Als de zon schijnt

Gisteren hoorde ik op de regionale radio Noord-Holland het liedje ‘Als de zon schijnt’ van André van Duin. Het was aangevraagd door een mevrouw die een zieke vriendin met dit nummer een hart onder de riem wilde steken. Ze hoopte dat het de zieke was gegund ook eens op een andere manier naar het leven te  kijken. Het liedje van Van Duin, waarvan hier het tweede couplet, zou haar daarbij kunnen helpen:

 

‘Heel de wereld is een bloemtapijt, en de buurvrouw een mooie meid
Alles ziet er anders uit als de zon schijnt
Zilveren vogels vliegen door de lucht, ieder drama wordt een dolle klucht
Alles ziet er anders uit als de zon schijnt
Alle ziekenhuizen raken leeg, en de bakkersvrouw rolt door het deeg
O wat is het leven fijn als de zon schijnt
Ja, de wereld krijgt een nieuwe kleur, overal hangt zo’n zalig, zoete geur
O wat is het leven fijn als de zon schijnt’

‘Als de zon schijnt’ deed me denken aan enkele woorden van de jonge Paul Rodenko (1920-1976), die eind jaren dertig van de vorige eeuw als gymnasiast in de ogen van zijn medescholieren vreemde gedichten in de schoolkrant publiceerde en tekeningen maakte die door hen niet werden begrepen. Hij schreef bijvoorbeeld:

‘De zon blinkt in de rechte straat,

Deftig, als een rustig goede huisarts,

Met witte haren, die zachtjes praat

Over ditjes en datjes.’

En in zijn tekeningen was alles geel en blauw. Toen hem werd gevraagd waarom hij deze kleuren gebruikte, antwoordde hij: ‘Als je de zon op het trottoir ziet schijnen zie je immers ook paars.’ Als tekenaar keek hij anders naar de werkelijkheid, als dichter deed hij dat ook. En in beide praktijken speelt de zon een belangrijke rol.

De zon als vervormer van de werkelijkheid; bij van Duin worden de vogels van zilver en is de buurvrouw opeens een mooie meid, bij Rodenko zijn de stoeptegels paars. Om te kunnen (over-)leven moeten we de werkelijkheid vervormen, dat is van alle tijden en van alle mensen. Er zijn echter verschillen; de artiest Van Duin omarmt de wereld en maakt haar alleen maar mooier, de dichter Rodenko kijkt naar de werkelijkheid en maakt haar anders omdat hij er geen deel vanuit wil maken; hij wil afstand houden. Is dit een van de verschillen tussen wat wij noemen lage en hoge cultuur?

In de Oorshop

Geheim Dagboek

Waarom schrijft iemand een dagboek? Waarom publiceert iemand een dagboek? En hoe eerlijk ben je als je weet dat het dagboek ooit wordt gepubliceerd? Deze vragen stelde ik in januari 1984 aan de Zeeuwse dichter, criticus en romanschrijver Hans Warren tijdens een interview voor een inmiddels verdwenen Nederlandse krant. Toen ik hem opzocht in zijn huis Kloetinge nabij Goes, waren er inmiddels drie delen van zijn Geheim dagboek verschenen, die alle positief door de pers en lezers waren ontvangen. Velen waren geraakt door de on-Nederlandse en onbeschaamde eerlijkheid waarmee hij schreef over zijn jeugd in Zeeland, het ‘foute’ gedrag van zijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog, het tot mislukken gedoemde huwelijk met de Engelse Mabel en zijn eerste homoseksuele contacten.

Warrens dagboeken waren vanaf zijn vroege jeugd voor hem een uitlaatklep geweest, een manier om zijn gedachten te ordenen en een oefening in schrijven, zo vertelde hij mij. Zijn uitgever had hem aangeraden ze te publiceren, omdat die ervan overtuigd was dat dit het beste proza was dat hij had geschreven. Hij had sans gêne toegestemd en afgesproken werd dat ook zijn toekomstige dagboeken zouden worden gepubliceerd. Voor de eerlijkheid van het dagboek maakt dit niet uit, verzekerde Warren mij.

Warren was er toen ik hem voor een gesprek benaderde nog steeds onder de indruk van het succes en genoot ervan, wat bleek uit het feit dat hij voor een gesprek over zijn dagboeken met een onbekende journalist een hele dag uittrok. ‘Ervaring leerde dat ‘s morgens hier arriveren, samen lunchen en verder praten bevredigend verloopt’, schreef hij mij. Hij kon ook op elk door mij voorgesteld tijdstip. Ons gesprek duurde inderdaad bijna een hele dag en was uiterst plezierig, evenals de lunch die tot in de puntjes was verzorgd door zijn partner Mario (ik herinner me vooral het tafelzilver en de luxe broodjes).

Met Geheim dagboek had Warren nationaal weten door te breken, want met het reeds gepubliceerde werk was hij vooral bekend in Zeeland. Zijn productie was in 1984 overigens al respectabel. Hij had als dichter in 1946 gedebuteerd met Pastorale, waarna vele bundels waren gevolgd. Poëzie voor een kleine groep liefhebbers, zou je kunnen zeggen, met een enkele keer een succesvolle uitschieter. Van Zeggen wat nooit iemand zei uit 1976 verschenen bijvoorbeeld twee herdrukken, maar daarin waren dan ook vertalingen van Kavafis opgenomen. En zijn proza? De romans Steen der hulp (1975) en Demetrios (1976) zijn middelmatig en werden door de kritiek en de lezers aanvankelijk nauwelijks opgemerkt. Daarnaast schreef Warren vanaf 1951 wekelijks literaire kritieken voor de Provinciaal Zeeuwse Courant, wat hij tot zijn dood zou blijven doen.

Ik las op nieuwjaarsdag het onlangs verschenen eenentwintigste deel van Geheim dagboek dat de jaren 1998-2000 beslaat. Dit zal neem ik aan het laatste deel zijn, want Warren stierf in 2001en het deel over zijn sterfjaar werd al eerder gepubliceerd. Tijd voor het opmaken van een balans dus.

Warren is mij als persoon en als dagboekschrijver na de eerste ontmoeting lange tijd sympathiek gebleven, maar in de laatste delen is hij mij gaan irriteren. De ergernis ontstaat niet zozeer door dat je te veel leest over zijn fysieke ellende –  gedoe met zijn lever, indigestie en noem maar op – en het gedrag van zijn bijna tirannieke partner, maar doordat je na al die jaren tot de conclusie moet komen dat Warren nergens blijk geeft te beschikken over een grootse visie en gespeend is van elke vorm van humor. Hij maakt zich vooral druk over slecht eten in veel te dure restaurants  – ze eten vaak kreeft en kwartels – , de prijzen van aan te schaffen kunstwerken en hij is vaak ‘kleintjes’ over mensen in zijn omgeving. Warren is geen interessante denker; zijn gedachten blijven altijd dichtbij huis.

Een enkele keer realiseert Warren zich hoe oppervlakkig hij is, maar zo’n inzicht leidt dan weer tot naïef geklaag: ‘Hoe zal men er later over oordelen dat ik nog geen woord heb gewijd aan de troebelen in Joegoslavië […]Ik ben begaan met de slachtoffers, het brengt de benauwenis van de jaren 1939-1945 terug. Ik weet ook geen oplossing. Ja, die ene droom die ik al zo lang koester: alle mensen wereldburgers, alle grenzen geslecht, al die domme, onverdraagzame godsdiensten afgeschaft.’

Op grond van dit soort passages ga ik in dit deel ook weer twijfelen aan de authenticiteit van Geheim dagboek.  Een ‘echte’ dagboekschrijver maakt zich niet druk over zijn lezer. Warren zelf heeft –  het kan misschien ook niet anders – in de loop der jaren volgens mij aan eerlijkheid moeten inboeten en te vaak richt hij zich tot de lezer, waardoor hij de intimiteit van zijn werkkamer al tijdens het schrijven verbreekt. Voor een dagboek de dood in de pot. De opdracht tot het einde eerlijk te blijven, is een onmogelijke gebleken. Nog een voorbeeld. Als Warren en zijn vriend Mario in Brussel een tentoonstelling hebben bezocht, schrijft hij bijvoorbeeld: ‘Eerst kwamen we in zo’n voorstelling van ‘moderne kunstjt’ terecht, zoals wij dat noemen’. De uitleggerige woorden ‘zoals wij dat noemen’ laten zien dat hij zich bewust is van een lezer. Of zijn deze woorden van Mario? Hij blijkt de dagboeken die worden gepubliceerd namelijk niet alleen te corrigeren, maar ook inhoudelijk aan te passen. Op pagina 131 staat tot mijn grote verbazing bijvoorbeeld: ‘M. is klaar met het corrigeren van het nieuwe dagboekdeel. Ik verbaas me over de grondigheid van zijn werk, hij haalt er vrijwel alles uit wat rammelt.’ Als Warren hier wel eerlijk is, dan is het ergste te vrezen voor de dagboeken die na Warrens dood zijn verschenen.

Warren evalueert ook in dit deel zijn positie in de Nederlandse literatuur. In een eerder deel schrijft hij nog steeds te wachten op een belangrijke nationale literaire prijs – hij werd vooral gehuldigd in Zeeland – , nu is hij realistischer. Hij schrijft over de houdbaarheid van het werk van Reve, dat volgens hem eerder blijft dan dat van Hermans en zeker meer dan dat van Mulisch, die hij een ‘handige zwendelaar’noemt. En over zichzelf: ‘M. vindt mij, toch nog steeds, een geweldige dichter. Maar verder denkt niemand er zo over.’

Hans Warren heeft zijn hele ziel en zaligheid op straat moeten leggen om een bekende Nederlandse auteur te worden. Wat hem als dichter en romancier niet lukte, lukte hem wel als auteur van Geheim dagboek. Zijn eerlijkheid bracht hem roem, want het publiceren van je dagboeken was op deze manier niet eerder in Nederland vertoond. Dat was moedig. Hij werd gevraagd voor vertalingen, het samenstellen van bloemlezingen en poëziekalenders en verscheen op radio en televisie. Maar nu ook die eerlijkheid van zijn Geheim dagboek in twijfel moet worden getrokken en blijkt dat in 21 delen vooral geklaagd wordt over moeizame relaties, het eten in restaurants en dure kunsthobby’s, blijven voor mij alleen zijn vertalingen, poëzie en proza over. En wat daarvan te vinden? In zijn dagboek heeft hij de sleutel tot een goede evaluatie van zijn werk gegeven; het is er een indirect commentaar op. Net als in zijn dagboeken blijft Warren ook in zijn gedichten en romans te dicht bij huis en weet hij het anekdotische en particuliere zelden te overstijgen. En dat is te weinig voor een kunstenaarschap dat beklijft.

Koen Hilberdink

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

BEKENTENIS

Nog een vertaling, van weer een kort gedicht. Dit is van de Duitse dichter Robert Gernhardt:


BEKENTENIS

Ik lijd heel erg aan faalangst,

vooral wanneer ik dicht.

Door deze angst

zag menig rijm het licht niet.


ROBERT GERNHARDT


EEN GEGEVEN PAARD


Mij was een paard beloofd,

maar wat ik kreeg was een staart –

met daaraan vast een bijna dood paard.


PALLADAS

(Grieks dichter, 360-430 na Chr.)

VERKIJKER

In 1610 stuurde Galileo Galilei een brief naar Leonardo Donato, de doge van Venetië. Hij wilde hem vertellen over de vier ‘sterren’ die hij met zijn nieuwe kijkinstrument dicht bij Jupiter had ontdekt. Hij voegde schetsjes van zijn waarnemingen toe. Daar zien we ze dan voor het eerst in de geschiedenis verschijnen, op papier: een ontroerend tekeningetje van een wagenwieltje (dat is Jupiter) en daarnaast, in verschillende constellaties, vier kruisjes. Dat zijn de nieuwe ‘sterren’. Wij noemen ze nu manen.

Het is een belangrijk moment in de geschiedenis van de wetenschap, mogelijk gemaakt door deze belangrijke nieuwe uitvinding. Maar eerst begint Galileo Galilei over het allerbelangrijkste:

“Ik verzeker U dat deze nieuwe uitvinding een groot geheim zal blijven. Ik zal haar alleen aan Uwe Hoogheid tonen. De verkijker is gemaakt om uiterst nauwkeurig afstanden te bestuderen. Deze verkijker heeft het voordeel dat hij de schepen van de vijand kan ontdekken twee uur voordat zij met het blote oog kunnen worden gezien en zo al het aantal en de soort schepen kan onderscheiden en hun sterkte beoordelen en klaar zijn om ze te achtervolgen, tegen ze te vechten of ze te ontvluchten; of, in het open veld, alle kleinigheden te zien en elke beweging en voorbereiding al te onderscheiden.”

First things first. Dat van die sterren, of manen, die nog nooit iemand heeft gezien is mooi – maar nu eerst even over het praktisch nut: de nieuwe vinding is verdomd interessant met het oog op de oorlogsvoering. Als jij je vijand twee uur eerder kan zien dan hij jou, dan is de kans dat jij de slag gaat winnen veel groter. Gaan we daarna wel lekker achterover leunen – en ’s avonds een beetje naar de sterren en de planeten kijken door dat nieuwe kijkding.





AFSCHEID

Zo nam Ida Gerhardt (83 jaar) afscheid van haar stervende zus Mia (70 jaar):

Gisterenmiddag hebben we elkaar nog telefonisch gesproken. Toen vroeg ze nog: “Zus, hoe lang kan het nog duren? Ik kom al veertien dagen niet meer uit mijn bed, eet alleen nog wat soep.” Wat moest ik zeggen? “Zus, als dit dan misschien ons laatste gesprek is, dan is het ook voor het laatst geweest dat ik ‘Met Gerhardt’ heb gehoord. Dan zeggen wij nog eenmaal ‘Met Gerhardt’”, stelde Mia voor. En Mia zei: “Met Gerhardt” en ik “Met Gerhardt, lieve zus” en herhaalde toen nogmaals het onsterfelijke “Gerhardt”, waarop wij vervolgens de hoorn op de haak legden.

(Ad ten Bosch, Gebroken lied. Een vriendschap met Ida Gerhardt.)

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Greet Kuipers
    Greet Kuipers

    Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.