Research bij een boksschool

Ik doe nooit veel research voor mijn romans, maar toen ik over boksen ging schrijven ben ik toch op zoek gegaan naar een boksschool, en later heb ik wedstrijden bezocht, en ik ben nog steeds blij dat ik het bokswereldje heb leren kennen.

Omdat ik niet ver van de Albert Cuyp woon was Boksschool de Albert Cuyp de uitgelezen plek om eens binnen te stappen. Ik heb het over 2006 en inmiddels is er veel veranderd bij deze boksschool, maar toen ik er voor het eerst aanbelde werd er opengedaan door Samir, een illegaal uit Algerije die, zo hoorde ik later, al drie jaar in de boksschool sliep en overdag op de markt werkte, een beetje helpen met opbouwen en opruimen en klusjes voor de marktlui doen.

Samir was erg vriendelijk. Hij liet me de koffieruimte zien, het gymzaaltje en de kleine ruimte met de ring waar gespard kon worden, en in de gang liet hij me de foto’s zien die op een groot prikbord hangen en hij vertelde wie de mensen waren op de foto’s en wees ook de foto’s aan waar hij zelf op stond, iets wat een week later door Ruud van der Linden, toen nog voorzitter van VBSK Albert Cuyp (Vereniging tot Bescherming van het Schoolkind) werd overgedaan, met verhalen die nog sappiger waren. Over de glorietijd in de jaren tachtig, toen de boksschool de koosnaam kreeg: De Wieg der Kampioenen, over de Olympische Spelen van Los Angeles waar Ruud bondstrainer was en Pedro van Raamsdonk vijfde werd, over de moeilijke tijden in de jaren negentig, toen boksen minder in de belangstelling stond, en over de situatie nu. Ruud weet alles.

boks

Ik leerde Ruud kennen en met hem de halve bokswereld waaronder oud kampioenen, jonge talentvolle boksers, mensen van andere boksscholen, scheidsrechters, leden van de boksbond en oud-Europees kampioen Pedro van Raamsdonk, die op zijn site actueel boksnieuws plaatst en aan zijn autobiografie werkt. Hij heeft voldoende verhalen om een boek te vullen en kan bovendien goed vertellen, met vaart en humor, en zelfkennis. Gezien het aanbod van Zomergasten dit jaar, sta ik op het punt hem voor te dragen als Zomergast voor volgend jaar. Het zal een mooie avond opleveren.

Ik bezocht boksgala’s in Hoorn, in Nieuwegein en in Den Helder, wedstrijden in armoedige gymzaaltjes waar om een boksring tuinstoelen stonden, waar opkomstmuziek gedraaid werd met een geleende installatie en er voor alle boksers één kleedkamer was. De sfeer was altijd goed en die sfeer probeerde ik te verwoorden in artikelen voor de site die een link legt tussen sport en historie, Sportgeschiedenis, en voor de boksbond, artikelen die net iets meer van het amateurboksen laten zien dan de uitslagen en berichten over criminaliteit. Hetzelfde deed ik voor het grote gala in Carré: De Ben Bril Memorial, die op maandag 26 oktober aanstaande weer gehouden wordt.

Ook zag ik de keerzijde van het boksen. Een jonge Marokkaanse jongen die jarenlang begeleid werd en die toch op een gegeven moment niet meer kwam en na contact met de familie bleek een sigarenzaak te hebben overvallen. Een talentvolle A-bokser uit Hoorn, Muhammet Uysal, die betrokken raakte bij een schietpartij en drie keer in zijn been geraakt werd waarna gevreeds werd voor zijn carrière . Een jongen van amper dertien die een wedstrijd verloor waarna zijn vader, een opvliegende Afghaan, hem zijn arm brak. De vriendelijke Samir die een tijdbom bleek en die na grote veranderingen bij de Cuyp werd opgehaald door de Vreemdelingendienst omdat het nieuwe bestuur geen illegaal in de zaal wenste en geen subtielere oplossing kon bedenken dan hem maar aan te geven. Een Roemeense trainer die ook geen vaste verblijfplaats had en zwierf tussen een villa in Noord en andere slaapplaatsen. Een Kroatische jongen van 17 die nog op de middelbare school zat en samen met zijn broer en vader in een één-kamer woning huisde.

Ik heb het toen allemaal gehoord en gezien en al die mensen heb ik na de bestuurswissel bij de Cuyp niet meer terug gezien. Het is verbijsterend hoe een sociaal vangnet en ‘regels zijn regels’ elkaar opvolgden. Soms kom ik in de buurt nog mensen tegen. Dan volgen er weer nieuwe verhalen. Met Muhammet Uysal gaat het inmiddels een stuk beter. Hij traint weer.

Het zijn de verhalen die bij een boksschool in de Pijp horen. Ik kwam er iedere week en ik ving de verhalen op, ik werd iedere keer vriendelijk ontvangen, kreeg koffie en de boksers en trainers vroegen me hoe ver ik al was met mijn boek, en of ze er zelf ook nog in voor zouden komen. De boekpresentatie van Morgen zijn we in Pamplona was in februari 2007 en daarna ben ik nog iedere week bij het trainen gaan kijken, en ook bij wedstrijden, tot er, zoals gezegd, een ander bestuur kwam.  Ruud werd eruit gegooid werd, Pedro ging weg en mijn gevoel stortte de Cuyp in elkaar, al laten foto’s op de site van VBSK Albert Cuyp zien dat er druk herbouwd wordt en zijn de berichten uit die hoek hoopgevend. Dat verbouwen was hard nodig, maar ik ben blij dat ik mijn presentatie nog kon houden in de sfeervolle oude ruimtes met de rammelende beugels waar de bokszakken aan hingen, de kantine met het bruine plafond en de discolampen uit de jaren zeventig, en de boksring waar een snerpende bel het sparren begeleidde.

Geheimtip voor een leuke avond: Ben Bril Memorial in Carré, maandag 26 oktober. Tot dan!

Jan van Mersbergen


In de Oorshop

Naar Dieppe en terug

Ik ging liftend met vakantie, alleen, en ik was van plan langs de Franse kust naar het zuiden te gaan, heel langzaam, of eigenlijk zo snel als ik wilde, en ik was van plan een hele tijd weg te blijven, maar vijf dagen later was ik weer terug in Amsterdam.

In België was ik al vlot. In die tijd konden studenten reizen met een OV-jaarkaart. Geen idee hoe dat nu is. Maar toen nam ik dus de trein naar Antwerpen en van daar nog een treintje via Gent in de richting van de kust. Die trein zag er wel gemakkelijk uit. Tegen de middag stond ik op een kruispunt voor de Franse grens, in de buurt van Duinkerken, of de Panne. Ik kreeg een lift, en daarna nog een lift en ik overnachtte in een hotel in Bologne-sur-Mer en een dag later in Le Treport, en dat was een prima kustplaats. Ik had wat van het binnenland gezien en de kust en ik was redelijk tevreden.

dieppeDaarna ben ik naar Dieppe gelift waar ik een kamer nam voor een paar nachten. Die kamer had ouderwetse lichtschakelaars en keek uit op zee, tenminste, als ik uit het raam ging hangen. Er is in Dieppe een brede boulevard en ik wilde de rotskusten zien. Ik at spaghetti in een restaurant vlakbij het hotel, alleen. Dat smaakte goed. Ik zag de rotskusten en liep over de boulevard, alleen, en ik keek naar de zee en naar de enorme veerboten die langs het stadje dreven.

Na twee nachten door het stadje slenteren en koffie drinken en ‘s avonds Frans bier drinken in kleine barretjes waar mannen naar voetbal en paardenrennen keken op televisie, toen brak er blijkbaar iets bij me. Ik verliet het hotel en liep naar de grote weg, en ging liften. Ik wist dat als ik ergens op de grote weg kwam ik naar het zuiden kon gaan en ook naar het noorden.

Het werd het noorden. Er stopte een vrachtauto. Ik stapte in en de man, een Duitser, ging naar Keulen. Ik zei: Goed.

We reden door Frankrijk en Wallonië en daarna kwamen we bij de A2 en die bracht me heel snel in Maastricht waar een trein voor me klaar stond. Dit is nu achttien jaar geleden en ik weet nu waarom ik plotseling weer terug wilde naar mijn kleine kamer in Amsterdam. Ik was alleen op reis geweest, dus ik had na de zomer iets te vertellen, maar verder had ik weinig gezien. Ik bedoel, ik zag alleen herinneringen. Dingen waarvan ik wist dat ik ze na mijn thuiskomst zou kunnen vertellen.

Jan van Mersbergen


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een grote lomperik en zijn vriend

Ik krijg wel eens de vraag voorgelegd welke drie of vijf boeken mijn favoriete boeken zijn en hoewel het erg moeilijk is daar een antwoord op te geven en mijn lijstjes eigenlijk per maand verschillen, is er één boek dat er altijd wel tussen staat: Of mice and men van John Steinbeck.

Deze Nobelprijswinnaar komt de laatste jaren – misschien wel de laatste decennia – amper in dit soort lijstjes van andere schrijvers voor. Daarom wil ik graag op dit podium een lans breken voor zijn beste boek, dat helaas bekender is als film, met John Malkovich als Lennie. .

ofOf mice and men is een compacte roman in vijf delen. In ieder vindt een ontmoeting plaats tussen de twee hoofdpersonen, George en Lennie, landwerkers die bij ene boerderij werk hebben gevonden, en de mensen van de boerderij: een mankepoot, een nukkige neger, een sympathieke menner met gezag, de zoon van de baas, en de vrouw van deze zoon, een blondine die te weinig aandacht krijgt. Met de kreupele delen George en Lennie hun droom zelf een boerderij te bezitten, met konijntjes die Lennie alfalfa kan voeren. Lennie is een zachtaardige, bijzonder sterke en grote kerel. Denken is niet zijn sterkste kant, dat laat hij aan George over.

Je voelt meteen al aan: dat gaat niet goed. Voor ze bij de boerderij zijn weet je eigenlijk al: dat gaat niet goed. Lennie houdt van dieren, om te aaien. Eerst verstopt hij een dode muis in zijn jaszak. Later krijgt hij een hondje dat hij doodknuffelt. Uiteindelijk komt de vrouw van Curley bij hem op bezoek in de schuur…

Natuurlijk heb ik het over het boek, maar die film is helemaal niet slecht. Integendeel. In deze scène knijpt Lennie de hand van Curley fijn. Van dit soort scènes kan ik erg genieten. De kleine man met overwicht op de grote lomperik wordt teruggepakt.

Verder komt Lennie er niet best vanaf, en zijn vriend George ook niet. Voor hem is Lennie een blok aan het been, en toch zorgt hij voor hem, zoals de oude kreupele man op de boerderij voor zijn zieke hond zorgde. Als die hond wordt afgemaakt, ergens halverwege het boek, dan heb je al een idee wat er met Lennie gaat gebeuren. Die wetenschap, en dat je hoopt dat het toch anders zal gaan, dat is een mooi type spanning in een roman, en Steinbeck gebruikt dat op een sublieme manier.

Ik ken een heleboel schrijvers die Of mice and men nooit gelezen hebben, die Steinbeck links laten liggen. Jammer. Zijn verhalen steunen op betrokkenheid, empathie en warmte, maar ook op tragiek. Dat maakt zijn oeuvre zeer waardevol. Lees die man!

Jan van Mersbergen


Onder de lelijke brug

Ik pakte mijn hengel en mijn viskoffer en uit de keuken wat oud brood en nog voor het buiten licht was en nog voor mijn vriendin en de kinderen wakker waren, ging ik heel zachtjes de trappen af, nam mijn fiets en zocht de Amstel op, tegenover het Amstel Hotel. Onder de lelijke brug, met de betonnen peilers en de metalen leuning zonder franjes. Een brug die alleen functioneel is, om zo veel mogelijk auto’s van oost naar west te kunnen krijgen, en andersom.

Het was nog fris en er hing mist boven het water, maar het zou warm worden die dag. Er stond geen stroming, daar was ik blij om. Ik schoof mijn hengel uit, een Albatros telescoop, en ik reeg er een tuigje aan, die met de dikke groene dobber, en ik deed een bolletje brood aan de haak en wierp de hengel uit.

torZe beten binnen de minuut, en voor het eerst sinds ik weer was gaan vissen, dacht ik geluk te hebben met de plek en met het tijdstip. Ik haalde een paar brasems omhoog en een heel mooi voorntje. Er zitten grote vissen hier in de rivier, maar om bijvoorbeeld snoekbaars te vangen kun je beter een stuk voorbij de Utrechtse Brug gaan zitten, maar dat vond ik te ver. Als ik zo’n stuk ja fietsen, fiets ik liever door naar Ouderkerk en maak ik een rondje om het Amsterdamse Bos, en hou ik het bij fietsen. Vissen moet je een beetje in de buurt doen, dan blijft het ontspannend.

Er kwam een man aangelopen. Uit de tijd dat ik aan de andere kant van de Amstel woonde, in de Blasiusstraat, wist dat er vaak zwervers onder de brug sliepen daar, maar nu zaten daar hekken voor en moesten ze ergens anders naartoe. Deze man was misschien ook een zwerver. Hij had een bijgeknipte baard. Of het nou een zwerver was of niet, ik vond dat een goed teken.

Hij zei me gedag en ik groette hem. Hij vroeg me of ik al iets gevangen had. Ja, zei ik. Brasem en voorn.

Heb je ze nog? vroeg hij.

Nee, teruggezet.

Jammer, zei hij. Brasem is lekker.

Hij zette zijn tas op de bestrating, maakte de gesp open en haalde er wat spullen uit, en daarna een gasbrander. Hij zei: Als je nog wat vangt, mag ik ze dan?

Goed, zei ik. Als je stil bet dan vang ik wel wat.

Dat gebeurde al snel. Ik ving een andere brasem, een goeie dikke, en ik haalde hem van de haak en hield de man de vis voor. Ik zei: Wacht even. En hij nam een doek uit zijn tas, spreidde de doek op de betonnen brugleuning en legde de vis daarop. Hij haalde een klein pannetje tevoorschijn, stak met een lucifer de brander aan, zette de pan erop, klapte een mes uit en begon de vis bij zijn buik open te snijden.

Toen hij de vis schoongemaakt had was de pan heet. Zonder boter of olie bakte hij de vis. De vis was snel gaar. Hij legde wat stukjes op de doek en bood me de vis aan die ik voor hem gevangen had. Er zaten graten in, maar de vis was mals en niet echt heel lekker, maar zeker niet vies.

Later ving ik nog een paar vissen en de man wachtte heel rustig, zittend op de brugleuning, en nam de vissen mee in de doek die hij uitgeklopt had in een hoekje bij de hekken.

Jan van Mersbergen


Ik zeg altijd van wel

Ik heb het afgelopen jaar meer over kanker geschreven dan in de jaren dat ik nog om de zoveel tijd voor controles naar het ziekenhuis ging, en iedere keer als ik erover schrijf komt er een klein stukje van de ziekte terug, en gaat er – zo hoop ik – een iets groter stukje van de ziekte weg, en dan heb ik het niet over de ziekte op zich, want die is met een operatie in 2003 de nek omgedraaid, zoals de controles keer op keer aantoonden. Ik heb het over de meest dominante kant van kanker: de sociale kant.

In een afsluitende uitzending van Duizend woorden las ik een verhaal voor over een liedje van The Underground Project. Het nummer heet Summer Jam en dit aanstekelijke nummer sleepte me die warme zomer van 2003 door.

sumIk las het verhaal voor een publiek met flarden van het nummer erbij en ik had niet gedacht dat ik dagen en dagen na die uitzending nog last zou hebben van het beladen gevoel dat de tekst en het liedje weer los maakten. Ik had het totaal verkeerd ingeschat en wenste dat ik mijn mond erover had gehouden en ik een verhaal over vissen of over werken in de bouw of over schrijven had voorgelezen.

Wat er aan de hand was?

Ik kreeg veel reacties en een paar begrijpende en moeilijke blikken en lieve mailtjes – bedankt daarvoor, allemaal – maar toch voelde ik me alleen. Dat is wat kanker met me doet. Een beetje ziek zijn kan ik wel hebben. Ik heb doorlopend griep of een liesblessure of koppijn. Me alleen voelen, daar kan ik niet tegen.

Een maand na die Duizend woorden avond ontaardde een avond met een heel interessant en ook vreselijk zwaar gesprek over kanker in mijn voetbalkantine en vervolgens in een nachtcafé in de Rijnstraat, in een enorme vlucht in bier en jenever, een beroerde val met de fiets en een bezoek aan mijn ziekenhuis waar ik me niets meer van herinnerde, en in dat ziekenhuis konden ze precies mijn medische geschiedenis zien en de zuster vroeg of alles goed met me was.

Ja, zei ik. Ik zeg altijd van wel.

En ik dacht: Laat me hier niet achter in dit kamertje. Ik blijf niet alleen hier in dit kamertje. Jij met je krullen, zuster, blijf nog even hier.

Ook over die avond schreef ik iets, op mijn site, en ook daar kreeg ik veel reacties op, bezorgd en hartverwarmend, en nu ik Blogger in Residence op deze site kan ik het ook niet laten een eind weg te tikken over het feit dat ik jarenlang mijn mond heb gehouden over dat ik ziek was, en dat ik juist daardoor veel steun gemist heb, en eigenlijk doe ik dat omdat schrijven altijd het idee geeft dat je samen met een lezer bent.

Ik heb er nooit ergens om gevraagd en ik vraag nu nergens om, ik deel alleen mee, nu ik dat kan, en ik verzin dat ik niet alleen ben, en ik hoop dat anderen vooral niet hun mond zullen houden, zoals ook mijn tante uit Wageningen niet haar mond hield toen ze afgelopen maand hoorde dat ze kanker in haar maag heeft en nog niet precies wist wat het was. Tegen de mensen die ze tegenkwam zei ze: Ik heb kanker.

En de mensen schrokken en vroegen haar waarom ze dat zo hard zei. Mot dat nou? Kan dat niet anders? Maar mijn tante zei gewoon hoe het was, en ik was ook geschrokken van het nieuws, maar daarnaast was ik heel blij te horen dat ze er zo mee om gaat. Dat ze zich niet laat verslaan.

Misschien jaagt ze mensen weg, maar ze zal niet alleen zijn.

Jan van Mersbergen


P.S. Inmiddels weet mijn tante dat ze een vorm van lymfekanker heeft die met medicijnen goed te behandelen is.


De arrogante aspirant

De afgelopen seizoenen was ik jurylid bij Duizend woorden en van de tien uitzendingen die ik gedaan heb, was er één die me erg is bijgebleven en dat is omdat ik nu nog kwaad word als ik er aan denk. Het andere jurylid, Sanneke van Hassel, had tijdens de uitzending op een gegeven moment een hoofd als een tomaat, dus ik was niet de enige die zich druk maakte.

Het verhaal van de schrijver dat we moesten beoordelen ging over twee jongens, studenten, die op een feest met een meisje in gesprek gaan. Ze vallen haar niet echt lastig, ze bestoken haar met vragen. De jongens zijn arrogant. Ze voelen zich verheven boven het meisje, en boven haar vriend die ook op het feest is, in een andere ruimte. Nu zijn arrogantie en verhevenheid niet direct karaktertrekken die ik in een verhaal op zou voeren, op zich is er niets mis mee. Echter, het beeld van twee arrogante jongens en een voor hun minderwaardig meisje werd in dit verhaal niet doorbroken, waardoor de twee een-dimensionaal bleven, en het verhaal plat.

duizVervelend aan de uitzending was dat het commentaar van Sanneke en van mij door de schrijver weggelachen werd. Het verhaal was werkelijk niet goed. Zoals gezegd miste het ontwikkeling, waren de personages irritant zonder dat de lezer daar de keerzijde van te zien kreeg, en wat vooral ontbrak was een onderliggende laag waar iets schrijnends in ligt, spanning, een vervreemdend gevoel, een universeel en herkenbaar beeld… Niets van dat alles.

Toen de schrijver het verhaal voorlas zaten Sanneke en ik klaar om dit allemaal te gaan melden, iets wat doorgaans vrij subtiel gebeurt, maar omdat de schrijver blijk gaf van dezelfde arrogante houding als zijn personages en zichzelf overduidelijk als winnaar van Duizend woorden zag die op de radio zijn gloriemoment mocht beleven, was ons commentaar niet mals.

We hakten er op los, in beschaafde bewoordingen. De jonge schrijver verdedigde zich. Hij lachte het commentaar weg. Het hoogtepunt van zijn repliek kwam na de uitzending, toen hij zei: ‘Ik ben eigenlijk wel benieuwd naar de andere inzendingen.’

Het was verschrikkelijk. De borrel na afloop werd een gespannen discussie. Later hoorde ik van andere betrokkenen dat ik zo rustig was gebleven. Blijkbaar kon ik mijn woede goed verbergen, want toen ik thuis was kookte ik nog steeds en de dag erna ook nog.

In de uitzending worden de juryleden vaak ‘professioneel’ genoemd. De schrijver van het winnende verhaal is een ‘aspirant-schrijver’. Ik gebruik die termen soms ook, voor het gemak, maar als het om schrijven gaat is eigenlijk het enige onderscheid tussen professioneel en aspirant, dat een professionele schrijver in de positie is professioneel commentaar te krijgen, en dat hij dit commentaar op waarde weet te schatten. Gesprekken over een roman met een redacteur kunnen heel vervelend zijn, ze kunnen me weken lang een gevoel van nutteloosheid geven. Toch moet ik dat commentaar serieus nemen. Wat ik ermee doe bepaal ik daarna zelf, maar ik moet proberen er mijn voordeel mee te doen. Dat is de kern van een programma als Duizend woorden.

Wanneer commentaar weggewuifd wordt zal de rammelende tekst niet beter worden en juist dat is de grootste moeilijkheid van schrijven: een tekst beter maken, keer op keer. Dat gaat deze schrijver niet lukken, en alle andere arrogante aspiranten met hem ook niet. Daar ben ik eigenlijk nog het meest kwaad om: dat in potentie schitterende verhalen prutswerk blijven omdat de schrijver van mening is dat het verhaal al goed is zo.

Een verhaal is nooit goed. Een verhaal kan altijd beter. En nu aan het werk.

Jan van Mersbergen


Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler