsof hun sprookjesachtige schoonheid op hem afketste en van een normale man een mooie man maakte. In het begin van de relaties die Martin aanging zag ik hem zelden. Na een maand of twee ontmoette ik de vriendin voor het eerst en gingen we samen ergens eten. Soms vroeg ik me af wat Martin zijn vriendinnen over mij had verteld. Ik wist meteen dat ze mij niet als bedreiging zagen en vond dat prettig, maar soms, meestal halverwege het diner, ontstak er een gifgroene jaloezie in me die ik anders nooit voelde. Dan kreeg ik zin om Martin’s bovenarm aan te raken en hem toch Mart of Tin te noemen, of Martino misschien, of om een herinnering op te rakelen waar de vriendin niets van afwist om daar vervolgens heel erg giechelig over te doen. Ik deed dat soort dingen natuurlijk nooit, want ik had besloten om een Aardige en Kalme Vrouw te zijn.

Het probleem daarmee was dat ik niet aardig was. Of in ieder geval: dat zei Martin. Martin had de neiging om ook over mij statements te maken en na een tijd, ik denk halverwege Vriendin 3, begon ik dat vervelend te vinden. Ik begon ook mezelf steeds vervelender te vinden, ik haatte het feit dat ik zijn vriendin niet bij haar naam noemde maar haar een nummer maakte, ik haatte het dat hij dat geen probleem vond, ik walgde van mijn vreemde jaloezie over hem, van mijn blikkerige lachbandachtige gelach wanneer hij een grap maakte, van mijn mechanische en dwangmatige neiging om altijd maar naast hem te zitten. Dat ik altijd naast hém zat, maar hij nooit naast mij.

Tijdens Vriendin 2 ging hij voor het eerst vreemd. Ik wist niet met wie, of waarom, en ik wist eerlijk gezegd ook niet precies waarom hij het mij vertelde. Ik had er nogal kalmpjes op gereageerd, misschien omdat ik er écht niet in geïnteresseerd was, maar waarschijnlijker bleef ik zo rustig omdat ik dacht dat dat me een goede vriend maakte. Ik gaf hem, zoals altijd, mijn stilzwijgende goedkeuring en vroeg hem daarna of het leuk was om vreemd te gaan, waarop hij antwoordde dat het geen vreemdgaan was, maar gewoon met een ander gaan. Ze noemde hem Prince Charming, zei hij, en ik had een kokhalsgeluid gemaakt. Hij zei: je bent jaloers omdat je zelf nooit zoiets tegen iemand hebt gezegd. Het klopte.

Ik denk dat Martin me nooit aardig heeft gevonden. Ik denk dat omdat hij dat tegen me heeft gezegd, en als iemand dat tegen je zegt maakt het niet uit of die persoon je eerst wel aardig heeft gevonden, het maakt niet uit of die persoon een foto van jullie samen in zijn kamer had hangen, of dat hij je belde wanneer hij je miste, ook niet als dat elke dag was. Als iemand tegen je zegt dat hij je nooit echt heeft gemogen dan is dat alles wat er overblijft, een statement dat precies even hol als betekenisvol is. Het is de waarheid en daar leg je je het beste bij neer.

Hoe de ruzie begon weet ik niet. Ik weet alleen dat de ruzie ook op een dag afgelopen was en dat de conclusie was dat we geen vrienden meer waren. Ik denk nu dat we eigenlijk altijd ruzie hebben gehad, dat onze vriendschap uit een soort trage implosie bestond, van het soort waarbij je heel langzaam vacuüm gezogen wordt. We waren vrienden omdat ik van hem hield en dat was triest. Martin was een tijd lang de enige man waarvan ik zeker wist dat ik hem wilde vleien. Ik had ooit een artikel gelezen over hoe vrouwen vaak onbewust leuk gevonden willen worden door mannen, ik was woest geworden over het generaliserende en Martin-achtige van dat statement, maar ik vond het behoorlijk feministisch van mezelf dat ik met Martin in ieder geval heel bewust was van die behoefte. Een tijd lang dacht ik dat dit, deze vriendschap met een aantrekkelijke en zelfverzekerde man, het meest feministische was dat ik ooit had gedaan. Ik had zo vaak een Amnesty pamflet ondertekend of een Women’s March gelopen en toch voelde naast hem zitten, om hem heen zwermen, het afwachten tot hij zou bellen op woensdag, als de sleutel tot het oplossen van al het seksisme ooit. Martin en ik waren het blinkende bewijs van de zogenaamd onmogelijke vriendschap tussen mannen en vrouwen, tot we dat niet meer waren, natuurlijk.

Martin had zijn vriendin, Vriendin 1, die eigenlijk Rachel heette, een stomme hoer genoemd. Hij had me gebeld en ik had gezegd dat iedereen wel eens domme dingen zegt. Martin had Vriendin 2 zijn berichten zien bekijken en sloeg de telefoon uit haar hand. Ik zei dat het ook niet juist was om in iemands telefoon te kijken. Martin zei: ‘zoveel vrouwen weten niet wat ze willen tot iemand ze dat vertelt.’ Ik wilde dat hij zijn mond hield. Op een woensdagmiddag zwommen we samen in de gracht en vertelde hij me dat hij een open relatie had met Vriendin 3, maar dat ze dat zelf niet wist. Hij lachte zijn prinsenlach en ik lachte mee, dat ging automatisch, ik vond het niet grappig, ik wilde hem slaan en sloeg niet. Hij vertelde daarna over een artikel dat hij schreef over de misplaatste haat op vrouwelijke bewindspersonen. Ik dacht: wij hebben ruzie, alleen weet hij het zelf nog niet.

Vriendin 3 stuurde me het bericht dat het uit was. En daarna: of ik wist wat hij had gedaan.

Het laatste dat ik voor Martin deed was die leugen. Ik typte dat ik geen idee had, waarop ze een woedende spraakmemo stuurde waarin ze het verraad tot in detail beschreef. Ik stuurde:

jezus, wat een lul

En:

sorry het spijt me echt voor je

En:

heel naar

Zij stuurde:

je weet dat hij ook foto’s van jou heeft doorgestuurd?

Ik dacht aan de warme woensdagmiddagen waarop we in de gracht lagen, aan een avond op het strand, zijn stomme lach, die scheve neus, het verschil tussen onze lichamen, omkleden achter een boom en toch het gevoel hebben bekeken te worden.

Hij zei geen sorry. Hij zei dat hij me nooit echt heeft gemogen.

Foto van Bibi Roos
Bibi Roos

Bibi Roos studeert in 2025 af van de opleiding Writing for Performance aan de HKU en is de eerste in de reeks Tiradeblogs van afstudeerders. Ze schreef een scriptie over schaamte en humor en maakt daarnaast als Funny Bergman de explosieve solo ‘Ik ben Funny’, waarmee ze deze zomer op de Parade staat. Ze maakt het liefst werk over Bijzonder Vreemde Personen en Dingen en is entertainer, winnaar en performer in vele opzichten.

De mens als biopic, 1: Sarphati

Aflevering 1

Samuel Sarphati

Amsterdam zou een andere stad zijn als daar niet op 31 januari 1813 Samuel Sarphati was geboren. Niet alleen moest de stad het dan stellen zonder Amstel Hotel, De Pijp en sociale woningbouw, de arts Sarphati zorgde ook voor de eerste vuilophaal, gezondheid in arme wijken, schone grachten, nijverheidsonderwijs én tippelzones. Hij was een joodse man met een snelle geest, met dwingende charme en een groot en verstandig hart, mijn interpretatie.

In Londen liep hij vol ontzag rond in het Christal Palace, dat glazen wonder waar de nieuwe tijd met alle industriële vernieuwing gevierd werd. Zoiets, zo’n paleis voor volksvlijt moest er in het verpauperd Amsterdam ook komen!

En dat lukte. Op 16 augustus 1864 werd op het Frederiksplein het mooiste gebouw van Europa geopend. Maar op 18 april 1929 brandde Het Paleis voor Volksvlijt tot op de grond toe af, één van de grootste rampen die Amsterdam ooit trof. De stad werd stil van ontzetting.

In 2024 werd Samuel Sarphati door de lezers van Het Parool uitgroepen tot de Grootste Amsterdammer ooit, voor Anne Frank en voor Johan Cruijff.

Ik heb besloten om een theaterproductie Het Paleis Brandt te schrijven: een theatrale leesvoorstelling. Ik gebruikte deze vertelvorm eerder bij ‘De Multatuli-Dialogen’ die in maart 2024 werden uitgevoerd in De Nieuwe Kerk aan de Dam.

Maar ik heb een groot probleem: Samuel Sarphati is een leeg karakter.

Over zijn activiteiten op het maatschappelijk speelveld is veel geschreven en er zijn archieven, maar over zijn angsten, liefdesleven, humeuren en temperamenten niets! Geen enkel verslag van een persoonlijke ontmoeting. ‘Zijn huwelijk met Abigaël Mendes de Leon was goed, maar bleef kinderloos.’ Die zin staat in elke biografische duiding, letterlijk herhaald en herhaald. Daar heb ik niks aan, want drama eist conflict, leven op het scherpst van de snede. Ik moet nu veel verzinnen en uit de duim zuigen. Was dat huwelijk wel zo goed? Was Samuel impotent, saai, arrogant, heilig? Gevoel voor humor?

Nog zo’n leeg karakter.

Onlangs zag ik de film Bonhoeffer over de Lutherse predikant theoloog Dietrich Bonhoeffer die samen met anderen een aanslag op Hitler beraamde en daarin faalde.

De film is zeker de moeite waard, maar hier hebben we een vergelijkbaar probleem als bij Sarphati. Ik heb ‘t niet geteld maar in de film ventileert Bonhoeffer zo’n twintig keer zijn woede, afkeer van en angst voor het fascisme, over zijn laffe Lutherse Kerk en over Hitler. Dat doet hij eloquent en met overtuiging, maar daar blijft ’t bij: woorden. Het is alsof de schrijvers van het scenario dachten: Het publiek ziet en hoort toch met wat een goed en dapper mens we hier te maken hebben? Luister naar wat hij zegt, bravo!

Maar zo werkt ’t niet in film en theater. Een held mag best vaak roepen dat de vijand en al diens trawanten een goor misdadig zooitje zijn, als al die mooie woorden maar resulteren in een actie, in een openlijk getoond gevecht, in finale waarheidsvinding of op z’n minst in een verandering. Handeling dus. Natuurlijk, woorden kunnen ook wapens zijn, zeker voor een predikant, maar als de toehoorders hun schouders ophalen dan zijn de woorden botte wapens.

Een gebrek aan zichtbaar handelen kan gecompenseerd worden door een strijd ín het hoofd van de hoofdrol. Een interne tweestrijd: moet zij haar eigen zoon aangeven bij de politie omdat hij …  Moet ik sterven voor het vaderland? Zal ik barmhartig zijn of doorlopen? Zo’n To be, or not to be-moment functioneert niet als het bij gedachten en bij gewetensnood alleen blijft. Een intern conflict moet naar buiten geklapt worden, zoals dat in vaktermen heet.

Terug naar Sarphati.

Ik heb omwille van dat ‘naar buiten klappen’ besloten dat Sarphati’s grootse tegenstander het Amsterdams, joden-wantrouwende, gemeentebestuur is. Daar valt wat te vechten, conflicten die duidelijk in scènes getoond kunnen worden. Ook verzin ik voor Samuel zo’n intérne gewetenskwestie. Dat gebeurt als minister-president Thorbecke hem vraagt toe te treden tot een nog te vormen kabinet. Dit verzoek is historisch oncontroleerbaar, maar goed geloofwaardig te maken. Samuel moet na dit gesprek met Thorbecke bij zichzelf te rade gaan en kiezen; Amsterdam of het Landsbelang? Pas als hij zijn twijfels voorlegt aan Abigaël kan er een boeiende scène ontstaan, is de interne twijfel naar buiten geklapt.

En dan is er die droom, dat kinderlijke verlangen naar een Paleis, een triomfantelijk monument ter bevordering van industrie, handel, wetenschap en kunst.

Dat Paleis komt er tenslotte. Het is gebouwd!

Maar… Drie weken voor de opening overlijdt Samuels vrouw. Een groot en verlammend verdriet neem ik aan.  En toch, hoe cynisch ook, dit is een mooi cadeau voor een biograaf en ook voor mij, Eindelijk rauw, alomvattend drama.

Ik overweeg nog om Abigaël’s sterfbed als uitgangspunt, als vertel-point-of-view– van mijn hele bio-theater te maken, maar dat doe ik niet, of misschien ook wel. Het Paleis Brandt is nog niet af.

Eerst maar een stukje wandelen. Over het Frederiksplein.

En daar, waar eens Sarphati’s schuimtaart-paleis stond zie ik nu de verticale ontbijtkoek van de Nederlandse Bank.

Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

Eerste zwaluw

Vanuit het ruim kijk ik op. Door een van de dekramen zie ik de mast in de avondzon; het zonlicht schijnt op de nog ingepakte witte zeilen. Het is voorjaarslicht dat ik zie. ‘Voorjaarslicht’, zeg ik, ‘maatje’.

We zijn weer thuis op de klipper in Middelburg, ons andere schip. We schilderen het dek dat het een lieve lust is. Vorig jaar omstreeks deze tijd was het koud, regende het en lagen de schepen te wachten op het hoge drukgebied. Het voorjaarshogedrukbied, dat ieder jaar vroeg of later komt. Ooster- of noorderwind en heldere lucht. Vorig jaar kwam het pas laat in mei, toen waren we al aan het varen. Bijna geen tijd om te schilderen, lakken, bikken en oliën. Dit jaar is het vroeg; we zijn al weken bezig op het dek en als de ochtenddauw zo rond tienen van het staal af is, dan kun je zeker vier of vijf uren aan de bik.

We waren in Antwerpen een week geleden, een groep mensen die het meeste van hun tijd op kantoren doorbracht, ging aan boord, onwennig zoals dat dan gaat. Ze ‘vaargaderden’, zoals ze dat noemden, aan boord over de toekomst van de Rupelstreek. Wij voeren met het opkomende tij mee van Antwerpen naar Boom. Langs de stad en zo door de verouderde industrierivier naar de Rupel. Daar werd het water nog modderiger, maar het stroomde er niet minder om. We waren met laag tij begonnen, dus konden we slechts het riet en de hoge zeedijken zien, terwijl we met de vloed meekwamen de Rupel op. De treinbrug van Boom draaide precies op tijd en daarna moest de baanbrug Boom open. En dat duurde even: we draaiden vol gas om, met de kop van het schip de stroom in, manoeuvrerend tussen de twee bruggen.

Vol gas noemen we het nog steeds, maar sinds we elektrisch varen is het eigenlijk een kwestie van meer ampères door de motor duwen, met een joystick. Het is nauwelijks voor te stellen. Een schip van 122 jaar oud, ooit gebouwd om puur op windkracht te varen. En nu, wanneer het niet zeilt, aangedreven door een elektromotor met een kleine joystick. De scheepsbouwers zouden zich omdraaien in hun graf. Omdat het schip nog steeds vaart ,122 jaar later, maar ze zouden zich mogelijk weer terugdraaien wanneer ze wisten dat die oude tjalk, door hen geklonken, nu ook elektrisch wordt voortgedreven. Hadden ze eigenlijk veel besef van elektriciteit ?  

In Boom overnachtten we; de zon ging wonderschoon boven de Rupel onder. In de verte zag het luchtruim er zelfs uit als een zeeluchtruim. De vogels lieten de volgende ochtend van zich horen, de lente was nu echt begonnen. Toen ze, de elektriekers, eindelijk de brug weer gaande hadden (‘ze kregen de spoorbomen niet toe’, zei de brugwachter), konden we met de ebstroom weer terug naar Antwerpen. Linkeroever.

De volgende dag zouden we met ochtendtij naar huis terugkeren. We, dat waren Ole en ik, m’n maat en ik. De groep was afgestapt in Antwerpen en we hadden het schip weer voor onszelf. Rond achten maakten we los, Antwerpen klonk al uren als stad: sirenes, machines, automobielen en ga zo maar door, de ruis die ik niet gemist had in de tijd dat ik in de provincie woonde, de ruis die we snel achter ons lieten. We wisselden deze in voor andere ruis, de ruis van olieraffinaderijen en containerhavens. De vreemde industriële mensenwereld. Pas voorbij het Verdronken Land van Saeftinghe en de wachttoren van de Zandvliet konden we iets van zeelucht inademen.

De eb stroomde maar door; met 14 kilometer per uur voeren we op fok en stroom door de Zandvliet en de omgeving werd eindelijk weer natuurlijker. Ole maakte koffie. Toen we Paal voorbij waren gestroomd, juist toen, zag ik achter ons een zwaluw. De eerste zwaluw van het jaar. Ze kwam uit oostelijke richting, vanaf het Verdronken Land en boog af naar Walsoorden. Maar het was er een, de eerste zwaluw van 2025! Later vroeg ik aan mijn vriend Broeder Dieleman wat voor zwaluw het geweest had kunnen zijn. Hij zei beslist: ‘Een boerenzwaluw’. Een boerenzwaluw op zee. Daar waar eens polders en boerderijen waren, die ze later onder hadden laten lopen, juist daar zagen we die eerste boerenzwaluw.

Bij Hansweert voeren we naar binnen en werden pas weer wakker uit onze zwaluwroes toen de Vlakebrug niet bleek te draaien. Er was weer eens wat gebeurd in de Vlaketunnel en dus werd heel Zeeland op weg naar Brabant over de oude Vlakebruggen geleid. We besloten het beste er van te maken. We lagen acht uur onder de bruggen en zagen de automobielen allemaal in slakkengang over de bruggen rijden.

Pas laat die avond zouden we in onze thuishaven Zierikzee aankomen, op het volgende tij. Eerst was er nog die ongelofelijke zonsondergang boven de Oosterschelde, waarbij bruinvissen en zeehonden langs ons heen zwommen, in de klimmende avondschemering. Onze thuishaven was Zierikzee, maar ons echte  thuis is het schip, ons plafond is de hemel boven ons en ons thuis is dan overal. Zelfs een beetje aan de wachtsteiger onder de Vlakebruggen.

Foto van Wiebe Radstake
Wiebe Radstake

Wiebe Radstake groeide op tussen de boeken van zijn ouders in tweedehands boekwinkel Boven het Dal te Zierikzee. Hij is zeekapitein op zeilschepen rond de wereld. Naast de zeezwerftochten die hij maakt, haalt hij zijn inspiratie uit het dwalen door de steden en het struinen over stranden. Hij werkt aan een brieven/reis boek met de titel Thuisvaarder/Thuisvader. De logs van Tirade zijn korte stukken uit Thuisvaarder.  Momenteel is Wiebe onderweg vanuit Europa met een driemaster richting Suriname en de Caribbean. Als hij niet aan boord is op dwarsgetuigde zeeschepen woont hij op een zeeuwse klipper in Middelburg samen met vrouw en twee kinderen.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Leven en laten leven – wat we kunnen leren van de BaMbuti

    Larousse 18 Er zijn veel wonderlijke zaken die Colin Turnbull beschrijft in zijn prachtige boek over de pygmeeën in de Congo. Door algemene depressie aangaande de toestand in de wereld merk ik een vergaande neiging tot escapisme in mijzelf op. Het werkelijk naar-binnen-drinken van antropologische studies als The Forest People van voornoemde Turnbull is er...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Eigen mensen

    Eigen mensen

    Ik wil wat elke ouder wil: dat mijn kinderen mensen om zich heen verzamelen die mijn taak uiteindelijk over kunnen nemen; vrienden bij wie ze zichzelf mogen zijn en zich veilig voelen, maar die hen ook stimuleren om de wereld te ontdekken en zich verder te ontwikkelen. Hoe meer ik hierover nadenk, hoe moeilijker de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Vlinders en vijanden – over schoonheid en verlies

    Vlinders en vijanden – over schoonheid en verlies

    Larousse 17 voor Olaf In de documentaire Mein Liebster Feind van Werner Herzog zit een betoverende scène zoals je die alleen kunt zien in films van Herzog: het toeval hielp. De film draait om de acteur Klaus Kinski en maakt vooral duidelijk wat een onmogelijke man dat geweest moet zijn. Op zeker moment staat de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.