VERTALEN

Op verloren momenten vertaal ik graag korte gedichten. Dit gedicht hieronder is van Don Paterson (Dundee, 1963), uit zijn bundel God’s Gift to Women (Londen, Faber and Faber, 1997).


GEDICHT

(over mijn reis naar een zenmeester in de bergen van Kyushu en hem daar niet vinden)


                                                                                                                                                               voor A.G.



















Klik voor de oorspronkelijke tekst.


In de Oorshop

MIDDAG

MIDDAG I

Waarom hangt er in elke Nederlandse winkel een klok? Dat is om er rond het middaguur op te kunnen kijken.

Het gaat zo: de middenstander ziet de klant binnenkomen, kijkt hem aan, kijkt op de klok, kijkt weer naar de klant, met een zweem van een glimlach om zijn lippen en een begin van een bevestigende knik en zegt dan, al naar gelang het tijdstip: “Goedemorgen” of “Goedemiddag”. Het kan ook omgekeerd. Dan neemt de binnentredende klant het initiatief. Er zijn ook ingewikkelder varianten waarbij een van de twee zichzelf verbetert of juist in samenspraak met de ander tot het gedeelde inzicht komt dat het toch nog morgen, of juist net middag is.

Er zit iets krampachtigs bij, en iets dwangmatigs – alsof het een eerste teken van aftakeling is als je nog denkt dat het ochtend is als de middag al is aangebroken. Het lijkt mij een typisch Nederlands verschijnsel, al heb ik geen bewijzen voor die veronderstelling. Als er een Handboek voor de Nederlandse Volkscultuur bestond, zou het erin terug te vinden moeten zijn, bij het hoofdstuk ‘Middenstandsgebruiken’. Ik weet nog niet goed wat de functie ervan is. Misschien is er geen functie – zoiets als een kuchje, voordat je iets gaat zeggen. Misschien is het alleen maar een symbolische handeling – een manier om een wederzijdse drempel van verlegenheid over te gaan. Het zijn maar een paar seconden, hooguit. Aarzeltijd, aftasttijd, passagetijd. Tijd waarin het ijs kan worden gebroken.


MIDDAG II

Ik ken het verschijnsel al lang, en ik weet dat het nog steeds bestaat, en ik doe er zelf ook wel eens aan, als ik mij wat opgelaten voel. Ik kan me niet herinneren er ooit iets over gelezen te hebben. Maar nu kwam ik het zomaar tegen, beschreven als een socio-cultureel fenomeen, in de roman Zoete mond van Thomas Rosenboom. Het gaat om de in zichzelf gekeerde, sociaal niet erg handige Rebert van Buyten die nog niet zo lang geleden in het dorp Angelen is komen wonen. De passage kan zo opgenomen worden in een inburgeringscursus, als praktijkvoorbeeld in het hoofdstuk ‘Gezellig winkelen: hoe doen we dat hier?’

“Na drie weken had hij nog met niemand gepraat, maar in de winkels begon men hem allengs te herkennen, daarna te groeten, en toen richtte de slager de vaste middenstandsgrap voor de eerste keer ook tot hem: ‘Goedemorgen…’- een snelle blik op de klok – ‘o nee: middag!’

Wie was hij om er niet om te lachen? Met moeite trok hij een glimlach, maar het was of zijn gezicht van droog leer was en het pijn deed om het te vouwen.

Toch deed hij het nu voortaan zelf ook, altijd als hij rond het middaguur een winkel binnen stapte en er geen andere klanten waren: dan groette hij zelf als eerste; dan begon hij met een langgerekt ‘Goede…’; dan zweeg hij om zijn horloge te raadplegen; dan maakte hij zijn groet af met een bevrijdend ‘-morgen!’ ofwel ‘-middag!’, al naar het voor twaalven was of erna, waarna er aan de andere kant van de toonbank een lach opklonk en hij even, uit alle macht, zijn gezicht vertrok.”


MIDDAG III

Het onderwerp heeft al langer mijn belangstelling. Dat komt natuurlijk ook door mijn achternaam. Met mijn achternaam erbij zijn er binnen het genre van het stijve grapje heel wat extra mogelijkheden. Soms moet ik rond het middaguur naar een bedrijf of instantie bellen. De telefonisten of telefonistes van bedrijven en instellingen zijn altijd erg gevoelig op het punt van de tijdsaanduiding. Dat hoort bij hun vak. Die gesprekjes gaan zo:

– [Middag heeft het nummer gedraaid en wacht nu tot er aan de andere kant opgenomen wordt]

– Goedemiddag – oh nee: het is nog morgen, zie ik! Goedemorgen! Bedankt voor het wachten. Dit is de dierendokterscentrale. Wat kan ik voor u doen?

– Ja, eh, goedemorgen, met Guus Middag.

– Ja, goedemiddag, meneer Middag. Oh nee, goedemorgen!

– Ja, eh, goedemorgen, dit is Guus Middag. Is de dierenarts er ook?

– Nee, meneer Middag. De dokter loopt nog visite vanmorgen. Eh, nee; ik bedoel: vanmiddag. Eh, nee: vanmorgen én vanmiddag, meneer Middag.

– Dank u wel. Goedemorgen.

– Goedemorgen, meneer Middag. Eh, nee: goedemiddag, meneer Morgen. Eh – omgekeerd!

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

SHAZAM

Ik loop door de supermarkt met mijn wagentje. Er klinkt een leuk liedje uit de luidsprekers verborgen in het plafond. Hoe heet het ook alweer? Ik pak mijn iPhone, zoek mijn muziekherkenningsapplicatie (Shazam), houd de telefoon omhoog naar de onzichtbare geluidsbron en blijf even zo staan, tussen de chips en de wijn, met mijn arm omhoog gestrekt, als een wisselspeler die langs de zijlijn de aandacht van de scheidsrechter probeert te trekken – tot ik een buzzje hoor, ten teken dat het programma lang genoeg (tien seconden) naar de muziek heeft geluisterd om het te kunnen ‘analyseren’.

Analyseren betekent: dit fragment van tien seconden door de lucht sturen naar de digitale archieven en het daar vliegensvlug vergelijken met de miljoenen liedjes die in de muziekbibliotheek zijn opgeslagen en mij binnen enkele seconden melden wat ik heb gehoord. Ik krijg de naam van de zangeres en de titel van het nummer – en ook een foto, en een korte biografie, en een discografie, en een recensie en nog veel meer, plus een link naar YouTube om er een filmpje van te bekijken en een link naar iTunes om er dertig seconden van te beluisteren.

Ja, het is een leuk liedje. Ik besluit ter plekke het te willen hebben, stuur mijn iTunes-wachtwoord door de lucht en binnen enkele seconden is het liedje naar mij toe gestraald. Het bedrag (99 eurocent) wordt, terwijl ik nog steeds tussen de chips en de wijn sta, intussen automatisch van mijn bankrekening afgeschreven. Tussen het liedje hier horen en het daadwerkelijk bezitten zit niet veel meer dan een minuut.

Dit is wat je noemt muziek uit de lucht plukken. De eerste keer dat ik het deed, een jaar geleden, werd ik er enorm opgewonden van. Dit waren nog eens moderne tijden – en ik zat er zo maar midden in. Vanmiddag voelde het anders. Ik hoorde weer iets nieuws en bijzonders, en haalde het opnieuw uit de lucht, maar nu werd ik al snel ongeduldig. Wat een omslachtig gedoe! Als een versteende nazi moest ik daar blijven staan, wel tien seconden, tussen de gedroogde kruiden en de pannenkoekenmix dit keer, om mijn fascistengroet te brengen aan het muzakplafond, voordat ik eindelijk wist van wie dat leuke nummer was. En daarna weer wachten tot het nummer was binnengehaald door mijn iPhone. Kon dat niet wat sneller?

Kunnen ze niet een chip bij mij implanteren, van een paar terabyte? Het liefst in mijn vingertop. Vingertje even omhoog – en je plukt het liedje zo uit de lucht. En dan wil ik er ook nog wat andere vingerfuncties bij. Duim omhoog: kopen. Duimtop naar wijsvingertop: geef mij meer van hetzelfde. Twee keer streng met de vermanend opgestoken rechterwijsvinger in de lucht een veeggebaar maken – en je bent het nummer weer kwijt. Zo houd ik meer tijd over voor mijn boodschappen.

OHNE WORTE

Ramses Shaffy overleden. Hij zal onder andere herinnerd worden om zijn Shaffy Cantate. Dat was eigenlijk geen lied. Het was een lied zonder woorden, een melodie, een spel voor twee stemmen. Hoe klonk het ook alweer? Dat is in gewone krantenkolommen altijd moeilijk uit te leggen. Henk van Gelder probeert, in zijn necrologie van de zanger in NRC Handelsblad, ons geheugen aldus op te frissen:

“De tekstloze Shaffy Cantate (“lala-lala-lála”) werd de onweerstaanbare jubelzang van een nieuwe theatergeneratie.”

Zie de  toevoeging tussen haakjes. Nu weten we het weer. De Shaffy Cantate ging zo: “lala-lala-lála”. Niet te verwarren met “lala-lá-lalala” (een deel van het refrein van Mien waar is mijn feestneus, van Toon Hermans) of met “lá-lá-lá-lalala-lá” (uit het lange slot van Hey Jude, van The Beatles) of “lá-lá-lá-lalala-lá-la-la” (triomfmars Aida, in de uitvoering van voetbalsupporters).

DE JAGER HET HAASJE

Dat was weer een mooi bericht in de krant: het bericht dat een hond in het Schotse Perthshire twee jagers had neergeschoten. Man bijt soms hond. Hond schiet soms man:

“De hond was met een groep van acht personen aan het jagen op ganzen toen het op een geladen geweer ging staan dat door een van de jagers even op de grond was gelegd. Van de mannen, allemaal vijftigers, raakten er twee zwaargewond door de kogels. Een van hen raakte gewond aan been en hand, de ander aan zijn been. Geen van de mannen wilde de politie details geven over het ongeluk. Allen waren gekleed in camouflagepakken en ze reden tijdens de jacht in jeeps.”

Ik ben vast niet de enige die denkt dat daar bij de jacht misschien wel heel iets anders is voorgevallen – iets waarover de jagers in de camouflagepakken in de jeeps liever niet met de politie willen praten. Maar als het niet verzonnen is, is het een sterk verhaal.

Als de jagers op school hun vakliteratuur wat beter hadden bijgehouden, hadden ze kunnen weten dat zoiets kan gebeuren. Leg nooit je geweer onbeheerd in het gras. In Der Struwwelpeter (Piet de Smeerpoets) vinden we het verhaal van de wilde jager die, met de bril op zijn neus en het geweer op zijn schouder, gaat jagen op een haas. Het is een mooie dag. De zon schijnt, het wordt warm, de jager gaat rusten en valt in slaap. Dat is het moment waarop de haas te voorschijn komt en hem zijn bril en zijn geweer afneemt. ‘Met het geweer en met de bril / sloop ’t haasje weg, heel zacht en stil.’ (Vertaling Jan Kuijper.)

De jager wordt wakker, maar heeft geen tijd om verder over de diefstal na te denken, want hij wordt meteen achterna gezeten door de haas, met in zijn poten het geladen geweer, en op zijn hazenhoofd het jagersbrilletje. Daar moet je goed mee kunnen mikken. De haas legt aan, maar de rennende jager kan nog net in de waterput voor zijn huis springen. Het schot mist hem rakelings, maar raakt wel het koffiekopje van de nietsvermoedende, rustig voor haar huis zittende koffiedrinkende vrouw van de jager. Zo zie je maar. Zo kan het aflopen als je je wapen uit het oog verliest: het kan je je leven kosten, of een koffiekopje. Een wijze les.

Maar ook de haas kan van deze geschiedenis leren. Want wie zit daar, zonder dat de haas het weet, verstopt achter de waterput? Dat is zijn hazenzoontje. Als vader haas het koffiekopje in stukken schiet, krijgt het kleine haasje de hete koffie over zijn neus. “Der hockte da im grünen Gras; / dem flosz der Kaffee auf die Nas.” In zijn vertaling heeft Kuijper van de koffie thee gemaakt. Dat rijmde beter. “Au! wat was dat? Dat was thee! / Hij sprong op en schreeuwde: hé!”

THUMBNAIL

Wat is een thumbnail?

Ik kwam het woord op internet vaak tegen, maar ik wist het niet. Dat hoefde ook niet. Het bleek heel goed mogelijk op internet rond te dwalen zonder te weten waarom men daar zo vaak het woord duimnagel gebruikt. Het woord leek mij afkomstig uit de wereld van het timmeren. Nijptang, waterpas, duimstok, klinknagel – en dan daarnaast een doosje duimnagels. En dan zou het in de computerij wel eens iets met gegevensopslag te maken hebben, dacht ik zo. In het Duits heb je dat ook. Speichern betekent niet spijkeren, maar opslaan. En een Speicher is geen spijker, maar het geheugen van een computer.

Vandaag legde Menno mij uit dat een thumbnail een verkleinde (en vereenvoudigde en daardoor minder bits vergende) weergave van een afbeelding is. Een duimnagel is een afbeelding ter grootte van een duimnagel – daarom heet de thumbnail thumbnail.

Ik zocht naar het Nederlands woord ervoor. Hoe noemen wij een kleine afbeelding, of een verkleinde weergave van een afbeelding? Een pasfoto. Of: een postzegel. Of, als er ook nog iets mee moet klinken van de bijbetekenis van schetsje, krabbeltje, voorlopig tekeningetje: de achterkant van een lucifersdoosje. Of, als we de figuurlijke betekenis van korte samenvatting willen laten meewegen: een notendop.

Maar niet: duimnagel. Het zou kunnen, maar we gebruiken het niet. Nog niet. Het staat ook niet in Van Dale. Dan zouden we nog eerder pinknagel zeggen. Dat klinkt ook logischer. Als je wil aangeven dat iets klein is, ligt het voor de hand om van de vijf vingers niet de grootste te nemen. Dan kun je beter de kleinste nemen, en daar dan de nagel van. Van Dale kent de pinknagel wel. ‘Zo groot als een pinknagel’: heel klein.

Een thumbnail is een foto zo groot als een pinknagel.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dat hoeft niet in je stukje

    Dat hoeft niet in je stukje

    Ze liep naast me, maar leek dat soms al te zijn vergeten, alsof ze al voorbij ons afscheid was. Met elke zorgvuldige stap die ze zette leek ze verder weg. Ik bracht haar naar het station, dat ze prima wist te liggen, maar toch wilde ik haar het station in zien gaan, toekijken hoe ze...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Dansen

    Dansen

    Er stond een bord pasta voor me klaar. Vriend J., die deze avond ook spreekstalmeester was, begroette me even warm en bemoedigend als altijd en schoof naast me aan. In de ruimte galmden de opgewekte stemmen van leden van de organisatie van de Nacht van de Literatuur tot het plafond en weer terug, weerkaatsingen die...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.