BROEKGEHEUGEN

Ik vergeet zelf wel eens mijn broek. Gelukkig ben ik niet de enige. Ik bevind mij in goed gezelschap. Zie maar.

In de Oorshop

Allerliefste X,

DSC00894Ik sluit deze maand lang brieven schrijven af met een brief aan jou. Dat kan niet anders want jij bent degene met wie ik zoveel brieven, kaarten en e-mails schreef dat ik tegenwoordig bij de gedachten dat dat allemaal op zou houden, wanhopig word. Ik weet heel goed dat ik daar niet bang voor hoef te zijn, maar toch, als iets zo belangrijk voor je is ben je bang het te verliezen, dat weet je zelf ook.
Als ik je brieven tussen de post zag liggen maakte ik ze snel open en las ze op de trap, of zelfs buiten als ik haast had, zelfs een keer tijdens het fietsen scheurde ik een envelop open waarop je zowel mij als de postbode veel liefs overbracht. Je schreef over dichtbij zijn, altijd heel dichtbij zijn ook als je ver weg bent. Op mijn beurt rekende ik kilometers uit en die vielen heel erg mee.

Tijdens momenten van somberte lagen ze vaak onder mijn kussen. Als ik ‘s nachts wakker werd herlas ik. Het was een geruststelling, en echt lieve X, ik heb maar weinig geruststellingen in mijn leven.
Soms was je handschrift klein, onzeker en bang, andere keren groot en krullend en vol goede moed. Je merkte de dingen op. Je zag schoonheid net zoals ik die zie en bent nooit bang deze aan te reiken, bespreekbaar te maken.

En er waren nachten dat we beiden achter de computer zaten, niet konden slapen door de brieven. In de nacht is er geen post, dan ben je aangewezen op e-mail, en hoewel ik in mijn eerste brief op deze blog aangaf dat ik erg bang ben dat juist door email de brief zal verdwijnen, ben ik dankbaar dat het bestaat. Steeds weer, vol spanning, drukten we op het knopje ‘verversen’, in de hoop een snel antwoord te krijgen. Soms mailden we elkaar tussendoor korte berichten waar niet veel meer in stond dan: ‘Bijna, bijna klaar!’ En altijd kwam dat antwoord en altijd was het nog mooier en belangrijker dan de brief ervoor. (Ja ik blijf onze e-mails graag brieven noemen).
Zo zagen we dingen die er anders misschien nooit zouden zijn en begonnen we samen een verhaal in briefvorm, over vertrek en de huivering daarvoor. Dat dat verhaal van ons is gebleven en dat vrijwel niemand het ooit zal lezen vind ik achteraf gezien fijn. Eigenlijk heeft niemand er iets mee te maken.

Er waren momenten dat onze brieven zo somber, onzeker en zo verschrikkelijk angstig waren dat we elkaar in tranen lazen. Maar net zo goed waren we soms blijer dan we ooit voor mogelijk hielden. Soms zuchtte ik diep bij het lezen van je laatste regels, verdrietig dat de brief uitgelezen was. Dat is het leven in een brief zou ik willen zeggen.
Ik sloot zeer vaak af met de woorden dat alles goed zou komen, zo wil ik deze brief nu ook eindigen, samen met de woorden dat ik er altijd zal zijn, zowel op papier als in het echt.

Onvoorstelbaar veel liefs,
David Pefko

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Allerbeste Johannes,

0-oxford_university_students_academic_dressAl een maand lang zie ik op tegen deze brief, maar nu deze brief-blog langzaam ten einde loopt voel ik me verplicht je te schrijven.
Ik heb tot nu toe in mijn leven geen enkel persoon gekend die een beter mens was dan jij. Want Johannes, mensen kunnen veel over je zeggen, bijvoorbeeld dat je een ‘vreemde verschijning’ was, een einzelgänger die toch het liefste onder de mensen was, iemand die veel klaagde maar weinig ondernam, die het nooit gelukt was een vrouw te vinden, dat allemaal vast en zeker. Maar nooit zullen ze kunnen beweren dat je een slecht mens was. Je was oprecht en sprak de waarheid, was gul en loyaal naar vrijwel iedereen en je geloofde in god. Over dat laatste herinner ik me ellenlange gesprekken waarin je uitlegde dat je je heel goed in kon denken dat iemand als ik niet geloofde. Dan haalde je Spinoza aan, ik geloof niet dat je Spinoza hebt gelezen, maar je dronk wel glazen wijn in het gezelschap van mensen die dat wel hadden. Over die mensen zei je altijd dat ze prachtige banen hadden, lieve vrouwen en kinderen en dat je stinkend jaloers op ze was.

Op je zestiende ging je van school omdat je vader aan een hartinfarct was overleden. Je vertelde hoe je bij Albert Heijn werkte en dat jullie gezin zo arm was dat je soms bij het naar huis gaan het vlees dat over datum was onder je jas stopte. Je was de oudste van het enorme gezin en lange tijd de kostwinner. ‘Maar wat had ik graag willen studeren jongen, en daarom moet jij gaan studeren!’ zei je dan.
En hoe vaak ik ook tegen je zei dat ik niet wilde studeren, mijn school niet eens af wilde maken, gewoon wilde werken, op sommige drukke dagen daar in dat bedrijf waar we samen werkten, zuchtte je diep en zei je: ‘Als je gaat studeren kom je hier weg, kijk naar mij, ik kom hier nooit weg.’
En het trieste was dat je er inderdaad nooit weg kwam. Je werkte daar 38 jaar en al die jaren lang voerde je ongeveer dezelfde taken uit. Veel was er niet veranderd, op een computersysteem na waar je niets van begreep en wilde begrijpen.
‘Dit wordt mijn dood!’ riep je elke zaterdagmiddag als het druk was. Soms zong je luidkeels J.S. Bach’s cantate BWV 60:

“Es ist genung;
Herr, wenn es dir gefällt,
so spanne mich doch aus!
Mein Jesus kömmt;
nun gute Nacht, o Welt!
Ich fahr ins Himmelshaus,
ich fahre sicher hin mit Frieden,
mein großer Jammer bleibt danieden.
Es ist genung,
es ist genung.”

Je sloeg daarna dan een paar keer op een tafel of trapte iets kapot, meestal was dat een plastic bekertje dat je uit de prullenbak haalde; je wilde namelijk niemand belasten. Klanten keken je verschrikt aan en dachten: die nette man, hoe is het mogelijk!
‘Ik werk hier al 38 jaar, vindt u het gek?’ zei je dan en haalde je schouders op.

Kort daarna stond ik elke zaterdag alleen, want je werd ziek. Tussen de chemokuren door werkte je soms een halve dag alsof er niets aan de hand was. Maar toen volgde een reeks operaties omdat de ziekte zich zo verspreid had dat er niets meer aan te doen was. Je sprak met me over de geweldige doktoren in het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis en herhaalde meteen weer dat je had willen studeren, misschien wel oncoloog had willen worden, iets in ieder geval, niet zo eindigen als nu, zei je. Ik herinner me die woorden als de meest verdrietige, want over god sprak je nauwelijks meer en dat maakte me bang, want een mens moet iets hebben om zich aan vast te houden, of ík nu denk dat dat onzin is of niet.
‘Beloof me toch dat je gaat studeren en iets van je leven maakt,’ waren de laatste woorden die je tegen me sprak, want daarna vertrok ik naar het buitenland en hadden we geen contact meer.

De echte schaamte, de echte reden waarom deze brief zo lang geduurd heeft is dat toen ik eenmaal terugkwam en je belde, je telefoonnummer buiten gebruik was. Ik ging langs je huis waar niet werd opengedaan en geen gordijnen meer hingen. Ik informeerde hier en daar maar niemand kon me een antwoord geven tot ik contact opnam met het bedrijf waar we ooit samen werkten. Ze zeiden alleen: ‘Ja, hij heeft het niet gered.’
Ik wilde toen iets vernielen maar mijn prullenbak was leeg.
Ik hoop gewoon dat je nooit vergeten wordt, jij als voorbeeld van een werkelijk goed iemand met zoveel ongeluk in zijn leven dat je bijna zou gaan geloven dat als er een god bestaat, deze blind of doof is.

David Pefko

Beste sigaret,

WFH-portret.jpegEen paar mensen is het opgevallen dat jij vrij vaak in mijn werk voorkomt. De reden daarvoor is dat ik je rook en dat je een zeer goede vriend van me bent. Ik waardeer je aanwezigheid altijd. Op tafel, in de binnenzak van mijn jas. Gewoon op straat, omdat er niets te doen is. Samen met jou op een terras zitten in de zomer of in een portiek staan als het regent. Naar een winkel gaan en je gepast betalen, je ergens lenen; een echte vriend ben je.

Een vriend laat je niet in de steek, dat weet ik, maar het probleem is dat ik met vele mensen weddenschappen heb afgesloten waarmee ik onze vriendschap op het spel heb gezet.
Ik heb – om een beetje te wennen – iets meer dan twee weken geen contact met je gezocht, maar precies zoals dat gaat met echte vriendschappen; ik ging je vreselijk missen. Toen ik je kocht, het cellofaan ongeduldig weghaalde, je aanstak voor een tabakszaak in het centrum en zeer diep inhaleerde, wist ik zeker dat ik nog nooit zo’n trouwe vriend heb gehad.
Soms spreek je vrienden een tijd niet en als je ze dan weer ziet zijn ze veranderd. Ze hebben opeens een kind of een sportauto waar ze heel trots op zijn, of zijn in de goot beland. In beide gevallen bestaat de vriendschap dan alleen nog maar uit medelijden of het lenen of uitlenen van geld. Maar jij bleef altijd hetzelfde, al veranderde het pakje van groen in geel, van light in gold of werd je prijs met elke zoveel maanden een dubbeltje meer, je bleef van binnen dezelfde. Hoewel de meeste mensen tussen hun 13e en 17e bevriend met jou raken, was ik al 20 jaar toen ik je voor het eerst kocht. Ik koos het mooiste pakje dat er was en vond je vanaf het eerste moment goed smaken. Achteraf gezien hadden we dus veel eerder bevriend kunnen zijn, maar goed, zoiets weet je nooit van tevoren.

W.F. Hermans schreef een verhaal met de titel De laatste roker (verschenen in de gelijknamige bundel), over een onderwerp dat steeds actueler aan het worden is; een wereld waar hoge straffen staan op het openlijk roken. Hoewel Hermans in dit verhaal een stuk verder gaat – de hoofdpersoon word namelijk zelfs opgepakt op het moment dat hij zijn geliefde Gauloise aansteekt – zal het niet lang duren voordat het helemaal afgelopen is met jou.

En hoewel de weddenschap inhoudt dat zodra mijn debuutroman verschijnt, ik zal stoppen met roken (waar ik nu al van in tranen kan zijn, beste vriend), lijkt het mij een geruststellend idee dat als ik ooit in een situatie kom waarin ik jouw vriendschap erg hard nodig heb – of dat nu over vijf of veertig jaar is – dat ik gewoon naar de winkel kan lopen en je kopen, je op straat opsteken en gewoon proberen gelukkig te zijn.

Alvast vaarwel (maar niet voor lang),
David Pefko

Geachte familie Heijenberg,

DSC01156Enkele jaren geleden kocht ik op een kleine antiekmarkt een stapel geschriften geschreven op stukjes krant, bonnetjes van warenhuizen, wikkels van pakken koffie en pantykousen en verschillende soorten vloei- en inpakpapier. Er zaten brieven en dagboeknotities bij en sommige woorden waren dik onderstreept. De schrijver of schrijfster hield niet van doorhalen, dat was duidelijk, want op sommige brieven zaten kleine stukjes papier geplakt (meestal van een ander soort, in een andere kleur) waar overheen geschreven werd. In elke linker bovenhoek stond een nummer, en bij telling kwam ik op 208 bladzijden, zonder datum of ondertekening.

Lange tijd heeft die stapel naast mijn bed gelegen. Soms kreeg ik zwarte vingers van de zachte potloden die de schrijver gebruikte, heel soms raakte een velletje weg onder mijn bed en borg ik deze veilig op bij de rest als ik aan het stofzuigen was.
Het grote probleem was dat ik vrijwel geen woord kon lezen. Ik heb de stapel aan verschillende mensen laten zien in de hoop dat iemand er iets van kon maken, maar helaas, iedereen schudde zijn of haar hoofd bij het zien van de krullende, dicht op elkaar geschreven letters. Sommige mensen zeiden: ‘Werk van een gek, geen aandacht aan besteden.’ U snapt, dat wilde ik daarna juist maar al te graag.
Mijn enige aanknopingspunt was een envelop die tussen het geheel zat, gericht aan ‘Mejuffrouw Christine Heijenberg’ in het provinciale ziekenhuis in Santpoort. De stempel vermeldde als afzender Apeldoorn en het jaar 1957.

DSC01155

Op internet ging ik op zoek naar de familie Heijenberg in Apeldoorn en kwam in contact met een man die de naam Christine wel iets zei, maar niet genoeg. Hij beloofde mij navraag te doen, ook omdat ik aangaf deze stapel geschriften graag terug te willen geven aan de familie. Ik had sterk het idee dat de schrijver erg in de war was tijdens het schrijven, dat het ziekenhuis ook wel een inrichting zou kunnen zijn geweest, immers, daar staat Santpoort bekend om.
Meneer Heijenberg heeft mij nooit meer iets laten weten. Ik heb hem nog een keer gebeld en toen zei hij zich niets meer van het gesprek te kunnen herinneren en ook niet mee te willen werken aan welk onderzoek dan ook.

heijenberg

De stapel verdween in een grote envelop en ik bewaarde hem in een kast. Op onvoorspelbare momenten haalde ik ze weleens tevoorschijn en probeerde met een vergrootglas woorden te ontcijferen. Dit resulteerde in ellenlange reeksen in een onbegrijpelijk Duits vermengd met Nederlands. Het is bijzonder frustrerend meer dan 100.000 woorden tot je beschikking te hebben waar je niets van begrijpt.
Wat was de aantrekkingskracht toch, vroeg ik mij vaak af. Ik denk vooral de schoonheid van het onleesbare schrift, want als ik de papieren naast elkaar legde ontstond er een patroon dat niet zou misstaan als schilderij of zelfs wandbekleding. Al van een halve meter afstand was er niets meer te maken van de woorden, werd het moderne kunst en al snel was ik in de veronderstelling dat de woorden waarschijnlijk niets betekenden. Ik legde ze in mooie rijtjes onder een glazen blad op mijn bureau en zo liggen ze er nog steeds. Ik zie de woorden niet meer, alleen het patroon, het prachtige oude papier, het pronkstuk in het midden: een oranje wikkel van ‘De Gruyters Koffie’, van hoek tot hoek volgeschreven met krullende letters.
DSC01158

Nu is mijn vraag aan u, familie Heijenberg in Apeldoorn, mocht u ooit de geschriften willen bekijken, zou u dan alstublieft contact met mij willen opnemen?

Hartelijke groet,
David Pefko

Beste dichter,

DSC01150Ik hoor dat je weer door de stad loopt en in de etalages kijkt. Je schijnt zelfs op een terras te zitten waar je heel angstig om je heen kijkt, een koffie bestelt en het koekje in je tas stopt. Daar neem je een opschrijfboekje ter hand en noteer je lukraak wat regels. Je schrijft netjes, om geen enkel woord te zullen vergeten.
Valt het je op dat de hele stad weer ingepakt is met lichtjes en slingers? Dat jij, gebruiker van dit leven, weer geconfronteerd wordt met al die feestelijke ellende die je zo moet haten?
Je zet je kraag op en steekt nog eens een sigaret aan, je denkt aan de wijn die thuis op je wacht, je kunstzinnige vriendin die je eigenlijk dom vindt en waarvan je verwacht dat ze je binnenkort zal verlaten. ‘Sinterklaas, kerst, een vreselijke tijd,’ mompel je door de straten.
Je merkt heel goed dat het beeld dat je van jezelf hebt gevormd niet helemaal klopt, je wordt niet nagekeken of aangesproken en je denkt op de fiets naar huis aan dat festival waar je een week geleden mocht voordragen uit eigen werk. Bibberend stond je aan een lessenaar, de microfoon vervormde je stem zodanig dat je even iemand was: de dichter.
Toen je je verslikte in je eigen woorden zei je opeens: ‘Ik ben een snoek.’ Wat het te betekenen had? Geen idee, maar het klonk zo diep, zo goed en de zaal moest lachen.
Bij je voordeur schiet je een geniaal idee te binnen, een zin waar je zonder dat je het wist al weken naar op zoek was, althans, dat hoop je, want zeker weten doe je het natuurlijk niet.
Op de trap is hij je ontschoten en als je de woonkamer binnenloopt en je vriendin ziet zitten op de bank denk je er al helemaal niet meer aan.
Ze vraagt hoe je dag was en jij knikt alleen maar en vertelt dan in hele korte, zeer onsamenhangende en (voor haar) totaal onbegrijpelijke zinnen, hoe je dag was.
Als je naar de wc gaat zeg je tegen de muur: ‘Er is nu al niets meer te melden.’ Dat is meteen ook de eerlijkste gedachte die je in weken hebt uitgesproken, maar als je doortrekt en in de kleine spiegel aan de muur naar je jonge, rimpelloze gezicht staart, je dode, onbeweeglijke ogen ziet, dan schiet je alweer een geniale zin te binnen!
Je gaat achter de computer zitten in het hoekje dat je je ‘denkhol’ noemt, een ruimte afgeschermd met doeken die je met punaises hebt vastgezet. Je vriendin begreep het maar al te goed, jij moest je eigen plek hebben. Ze zei laatst, toen je weer geen inspiratie had: ‘Daar zit het genie, daar achter die doeken zit mijn genie!’
Je staart naar het beeldscherm, links ervan liggen je notitieboekjes en rechts het rijtje tijdschriften waar je in staat. Ze zijn al een beetje aan het vergelen door je sigarettenrook.
Het idee van net, op de wc, is wederom vergeten en heeft plaatsgemaakt voor andere dingen: het controleren van je email en het bijwerken van je facebook account. Je surft wat rond en googlet jezelf in de hoop dat ze over je schrijven, maar helaas, niets. Verward zit je te denken aan het lijden en het leven. Heel kort denk je aan schoonheid, lelijkheid, waarheid, de leugen. Al snel snap je er allemaal geen zak meer van.
‘Ik ben een snoek,’ schreeuw je in paniek vanuit je denkhol en je vriendin gilt op de achtergrond dat dat geniaal is, je hoort haar voetstappen en dan voel je haar handen, op zoek naar de dichter, dat genie achter zijn bureau; als ze je vinden weet je dat je mislukt bent.

Sterkte,

David Pefko

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.