Waarom je nooit met een dichter moet trouwen

Heather Bell | Waarom je nooit met een dichter moet trouwen
(Naar: Heather Bell |
Why you should never marry a poet)
 

Denk na – de manier waarop credit cards, bougainvillea,
vakanties, woordenboeken, de weg op weg naar het werk allemaal

nooit genoeg zullen zijn. De dichter wenst
met haar diepste botten
en schrijft dat ze wenst
dat ze je had vermoord

in de supermarkt. Ze vraagt zich af
waarom ze ooit van je hield in vers.

Ze publiceert boek na boek. Iedere zin
zet uiteen hoe lelijk en monsterlijk je haar is ’s ochtends. En hoe
je je, meelijwekkend, als mos,
aan haar vastklampt.

Maar toch trouw je met haar
en ze ziet er uit als een waas van sneeuw
in het wit. Je verwacht dat ze een gedicht over je
voor zal lezen, die dag, waarop iedereen luistert: haar keel

is tenslotte een meeldraad
of een lucifer.

Maar ze is stil, zegt enkel het IK WIL
en een paar Bijbelverzen.

De dichter heeft lief met het meest gewelddadige hart
denkbaar. Wat je niet hebt geweten-
ze heeft je al deze jaren
de waarheid willen vertellen,

maar is zwijgzaam geworden als een oude geliefde
van tachtig. Er is geen manier om te zeggen

hoe iemand houdt van de pijn van je gebroken lippen,
de zware buik van je tong, de jaren dat ze zich
onbemind wist,
maar beminde. Denk na-

De dichter vreest het kennen en vinden van je mond door een ander.

Ze is bang voor je –
realiseert zich dat je beter
liefgehad had kunnen worden of harder
of met echte woorden.



Deze harten van ons zijn zo groot. We zijn bereid te zien waar dit heen gaat ook al voelen we niet zoveel als jij doet. We zijn bereid ons uit te laten kleden ook al voelen we niet zoveel als jij doet. Je verandert in iemand anders. We zijn bereid geen moeilijke woorden te gebruiken voor iemand die minder intelligent is dan wij. We zijn bereid te ontkennen al deze boeken gelezen te hebben als dat je comfortabeler, nee, relaxter maakt. Je verandert in iemand anders. We zullen onszelf niet aan je kennissen voorstellen omdat we het niet erg vinden verborgen te blijven. We zijn bang om verborgen te blijven maar niet naar gezocht te worden en we zeggen geen woord. Je verandert in iemand anders. Het spijt ons werkelijk dat we je vraag om fysieke aandacht niet hebben kunnen beantwoorden. We zijn niet altijd dronken. Je verandert in iemand anders. We zijn bereid te doen alsof we het liedje mooi vinden dat meer voor je betekent dan wij doen. We eten veel chocolade omdat het troost op de televisie maar het troost nooit in onze huizen. Je verandert in iemand anders. Je geeft ons yoghurt of croissants en we tonen je dankbaarheid op een maag die al vol was. We zullen deze plannen afzeggen als jij de gaten opvult die zijn ontstaan bij het negeren van onze vrienden. We weten precies wie we zijn maar hopen twijfel te kunnen te ruilen voor begrip. Je verandert in iemand anders. We zijn voor helemaal niemand bang, maar wel bang voor het woord niemand.



In de Oorshop

Maar wat ik werkelijk wil zeggen is

Mark Cayanan | Maar wat ik werkelijk wil zeggen is
(Naar: Mark Cayanan |
But what I really want to say is)


Ik toon je mijn leven. Het is middag
wanneer ik schrijf: De zomer heeft haar plakkende hitte
opgegeven voor regen, voortijdig, maar net zo grijs

als anders. Ik kan niet ver zien
of zo diep als jij vanwaar jij staat, maar wanneer ik je vertel
wat ik je vertel, moet je me geloven.

Ik toon je mijn moeder, hoe ze de meubels verplaatst
op een manier dat je niet eens zou vermoeden
dat het hout is ingegeten. Wanneer ik zeg vergeef haar

voor haar schichtigheid, vertrouw ik op wat je weet
van de term. Op dezelfde wijze moet je begrijpen
dat ik ervoor kies niet over mijn vader te spreken. Op dezelfde wijze

moet je het begrijpen wanneer ik je verschillende verhalen
over mijn vader vertel. Ieder verhaal vernietigt het laatste.
Ik heb niet de intentie echt te zijn,

enkel oprecht. Ik toon je hoeveel ik
lief heb gehad: niet genoeg, of te veel, het resultaat van beide
de afloop. Maar wanneer ik zeg

dat er dagen waren waarop mijn wang
tegen iemands bezwete rug eeuwigheid betekende,
bedoel ik dat het moment erkend

moet worden, bedoel ik dat er meerdere
geweest zijn, die allemaal hetzelfde voelden. Ik ben sentimenteel:
Ik ken geen manier om over mezelf te praten

zonder uitvergroting. Ik toon je wat de blauwe plek
op mijn dij betekent. Ik toon je de implicatie
van een zucht, achter een grijns, en wat de juiste respons

geweest zou zijn. Ik toon je schaamte,
knoop het aan elkaar en hang het om je nek. Meer dan dit,

ik vertel je dat wat ik wil is dat je zegt
dat het ook van mij is. Geen openbaring, geen pointe,
maar een spiegel, maar een kus, maar in de lucht, parfum, uitwaseming.



Wanneer we iets hebben meegemaakt, is er geen voor de herinnering zonder de herinnering. Ik zou terug kunnen gaan naar de dag waarop ik negen kleine kaarsjes uitblies, maar opeens staat er iemand uit het heden achter de bank met een cadeau in de handen, een stuk appeltaart, een lied om te zingen – allemaal dingen die nooit van mij zullen zijn. Ik draag een mickey mouse trui, en ik lach naar de camera van mijn
vader.

Wanneer ik gevoelig ben, denk ik het liefst aan room. Ik heb geen aandacht voor het ritme van de muziek, omdat er ritme genoeg zit in mij, heb niet echt aandacht voor de mannen en vrouwen op straat, wanneer ik voorbij loop, of midden op de weg minutenlang stilsta. Ik heb enkel aandacht voor de plant die binnenin me groeit en met zijn melkige stengels het dichtst bij room komt als ik komen kan. Langzaam, langzaam, langzaam.

Wanneer er geen reden is om een avond te stoppen, laat ik hem doorgaan, grijp mijn tas en zwaai hem enthousiast over mijn schouders. Ik raak snel enthousiast en breek het dan af. Vergeet de provisies.

Wanneer ik verward ben, ben ik zo verward als ik ben geweest.

Wanneer ik je mijn leven toon, is wat ik werkelijk wil zeggen dat ik wil dat het ook van jou is.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Niemand zal me ooit kennen.

Ada Limón | Vijftien verenballen 3, 4
(Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers)


3.

In Darmstadt op mijn zeventiende was mijn liefde een nar op de rails,
                        groot en blond in de caféwagon greep hij me lachend vast en zei,

Niemand zal me ooit kennen. Zijn ogen als het glimmende rood
                                                            van een verdeelkastlampje.

Buiten verslapten de witte aspergevelden mijn maag.
                        Ik was een zwart woud.

Hij las van achter naar voren op de couchette
            terwijl de wereld voorbij ging en ik telde
de gezichten van zonnebloemen. 1.753.285 gele dwazen
            die dachten dat ze voor altijd door zouden gaan.

Tot welke getallen kun je tellen? Hoe hoog kun je komen?

Oneindigheid was een moeilijk concept.
                                Nu is het lastiger.

4.
In de Twilight Zone film waarin de kabouter het vliegtuig verscheurt,
            de draden er uit trekt met zijn kabouterhanden, is er slechts één man
die hem kan zien. Arme gekke John Lithgow zweet

in de bleke oranje gloed van fantastische angst.                          

Dat vind ik een goede; het vliegtuig stort nooit neer
                 en alles is romig en de eighties zijn cool.

Terwijl ik vorige maand naar mijn thuiskust vloog, stelde ik me
                 die kabouter voor, gymnastiekend op de rand van de vleugel.

Turbulentie en een gebed gevangen bij opkomst.
           Ik wilde zo veel.

Ik duwde het raamluikje naar beneden, slikte
            mijn nutteloze voorraad normaal leven door en maakte een lijst
            van dingen waarvoor we onze gebeden bewaren moeten:

                                   de aarde
                                   het einde van oorlog
                                   en meer, en meer.

We landden. Werden naar de grond gewenst door onze turbojetmotoren en
                               navigerende lichten van verlossing, van vlucht.



Ik weet nog niet precies wat ik er voor over zou hebben, maar ik zou graag één van de gele dwazen zijn. Ook ik heb het gevoel dat ik voor altijd door zou kunnen gaan. Dit vind ik een goede: wanneer ik op mijn zij lig, hoofd groter dan het is, heupen zo breed als ze zijn, ben ik een achtje op zijn kant. Dit is de staat waarin ik iedere dag wakker word: Venn-diagram van overlappende cirkels met als intersectie mijn kruis. Ik wil zo veel.

Toen ik een paar dagen geleden op deze manier wakker werd, had ik een droom gehad waarin iemand het allerbeste gedicht ooit voorlas. Het gedicht bleef maar doorgaan en het zat vol verwijzingen naar alle dingen die ik belangrijk vind. Ik wenste vurig dat ik het zelf had geschreven, dus toen ik vol bewondering, mompelend, om half vijf ’s ochtends langzaam mijn ledematen over het onderlaken begon te verplaatsen, kon ik, gniffelend, in mijn halfslaap een pen grijpen en me de zin die ik me nog kon herinneren toe-eigenen.

Later stond ik op en slikte mijn nutteloze voorraad normaal leven door, wat wil zeggen: één pil, omdat ik omdat ik geen hoofdpijn wilde hebben en één pil, omdat ik geen baby kan nemen. ’s Ochtends zou ik mijn buik het liefst helemaal leeg houden, omdat iedere dag zo verwachtingsvol begint, dat ik zoveel mogelijk ruimte in mijn lichaam moet hebben. Wat als er iets is dat zich aandient en ik heb er geen handen voor? Er is plaats in mijn mond. Maar wat als er iets is dat zich aandient en ik heb er geen woorden voor?

Toen ik vervolgens naar buiten liep, had ik de behoefte mezelf zo kwetsbaar op te stellen, dat mensen zouden beginnen te denken dat ik een open boek was. Zo ontmantelend te zijn, dat er niets meer te gissen viel, enkel nog iets te vergissen, want dit is wat ik weet: het maakt niet uit of een boek nu open of dicht is, het bestaat altijd voor het grootste deel uit de dingen die niet zijn gezegd. Er is een oneindig aantal mogelijke combinaties van woorden en er is geen gehemelte waarin ze allemaal passen, enkel mijn hoofd. Wanneer er iets is dat zich aandient en ik heb er geen woorden voor, dan kun je mijn antwoorden lezen op pagina zestig. Niemand zal me ooit kennen.

In mijn droom was dit de beste zin uit het allermooiste gedicht ooit:

Oh en drie
en één, oh.

Daar komt geen acht in voor. Oneindigheid was een moeilijk concept. Ik werd wakker en omvatte het met mijn rondingen.

Why must you exist, so I can exist?

Ada Limón | Vijftien verenballen 1, 2
(Naar: Ada Limón | Fifteen balls of feathers)

1.

Terwijl ik de wereld grotendeels onbewogen liet vanochtend,
     vond ik fluisterende volumes in mijn longen en oren.

Waar ik het allerbangst voor ben: krankzinnigheid, niet-bestaan.

Een sissende grootheid komt en onthuist me, enkel in de uren
                               waarin ik helemaal niet ben wie ik ben.

Voor wat wel vijftien minuten lijkt staar ik naar het woord ‘nestjes’.
        Het heeft teveel S-en. Het is S-zwaar. Het is geen plaats voor een vogel.

       Alle dingen die ik verzameld heb lijken me zo onwaarschijnlijk nu, deze schoenen
      en dit pakje met zaadjes die geen grond hebben om in te leven, geen druppels schone lucht.

Mijn moeders psychiater zegt dat iedereen in essentie
hetzelfde wil als alle anderen, een gevoel van thuishoren, een thuiskomen.

Ik wilde een zangvogel zijn.
    Het klopte om te verlangen naar snelle vleugels en het vermogen altijd te zweven—

             om Huitzilopochtli, mijn slangen temmend, te zijn.

Maar soms vermoeit de gedachte me en
              wil ik een sloom paard zijn, een tennisschoen.

2.

Twee jaar geleden hoorde ik de regen op de radiator
                                              het donker in druppen en sissen.

Ik ging rechtop zitten in het licht van de triviale straatverlichting en zei,

                 Niemand heeft me ooit iets aangedaan.
 
En de regendruppels bleven zich aanbieden aan de gehoorzame sneeuw.

               Dat is waar. Je hebt dit allemaal jezelf aangedaan.

         Mijn lakens noch mijn muren waren constrictors. 

Mijn uitvoerige constructies
                     waren opgebouwd uit sjablonen en explosieve onderdelen.

En in die minuut heb ik jullie allemaal bedacht.                     

Niet alleen de geliefden wier slappe roze lelies
                                             ik tot zonnebloemen wenste,
                           maar ook de zweepstaarthagedissen en de eikenbomen
die ik in mijn ruggengraat knoopte om me staande te houden,

zelfs de eerste eerst-gebogen onvoorzichtigheid, zelfs de paar mensen die ik vertrouw, weg
naar een mistige kist in mijn eigen hoofd.

En shit, dacht ik.

Als krankzinnigheid gekomen is om me schijnheilig te maken,
                                               schijn me dan weg.

Maar waarom zou ik zo gefixeerd willen zijn,
                                               zo vastgeklampt aan het nu?

Waarom moet jij bestaan, opdat ik kan bestaan?


Sinds ik dit gedicht heb vertaald, is de laatste vraag aan het einde de vraag die ik mezelf stel iedere keer dat iemand me teleurstelt. Het antwoord is niet altijd eenduidig, maar bij kleine teleurstellingen geef ik mensen graag het voordeel van de twijfel. Wanneer er bijvoorbeeld iemand in de supermarkt voor de pinda’s gaat staan, kan ik moeiteloos denken dat ik de mogelijkheid van zin in pinda’s aan de brede gestalte van de persoon voor me dank. Wat een opluchting, het is niet mijn gulzigheid. Zonder ander geen zelf, en zonder zelf niet het heerlijke gevoel van gestilde honger. Maar de dag dat ik naar zee wilde en iemand was opgehouden mee te willen – geen gratie. Wanneer iemand na wekenlang stotteren in mijn gezicht het woord ‘opgeven’ overgeeft, zou ik willen dat ik mijn gezicht in mijn rug kon veranderen. Op deze momenten heb ik jullie allemaal bedacht. Voor wat wel vijftien minuten lijkt kijk ik met lege uilenogen door de kamer. Het is dag, uilen zien ’s nachts, en ik wilde maar zeggen: het woord ‘uilenogen’ heeft een ‘o’ te weinig om zichzelf uit te kunnen beelden, zoals ook ik moeite heb mezelf te tonen – hoewel uilen eigenlijk kijken met hun nek. En shit, op deze momenten probeer ik je met de nek aan te kijken, maar toon je voorlopig mijn kwetsbare hals. Hier, als mijn onmogelijke antwoord op Ada Limón, is een ander gedicht over onbeantwoordbare vragen en anderen:


Het is onmogelijk om de contouren van een gezicht te herscheppen
als je het niet hebt aangeraakt. Dit is wat ik momenteel ervaar.

De lettergreep ‘her’ vraagt om een geschiedenis.
Wij hebben geen geschiedenis, hoewel we ervan beschuldigd zouden kunnen worden
dit te proberen in het heden.

Er zijn gezichten die zinnen bevolken waarvan je niet weet of je ze met een vraag-
of een uitroepteken moet sluiten.

Angsthaas die je bent, positioneer je jezelf in de vraagmodus.
Maar de wereld was nog nooit zo onveilig voor kleine zoogdieren als nu, uitroepteken.

Het woord ‘nu’ vraagt om een geschiedenis, die we niet hebben.
Wat we hebben: de behoefte om acte de présence te geven, dag na dag.

Angsthazen die we zijn, de wil een leger te creëren. Arm in arm
in een loopgraaf te gaan zitten. Kleermakerszit. Been op bot.

De wil een vraag te stellen, maar niet te weten aan welk loket te gaan staan.
Er zal geen antwoord zijn,

maar ik kan doen alsof buiten mijn raam de zee begint,
wat in zekere zin waar is, nu ik langzaam naar de rivier toe loop.


Biografie (2)

De Werkgroep Biografie bestaat twintig jaar en om die reden is in het laatste nummer van Biografie Bulletin een interview met oprichtster Anja van Leeuwen opgenomen. Tijdens het gesprek gaat het ook over biografiekritiek in Nederland en Van Leeuwen stipt een kwestie aan die veel biografen dwars zit. Recensenten van biografieën in Nederland lijken alleen geïnteresseerd te zijn in nieuwe levensfeiten –  het liefst schandalen – die een biograaf tevoorschijn tovert en niet in de visie van de biograaf, de selectie van de bronnen of het al dan niet ontbreken van materiaal. In mijn woorden: je kunt nog zo’n slechte biografie schrijven, als er pikante nieuwtjes worden gepresenteerd, kan het boek bijna niet meer stuk.

De biograaf wordt vaak niet beoordeeld op zijn werk als biograaf, maar op dat van nieuwtjesjager en dat is een heel andere tak van sport. Uiteraard zijn er uitzonderingen en die stukken verschijnen bijvoorbeeld in Biografie Bulletin. Ook een aantal medewerkers van dagbladen neemt het werk als biografiecriticus serieus. Toen een tijd geleden mijn Hans Lodeizen. Biografie verscheen was ik tevreden over een stuk van Aleid Truijens in de Volkskrant, omdat zij liet blijken vooral geïnteresseerd te zijn in de door mij gehanteerde aanpak; zij kwam verder dan een samenvatting van de inhoud van het boek en het verklappen van de nieuwtjes, zoals meestal gebeurt.Nijhoff

Anja van Leeuwen maakt na twintig jaar Werkgroep Biografie de balans op en kan dat opgewekt doen. Aan de biografiekritiek schort wellicht nog een en ander, maar dat laat onverlet dat er in Nederland meer biografieën dan ooit verschijnen. Net als zij vind ik het ook een goede ontwikkeling dat er meerdere biografieën van dezelfde personen komen. Verschillen perspectieven op reeds geopenbaarde levensfeiten doet de gebiografeerde immers meer recht. Wie weet komt er een tweede biografie van Gerrit Achterberg en wellicht schrijft iemand vanuit een ander perspectief over het leven van Pieter Jelles Troelstra, van wie net een biografie van Piet Hagen is verschenen. Criticus Rob Hartmans beklaagt zich in De Groene Amsterdammer van vorige week over het feit dat uit het boek van Hagen vooral de mens Troelstra oprijst, zodat er nog voldoende ruimte overblijft ‘voor een gedegen, handzame politieke en intellectuele biografie van deze Friese dichter en advocaat’. Aan het werk zou ik zeggen. En er is achterstallig werk. Gelukkig wordt er nu gewerkt aan de biografieën van Willem Kloos en Albert Verwey, maar waar blijven de boeken over groten als Martinus Nijhoff en Frans Kellendonk?

Kellendonk

Aanrakingsangst

In het winternummer van het niet zo bekende tijdschrift Kunst en Wetenschap las ik een essay over Elias Canetti. Een mooi stuk van de filosoof Giovanni Rizzuto, die op een interessante manier het denken van de Nobelprijswinnaar koppelt aan persoonlijke ervaringen als de eerste confrontatie met de dood. ‘Zolang de dood bestaat is niets moois mooi, en niets goeds goed’, stelt Canetti.   caneti

Met deze inzichten is te leven; zij zijn invoelbaar en geven gek genoeg ook rust. Dit in tegenstelling tot de eerste zin uit Canetti’s hoofdwerk Massa en macht, die ook in het essay wordt geciteerd: ‘Voor niets is de mens meer beducht dan voor de aanraking met iets onbekends’.  Er zou zoiets als aanrakingsangst bestaan, die weer nauw verwant is aan de doodsangst. Elke aanraking wordt als bedreigend gezien, want men kan ten prooi vallen aan de willekeur van de ander. Om die reden wil de mens opgaan in de massa, zo stelt Canetti. Alleen in de groep kan de mens zich onsterfelijk voelen, want de afstand tussen de mens en de aanrakingsvrees zijn dan opgeheven.  

Ik ben het hier nooit mee eens geweest, want blijven we juist niet in leven omdat elk moment de aanraking met iets onbekends in het verschiet kan liggen. Er zit ook nog een ander bezwaar aan Canetti’s stelling, dat goed wordt verwoord door Rizzuto: ‘Het morele gehalte van massa’s is nooit erg hoog geweest, daarvan getuigen  (…) de drommen mensen die achter de charismatische Fortuyn aanliepen. Als quasi-organismen zijn ook massa’s in staat om te overleven!  Maar daar gaat Canetti aan voorbij. Wat hem intrigeert is het gevoel van onsterfelijkheid dat mensen ten deel valt die opgeslokt worden door massa’s. De dood, Canetti’s eeuwige tegenstander, lijkt hier voor even overwonnen te zijn.’ Een oud probleem en een vaak gevoerde discussie, maar weer zeer actueel.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Aska Hayakawa
    Aska Hayakawa

    Aska Hayakawa groeide op als third-culture kid in Leiden. Haar verhalen gaan over eenzaamheid in het kapitalisme en de hedendaagse zoektocht naar geluk. Deze zomer studeert ze af van de studie Writing for Performance aan de HKU met het avondvullend toneelstuk Pièce de Résistance! en een scriptieonderzoek naar werkbare kwetsbaarheid. Eerder schreef ze theaterteksten voor Cecilia Moisio Company, Club Guy & Roni, Maas Theater en Dans en Bosfest. Haar kortverhalen werden gepubliceerd bij DIG, De Gids, Tirade Blog en De Revisor. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman bij Uitgeverij Pluim.

    (portret: Lin Woldendorp)

  • Foto van Julia Buijs
    Julia Buijs

    Julia Buijs is theater- en filmschrijver en manusje van alles. Deze zomer studeert ze af aan de opleiding Writing For Performance aan de HKU, met het scenario voor een bemoedigende animatiefilm over een station waar het altijd regent en niemand een gezicht heeft. Met dit en haar toekomstig werk wil ze proberen de lezer stil te laten staan, adem te laten halen en zichzelf en anderen te omarmen. Haar teksten zijn fantasierijk, gelaagd, experimenteel en persoonlijk. Ze werkt door middel van sprokkelen, puzzelen en plakken en gelooft binnen vijf jaar een eigen genre gecreëerd te hebben. Verder zal je haar kunnen vinden als vleermuisveldwerker, regisseur, festivalprogrammeur, creatief producent, saunameester, kinderboekenschrijver en juist ook voorloper van de ‘Kinderlijke’ Verhalen voor Volwassenen.