Brief

In de trein zit een jongen met een gebreide trui. Af en toe kijkt hij op naar de veel stoerdere meisjes die een paar stoelen verder zitten, de rest van de tijd buigt hij zich over het stuk papier dat voor hem ligt. Altijd nieuwsgierig rek ik mijn nek om te zien wat de boodschap is die hij zo zorgvuldig kalligrafeert.

Er staat: ik heb de hele treinreis naar je zitten kijken. Sorry daarvoor, maar je bent prachtig. Hij vouwt het papier opnieuw en opnieuw.

 

Mijn station komt te vroeg; nog weet ik niet of hij zijn brief ooit aan haar heeft gegeven.

 

 

IMG_0499Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, ligt vanaf 21 oktober in de boekwinkel.

 

In de Oorshop

Mijn ogen doen pijn

Graffiti is in alle vormen streng verboten, van de ‘tag’ (doorgaans niet meer dan een welriekende variant van tegen een boom aanpissen) tot uitgebreide kunstwerken die hun muren en de omringende buurt ontegenzeglijk beter maken—beter want verrassend, beter want onvoorspelbaar, beter want niet gladgestreken. Toch is het illegaal, al krijgen graffitiïsten soms een muurtje toegewezen waarop ze los mogen gaan, wat mij altijd als een vernedering voor alle betrokken partijen is voorgekomen.

Deze kunstenaars worden gecastreerd en beboet terwijl het hedendaagse leven een pijnlijke reis door één grote advertentie is geworden. En dit beperkt zich niet tot onze eigen minischermpjes of megaschermen of de gratis kranten die we om bizarre redenen vrijwillig & verveeld doorbladeren; nee, de bestorming vindt vooral en continu plaats in de openbare ruimte. Dat is een relatief eenvoudig concept: het betekent namelijk dat deze ruimte van iedereen is: van kapitaalkrachtigen en van hulpelozen, van huiseigenaars en van brugklassers, van volgetatoeëerde massagetherapeuten en van mensen die van achteren De Pijper heten, van slordig geschoren bioscoopmanagers en van de schrijver van de saaiste dagboeken ter wereld, van vrouwen in boerka’s die alle songteksten van Tom Waits uit hun hoofd kennen en van Primarkverslaafden.

Geen van deze mensen is ooit gevraagd of ze graffitiliefhebbers zijn of niet en toch is graffiti (onder de Wet tot bestraffing van graffiti en van beschadiging van onroerende eigendommen van 25 januari 2007) in de openbare ruimte verboden, terwijl iedere vierkante centimeter benut wordt voor het aanprijzen van nutteloze rotzooi en tv-puree waar niemand naar zou moeten willen kijken. Deze openbare ruimte wordt (namens de gehele bevolking die haar bezit) beheerd door de gemeenten, die voorgenoemde ruimte verhuren aan bedrijven die vervolgens hun uiterste best doen haar te vullen met advertenties. Langs de snelweg. Boven de ingangen van gebouwen. Op de muren van steegjes. Op elektriciteitshuisjes. Op zuilen die apart voor dat doel in het straatbeeld geplaatst worden. In Duitsland ben ik meerdere malen reclame tegengekomen op de papieren handdoeken in de toiletten— zelfs urineren gaat niet meer in vrede.

Er is niet aan te ontkomen en we aanvaarden het ruggengraatloos; nee, de meeste mensen zien dit niet eens als een situatie die geaccepteerd hoeft te worden of überhaupt geaccepteerd kan worden. Iets accepteren betekent dat het tegendeel ook mogelijk is, terwijl we het maar te slikken hebben en protesteren zinloos wordt geacht. Alleen een waanzinnige verzet zich tegen de normaliteit, mit der Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens. Zo is het nu eenmaal, waar zeur je over?

Als je de collectieve reclame-uitingen zou bestuderen als cultureel object (en, ergo, als een soort representatie van een sociaal onderbewustzijn), dan zouden de conclusies verpletterend blijken en ieder individu onverwijld in een instituut voor geestelijke gezondheidszorg opgenomen moeten worden.

Ook—of men name—het openbaar vervoer lijdt aan deze plaag. Hoeveel goedkoper zou het vervoersbewijs worden door al die advertenties? Gezien de hoeveelheid posters, bannieren, LCD-schermen, projecties, vloerstickers en ruitplakkaten die in stations en op/in bussen en wagons gekotst zijn in een geel-rood-blauw braaksel van gebleekte tanden, Kaukasische modellen en monocultuur… gezien de overdaad aan advertenties zou je verwachten dat al het openbaar vervoer gratis was. We betalen voor een dienst die vervolgens secundaire betaling eist in de vorm van onze aandacht. En onze aandacht is al zo verdomde fragiel.

Tirade - zondagblog02 - beeld - 02onderIn de New Yorkse metro was er een tijdje geleden een project met een ‘No Ad’ app: mensen hielden hun smartphone of tablet voor een reclameposter in de ondergrondse en de app wijzigde deze (uiteraard slechts op het scherm) in kunstwerken die door jonge kunstenaars aan het project gedoneerd waren. Leuk, inspirerend, creatief—maar is het niet om te janken dat we augmented reality nodig hebben om de wereld te kunnen zien zoals wij haar in onze dromen maken? São Paulo lijkt het voor elkaar te hebben: daar werd in 2006 alle buitenreclame (van billboards tot schreeuwerige winkelfaçades) verboden. Het schijnt een prachtige stad te zijn geworden.

Waarom is het niet voldoende dat we producten kopen? Waarom moeten we er ook nog eens de hele tijd aan denken? Mijn ogen doen zo’n pijn.

 

Christiaan Ronda studeerde Literary & Cultural Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkt in Frankfurt aan de afronding van zijn eerste roman. Werk van hem vind je in het laatste nummer van Tirade (459) en op Ekrituur.nl, zijn eigen site.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Voorzichtige beteekenis

Ik zal ten onder gaan aan verbanden, een man die met velletjes papier met woorden erop en verwijzingen eenzaam aan een bureau zit, zoals het verhaal gaat over de laatste jaren van  J.H. Leopold. Bladerend in zijn Schetsen in fragmenten kwam ik de zinsnede ‘Groen zijn de oevers, lachend het land / / Aihime zee verlevendigd’ tegen, daar kauw ik al weken op. Zijn biograaf J.D.F. Halsema weet het ook niet. ‘. Ik heb altijd gedacht dat het Grieks of Japans moest zijn, Grieks zat er altijd al veel in zijn poëzie, de laatste jaren kwamen China en Japan geducht opzetten. Het is ook niet uit te sluiten dat het gewoon een mooi zelfgemaakt woord is, dat deed hij wel vaker (zoals ‘Balanje sorne kwintië’).’

Verbanden zijn het rijm van de wereld, rijm is bedacht om verbanden te suggereren. Lezend raak je hoe dan ook, meer of minder verward in naar elkaar verwijzende kennis. Hoe meer je ziet, weet, leest, hoe talrijker die verbanden. In dit blog had ik voor het eerst kennisgemaakt met krabbetjes die op samoerai leken, nu vond ik bovenstaande ‘Monkey Orchids’ een bloem die op een aap wil rijmen. We weten wel wat Darwin daarvan vond, dat Czesłav Miłosz op zijn beurt een mening over Darwin had, las ik pas in de nieuwe bundel beschouwingen over poëzie van Benno Barnard Mijn gedichtenschrift, een beetje narrig soms maar zeer inspirerend als poëzielezer:

[…] Charles Darwin, gemankeerd geestelijke, maakte met spijt
zijn theorie van de natuurlijke selectie bekend, want hij voorzag
dat deze de theologie van de duivel zou dienen,

aangezien ze triomf van de sterken en de ondergang van de zwakken
verkondigt, wat precies het program van de duivel is –
die daarom de vorst van de wereld genoemd wordt. […]
Barnard schrijft dan in zijn fraaie beschouwing: ‘Eind 2006 verscheen de vertaling van Theologisch traktaat (het origineel is van 2001). Niet onmiddellijk een titel die in onze contreien op bijval kan rekenen: en dat geldt nog sterker voor de strofen over Darwin en de duivel in bovenstaand gedicht. Maar dankzij Miłosz – die Darwin treurend bijvalt – is het pas werkelijk tot me doorgedrongen dat de nazi’s de natuurlijke selectie probeerden te versnellen. Sindsdien tob ik over de vraag waarom zoveel mensen doen alsof de evolutieleer een opluchting is na het christendom.
Miłosz lezend heb ik ook mijn verknochtheid aan de christelijke esthetiek opnieuw gevoeld – de metaforen, de verhalen, de liturgie, de muziek, de architectuur – en ben ik me zorgen gaan maken over een vorm van seculier obscurantisme die christendom-analfabeten helpt kweken. Alsof het al niet erg genoeg is dat er wellicht geen genade voor ons stervelingen bestaat.
Miłosz als tegenstander van de barbaren – ik prefereer een sublieme onredelijke mening boven een banale rationele.’
Precies een conclusie die Bas Heijne had kunnen trekken in zijn essay onredelijkheid. (In de auto hoorde ik de ballade van Jacques Brel met daarin de tekst ‘En ik de superarrogante, ik haal nog steeds mijn eigen woorden aan’ ook liedteksten sluiten zich moeitelaaos aan bij de gezochte verbanden.) De vruchteloze verbandenlegger die ik in deze dagen ben grijpt dan weer naar de reeks citaten die een onderdeel vormen van het boek dat ik nog lees, Chatwin’s Songlines, alwaar ik Konrad Lorenz tegenkom, On Aggression (of eigenlijk: Das sogenannte Böse: Zur Naturgeschichte der Aggression, zouden daar verbanden zijn met De genealogie der moraal van Nietzsche, of Die Geburt der Tragödie, of Jenseits von Gut und Bose?) een interessant pendantboek, dit aggressieboek van Lorenz, lijkt me van On Killing: The Psychological Cost of Learning to Kill in War and Society een boek van Dave Grossman dat ik klaar heb liggen om te lezen, en bijna heb ik Lorenz al besteld, als ik me realiseer dat die dierenkijker van een Lorenz, die dus ook verstand van mensen heeft, lijkt en ergens rijmt op Gerald Durrell, de broer van Lawrence (Lorenz) Durrell wiens Alexandria Quartet ik als heel lang wil laten vertalen-  en wiens mooie Encounters with animals ik ooit aantrof in de bibliotheek van A. Roland Holst in zijn huis aan de Nesdijk in Bergen, waar hij achter een haag van riet dichtte ‘Sommigen verdwijnen in het niet, ik in het riet.’

En dan zijn we weer bij de dichter de radeloze woordenzoeker, en voordat ik Correspondences erbij haal, van Baudelaire, Kavafis vanwege het Alexandria, of mijn favoriete mopperkont Cioran…

Genoeg! Zolang je ‘genoeg’ kunt zeggen, hoef je nog niet naar een gesloten afdeling.

Halsema ried dit gedicht van Leopold nog aan, als ik toch nog doorkauwen wil, schitterend:

IN dezen tuin zijn saamgelegd
geelbruine en witte en zwarte steenen,
gevoegd, gezocht, dat elk wat zegt
in een allengs opkomend meenen,

bedoeld door een die niet meer is
de velerlei gevormde vlakken
en met in de vakken
voorzichtige beteekenis

gebleekten in het aangezicht
der zon, gewasschen door den regen,
rillende open plekken tegen
het plat invallend hemellicht,

en stil en toeziend aan de kant
de ceders en de blauwe den,
wistaria’s, de jonge plant
van irisbloemen, die ik ken.

wachtend ook zij
wetend

van dat, wat in hun midden ligt.

O lief en teeder onvermogen
tegen het gruwzaam element;
dat wankels nog iets blijven moge,
en strijd met het geweten end.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Christusbeer

Onze zoon groeit geloofloos op. Het is wel eens over god gegaan waar hij bij was, maar hij haakte niet op het gesprek in. Verder komt hij opperwezens bij ons thuis niet tegen.

Waar mijn ouders nog naar de kerk gingen zolang ze in hun ouderlijk huis woonden, is Jezus voor de vierjarige Nadim al veel minder werkelijk dan Sinterklaas. Een eeuwenlang aanwezige peiler is binnen vijftig jaar onder het dagelijks leven vandaan gevaagd en alles doet het nog. Aantoonbare negatieve gevolgen?

Iemand?

Laatst trof ik bovenstaande beer aan, door mijn jongen achtergelaten op de badkraan. Je raadt mijn eerste associatie al. Daarna bedacht ik dat hij geen weet heeft van een Jezus, wat de gekruisigde beer een stuk macaberder maakte tot ik me realiseerde dat Nadim niet weet wat kruisigen is. Een woord dat hij wél kent is chillen. Van de zoon van god naar een ouderwetse marteldood naar chillen op de kraan in minder dan drie seconden. De beer veranderde daarbij niet.

Alle interpretatiekaders zijn aangedragen en worden met meer of minder keuzevrijheid door het individu geïnternaliseerd. Het waarheidsgehalte van een kader – als je daarvan al kunt spreken – is van veel minder groot belang dan de mate waarin het aannemen ervan als leidraad voor interpretatie van de werkelijkheid aansluit op de werkelijkheidsinterpretatie van de sociale omgeving van het individu.

Met andere woorden: als je niet in Sinterklaas gelooft dan is de kleuterschool in deze tijd van het jaar geen plek om vrienden te maken.

Aanstaande vrijdag gaat N voor het eerst naar school. We hebben gekozen – als je in het Amsterdamse schoolstelsel van nu nog over kiezen kunt spreken – voor een oecumenische school. Tijdens de infodag vroeg ik aan het schoolhoofd of mijn kind er zou leren dat god bestaat, of dat er mensen bestaan die in god geloven. Hij gaf het juiste antwoord.

Ik ben benieuwd wat Nadim van het geloof gaat vinden, en of hij straks anders aan zal kijken tegen Christusbeer.

 

_________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Van hem verschenen in 2011 de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en in 2013 de roman Het laatste kind. 

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Donker

OLYMPUS DIGITAL CAMERAIemand zegt tegen mij: kerstmis is moeilijk als je geen ouders meer hebt.

Wanneer ik die avond langs een verlaten weg mijn hond uitlaat, fietst er een meisje langs. Omdat ze denkt dat ze alleen is, huilt ze hardop.

Ik zou iets willen zeggen, maar weet niet goed wat.Nog lang kijk ik haar achterlicht na dat slingerend, af en toe haperend in het donker verdwijnt.

IMG_0499 Wytske Versteeg schreef Dit is geen dakloze, De Wezenlozen en Boy. Haar nieuwe roman, Quarantaine, ligt vanaf 21 oktober in de boekwinkel.

 

 

 

Het is hier niet poëtisch

We wonen nu bijna 11 maanden in Frankfurt (am Main). Ik vertel mensen dat ik voor de liefde verhuisd ben. Dat is ook zo. We zijn samen vertrokken, zij voor haar werk, ik voor haar. De Buchmesse was de enige associatie die ik bij Frankfurt had. De Buchmesse en de vele banken.

Het is hier niet poëtisch. Er is geen mythologie, geen verlangen, geen mysterie. In de lijstjes van grote steden met enige bohemienhistorie of ander kunstzinnig belang (Berlijn, Parijs, Rome, New York, Wenen) zul je Frankfurt nooit aantreffen. ‘We’ hebben Goethes geboortehuis en Schopenhauer is hier gestorven—het leven, de dood, en daar tussenin…? In een parkje om de hoek staat een borstbeeld van de stereotypische Schopenhauer: wilde haren, zware frons, een kin die te vroeg op lijkt te houden. Hij doet aan weinig zoveel denken als aan Beethoven gekruist met een chimpansee. Hij zal vast wel eens gelachen hebben, maar dit is de zure Schopenhauer die we allemaal kennen, de man die niemand naar de mond praatte, een glasharde Kerl voor wie de waarheid boven alles ging.

Maar afgezien van een Schopenhauerhoofd en allerlei Goethestandbeelden is er nauwelijks zichtbare literaire geschiedenis. Het Literaturhaus is een neoclassicistische tempel waarvan na de oorlog alleen de gevel nog overeind stond; het geheel is in 2008 gerestaureerd en staat glanzend en wit en decorachtig en een beetje verloren tussen autowegen en komisch lelijke woonflats.

De stad is verwikkeld in een identiteitsgevecht waar ze niet snel uit lijkt te gaan komen. Al haar bekendheid rust op drie peilers: de Messe, de European Central Bank en het vliegveld. Ze probeert dit povere beeld bij te stellen door musea te bouwen en groen aan te leggen, maar het stadsbeeld zal tot aan het einde der tijden gedomineerd worden door de wolkenkrabbers van het financiële district en de glazen Coop Himmelb(l)au-dildo van de ECB (die overigens op nog geen tweehonderd meter van ons huis staat; vanuit ons keukenraam kan ik de glazenwassers zien pauzeren met een peukje).

Hier en daar worden fietspaden op het gekreukelde asfalt getekend en je ziet inderdaad steeds meer fluorescerende helmen door de stadshartfiles glijden, maar de automobiel is hier nog altijd koning-keizer-god; met Groningse c.q. Amsterdamse brutaliteit kom je niet verder dan een nek vol Gotische vloeken.

Het is hier niet poëtisch. In het historische centrum — vlakbij een koopravijn dat glimt en gonst en vol duiven en daklozen is en altijd drukbelopen, zelfs als de winkels op zondag Duits gesloten blijven — in dat platgebombardeerde historische centrumpje worden sinds de jaren ’80 middeleeuwse panden herbouwd om het oude stadsgezicht te herstellen. Ik hoop dat ze een paar van de jaren ’50-’60-noodoplossingen laten staan: voor de Vergangenheitsbewältigung (dat prachtige, diep-Duitse woord dat zoveel betekent als ‘de worsteling om het pijnlijke verleden op een volwassen en open manier te onderkennen en te verwerken’) lijkt het me noodzakelijk in elk geval een paar van de littekens te behouden. Veel van de nieuwoude panden zien er overdonderend nep uit, namaak, een disneyfiëring van de geschiedenis. Je vindt hier enkel toeristen en zakkenrollers, en misschien een paar Frankfurters die het plein oversteken om zonder opkijken naar elders te snellen.

Het is hier niet poëtisch. De eerste kleur die ik voor me zie als ik ‘Frankfurt’ denk is betongrijs. Vanaf het begin van de herfst ligt er maandenlang een parkeergarageplafond over de stad waar de mens al moe van is voor hij goed en wel wakker is geworden. Het culinaire hoogtepunt is schnitzel met grüne Soße, een mintgroene, hummusdikke zeven-kruiden-brij die tot mijn schrik koud geserveerd wordt. En dan is er nog iets dat Handkäse heet, zwetende bolletjes bleke “kaas” die je met roggebrood en zuurkool hoort te eten en waar ik me nog niet aan gewaagd heb—ik ben tenslotte geen antropoloog.

Alleen het Bahnhofsviertel (de wijk rond het centraal station) leent zich nog enigszins voor artistieke contemplatie: op sommige uren van de nacht lijken de straten de setting voor een David Lynch-film, of misschien heeft Lynch hier al een film gedraaid maar heeft niemand de moeite genomen de sets weer af te breken en de figuranten naar huis te sturen. In de vroegste ochtendstralen, als de junkies uit hun nachtreizen ontwaken maar de methadonkliniek nog niet open is en je een man blootsvoets over straat kunt zien gaan met een reusachtige schaar in zijn hand geklemd, struikelend over het effen wegdek, afwezig pulkend aan zijn fladderende overhemd, bekeken door stilletjes rokende Aziatische zakenmannen— in de vroege ochtend kan eenieder die aan nostalgie de la boue lijdt in deze buurt zijn hart ophalen; anderen is het aangeraden er weg te blijven.

Het is hier niet poëtisch. En na nog geen jaar voel ik me hier al verrekte thuis.

 

___________________________________________________________________

Cronda04Christiaan Ronda studeerde Literary & Cultural Studies aan de Rijksuniversiteit Groningen en werkt in Frankfurt aan de afronding van zijn eerste roman. Werk van hem vind je in het laatste nummer van Tirade (459) en op Ekrituur.nl, zijn eigen site.

 

Meer blogs

  • Afbeelding bij Het Grote Voordat

    Het Grote Voordat

    Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat. De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Nog niet voorbij te zijn

    Nog niet voorbij te zijn

    We waren vroeg opgestaan, Ada (8) en ik. Vandaag zou ze gaan logeren op de Parade in Utrecht. Ada’s nichtje woont daar in een pipowagen op de personeelscamping. Als Ada op bezoek gaat dan krijgen de kinderen passen met Paradekind erop en mogen ze eindeloos in de zweefmolen, onbeperkt dierenpannenkoeken, snoep van de snoepmeisjes en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Een levend werken

    Een levend werken

    Een psycholoog bij wie ik liep vroeg eens hoeveel uur ik per week werkte. Ik had in die tijd een bedrijfje naast mijn schrijverschap, kluste ook nog bij als kok. ‘Een uur of vijfendertig,’ zei ik, en begon te vertellen waar mijn werkweek uit bestond. Toen ik klaar was met mijn opsomming vroeg ze hoeveel...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.