Het deadline-effect

Een verschijnsel waar ik me al vertalend dikwijls over heb verbaasd is de afstemming van de inspanning die ik lever op de tijd die ik heb.

RH.IDLaat ik me nader verklaren. Waar ik op doel is de wonderbaarlijke dosering van geestelijke energie die door de deadline wordt afgedwongen – wonderbaarlijk, omdat die dosering zich grotendeels aan het bewustzijn onttrekt. Het gaat hier ongetwijfeld om een psychisch mechanisme dat zich niet tot het vertalen beperkt maar op algemeen menselijke activiteiten van toepassing is, om een soort modulatie of regulatie van het probleemoplossend vermogen, op zodanige wijze dat het werk precies op tijd af is – nou ja, in de meeste gevallen toch.

Onlangs maakte ik weer een frappant voorbeeld mee. Op 10 maart stuurde ik vertaalcollega Martin het volgende mailtje, dat sloeg op het door ons gezamenlijk te vertalen brievenboek van Houellebecq & Lévy: ‘Shit! 1 mei inleveren!!? Ik had, wensdenken waarschijnlijk, 30 mei als inleverdatum in mijn hoofd. Dat betekent dus nog ruim anderhalve maand, vanaf heden. Oftewel een mirakels snelle vertaling. Oftewel vanaf vandaag: alle zeilen bijzetten.’ Ruim anderhalve maand later, op 1 mei, kreeg ik van Martin deze reactie op mijn manuscript: ‘Rokus, hier een eerste portie van je tekst. Snel verder, het gaat lukken!’ En een dag later: ‘Het aantal echte problemen lijkt me bijzonder klein of zelfs nihil, de tekst leest als de spreekwoordelijke trein, we zullen geen modderfiguur slaan. Ik denk zelfs dat het niet beter zou zijn geworden als we een maand extra hadden gehad.’

Hoe heb ik die maand goedgemaakt zonder kwaliteitsverlies? Tijdsdruk als zodanig lijkt me voor het mechanisme dat ik op het oog heb een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde. Het modulerende, regulerende principe zit ‘m volgens mij eerder in een soort ongebreidelde deadlinevermenigvuldiging. Daardoor wordt het werk omgezet in steeds kleinere teksteenheden – hoofdstukken, paragrafen, alinea’s, zinnen – die zich vervolgens onbewust laten afstemmen op evenredige tijdseenheden – maanden, weken, dagen, uren. Soms weet ik dat ik aan een cruciale zin een uur moet zitten sleutelen, maar tegelijk blijk ik dan ook het soort besluitvaardigheid op te bouwen dat me in grote vaart door de rest van de pagina doet jakkeren.

Ergens weet ik dus – iets in mij weet – dat ik me niet kan veroorloven het tempo te laten zakken. Het is alsof er op mijn bovenverdieping twee figuren actief zijn, een klusjesman en een kok, de een die zinnen in elkaar knutselt en de ander die die eerste van voeding voorziet, de een die op de voorgrond het woord neemt en de ander die in de coulissen een voorwaardenscheppend beleid voert. Of ook, alsof er in mijn hoofd een homunculus het toerental in de gaten houdt en zorgt voor de juiste verhouding tussen trage en snelle beslissingen.

Kenners zullen in dit fenomeen ongetwijfeld een variatie op de Wet van Parkinson herkennen, die stelt dat het werk (aan een taak) uitdijt overeenkomstig de beschikbare tijd (om die taak te realiseren). Maar Parkinson beschreef een bureaucratisch mechanisme, terwijl het mij gaat om de merkwaardige psychologie van het ‘zelfmanagement’, afschuwelijk woord, dat de vertaler tijdens zijn inspanningen bedrijft.

Ik heb me even afgevraagd of ik de bedoelde ervaring kon beschrijven als ‘deadline-effect’. Maar ik kwam er snel achter dat die term al bezet is; hij wordt onder meer gebruikt in de film, ter beschrijving van een klassieke truc om suspense op te bouwen (de bom die gaat ontploffen tenzij hij op tijd door de held wordt ontmanteld), en in de popmuziek (als naam van een Frans-Belgische heavy metal band). Ik zie er dus van af een woord te munten voor iets wat misschien niet meer is dan een hoogst particuliere ervaring. Maar misschien is die al ooit eens door iemand adequaat beschreven? Of misschien heeft iemand een idee voor een goede omschrijving? Suggesties welkom.

Wat zit ik hier trouwens mijn tijd te verdoen met het bijhouden van een vertalersblog? Eind juli moet die Bergouniouxvertaling af, vandaag dienen nog zes bladzijden ruwe versie in een leesversie te worden omgetoverd, de tijd dringt.

Wat? De deadline is uitgesteld? Ah…

Rokus Hofstede

In de Oorshop

Berg en dal

De heuvels van de Morvan zijn groen en golvend. Of eigenlijk zijn het bergen, als je de geomorfologische definitie van ‘berg’ serieus neemt: ze steken vaak meer dan 200 meter boven hun omgeving uit. Vanachter mijn bureau zie ik de twee hoogste, de Haut Folin (902 m) en de Mont Beuvray (821 m). Ook zie ik de berg, nee, heuvel zand die de garagedeur verspert.

Martin de HaanNederlandse literair vertalers zitten qua inkomenspositie in de Europese middenmoot, zo blijkt uit een groot onderzoek van de Europese vertalersraad CEATL (Conseil européen des associations de traducteurs littéraires). De auteurs, Holger Fock, Alena Lhotová en ondergetekende, geven zelf al aan dat het onderzoek vooral indicatieve waarde heeft, want wij zijn geen professionele sociologen of statistici en het was allemaal liefdewerk oud papier – wat niet wegneemt dat het aangenaam werken was daar in het Zwitserse vertalershuis Looren (met uitzicht op échte bergen), en dat de resultaten er niet om liegen. Heel kort gezegd: nergens in Europa kunnen boekvertalers normaal rondkomen van hun werk onder de omstandigheden die de markt hun oplegt.

Wat houdt dat in? Dat houdt bijvoorbeeld in dat het gemiddelde belastbaar inkomen van gesubsidieerde Nederlandse vertalers, dat wil zeggen vertalers die voor hoogwaardige vertalingen met enige regelmaat projectwerkbeurzen ontvangen van het Fonds voor de Letteren, 19.000 euro bedraagt (en daar moet alles nog van af: belasting, sociale lasten, ziektekostenpremie, pensioenopbouw, privéverzekeringen). Toen ik dat afgelopen april op een EU-symposium in Brussel aan Michaël Zeeman vertelde, wilde hij me niet geloven, maar in werkelijkheid is het nog veel erger: heel veel boekvertalers krijgen géén projectwerkbeurzen, omdat hun boeken niet goed genoeg of gewoon niet literair zijn, en zij moeten dus ofwel een andere inkomstenbron hebben (rijke man/vrouw of goedbetaald bijbaantje), ofwel absurd snel vertalen – met alle gevolgen van dien voor de kwaliteit.

Literair vertalen is geen echt beroep, kán dat niet zijn zolang de honorering niet overeenstemt met de geïnvesteerde tijd en het (doorgaans academische) opleidings- en werkniveau van de vertalers. Het is te makkelijk om maar meteen met een beschuldigende vinger naar de uitgevers te wijzen, want die zouden direct failliet gaan als ze een echt billijk honorarium zouden betalen; maar het is ook te makkelijk om niet naar die uitgevers te wijzen (vergelijk dit vermakelijke filmpje).

In plaats van cynisch te constateren dat vertaalkwaliteit niet uitmaakt voor de verkoopcijfers (wat ik meerdere uitgevers heb horen beweren als argument tegen hogere honoraria, en waarschijnlijk is het nog waar ook), zouden zij op zijn minst kunnen helpen de maatschappelijke zichtbaarheid en daarmee de symbolische status van de vertaler te verhogen, door diens naam standaard op het omslag te zetten en te vermelden in alle publicitaire uitingen (advertenties, website, prospectus). Meer zichtbaarheid en een hogere status leiden uiteindelijk tot hogere honoraria, maar alleen omdat het lezerspubliek dan geen genoegen meer neemt met goedkoop broddelwerk: uitgevers, tel uit uw winst.

Maar voorlopig ligt daar die heuvel zand en ontbreekt het geld voor de voltooiing van het terras. Geen nood: in de winter zal het een ideale glijbaan voor mijn twee dochtertjes zijn.

Martin de Haan

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Ajuinlei

Op de zondagse boekenmarkt, aan de Ajuinlei in Gent, vond ik een curieus boekje, daterend van 1896 en getiteld Nieuwe Vlaamsche en Fransche Samenspraken. Het bevat eenvoudige dialoogjes over alledaagse onderwerpen, met, in twee kolommen, broederlijk naast elkaar, het Vlaams en het Frans.

RH.IDZo ontspint zich bijvoorbeeld rond het noenmaal een gesprekje: ‘ – Wat zal ik u dienen? Wilt gij wat sop? – Ik bedank u. Ik zal u wat ossenvleesch vragen. Het ziet er zoo goed uit. – Wat stuk eet gij het liefst? Wilt gij wel gaar of weinig gaar? – Ik heb het niet geêrne te gaar. – Ik geloof dat dit stuk van uwen smaak is. – Het is kostelijk. […]’

Kostelijk zijn ook de samenspraken die worden gevoerd tijdens de ‘Reis langs den ijzerenweg’: ‘ – Wij gaan anderhalve mijl op eene minuut. Dat is gauw reizen. – Mij dunkt dat wij in dezen oogenblik met eene wonderlijke gauwheid voortgaan. Ik vrees dat het werktuig uit de sporen zal gaan. Wij worden schrikkelijk geschokt. – Zijt niet ontrust; de konvooien die komen, gaan altijd op de andere linie en de konvooien die gaan op deze. […]’ Zoveel is duidelijk, Piet Paaltjens (‘Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp’) is niet ver weg.

Onduidelijk is wie de doelgroep van deze samenspraken vormde. Was het ‘voor de Belgen overgezette’ boekje een instrument in het beschavingsoffensief van de Franstalige bourgeoisie, diende het om Vlaamse scholieren deftig Frans te leren spreken? In dat geval zal het gebezigde Nederlands die jongelui minstens zozeer hebben bevreemd als het Frans. Neem deze twee klasgenootjes, die te laat op school dreigen te komen en de voor- en nadelen van haast bespreken: ‘ – Men komt niet vroeg genoeg als men in tijds niet komt. – Wij hebben al den tijd. De klok luidde nog over eene minuut. – Het is juist daarom dat wij daar zouden moeten zijn. – Ten ergste, indien wij wat te laat komen, zullen wij het kwijt zijn met bekeven te worden. – Telt gij dat voor niets? Wat mij aangaat, ik word niet geêrne bekeven. – Ziet daar hoe gij altijd zijt. Gij wilt nooit doen gelijk de anderen. […]’’

De Vlaamse toonzetting is duidelijk, sommige van deze uitdrukkingen (‘in tijds’, ‘iets voor niets tellen’) hoor je ook nu nog in België. Opvallend is de galliciserende vertaalstijl, in veel zinnetjes klinkt het Frans nadrukkelijk door het Nederlands heen (‘nous en serons quitte pour être grondés’). Overigens was het boekje uit 1896 aan zijn twintigste, ‘overziene en verbeterde’ druk toe; het was al verouderd toen het verscheen. De lezer wordt zowaar getrakteerd op zeven pagina’s dialoog in en naast de postkoets; we komen te weten dat de reis van Brussel naar Parijs zeventig uren duurde en dat de paarden zevenendertig keer moesten worden ververst. De wegen waren toen dan ook algemeenlijk heel kwaad.

Nog iets wat opvalt: het nevenstaande Frans klinkt veel minder archaïsch. ‘Que vous servirai-je? Voulez-vous un peu de soupe? (…)’. Behalve een curiosum dat een beeld geeft van het twijfelachtige, gallicistische Nederlands dat eind negentiende-eeuw in Vlaanderen zo niet gesproken, dan toch geschreven werd, is het boekje ook een fraaie illustratie van het hoge verouderingstempo van het Nederlands ten opzichte van het Frans.

En dat is waar ik naartoe wilde, want met die kwestie van differentiële veroudering hangen interessante ‘vertaalstrategische’ kwesties samen. Bij het vertalen van oudere teksten wordt de vertaler namelijk voor een dilemma geplaatst: wat moet hij accentueren, de vitaliteit van de tekst of de historische afstand die ons van die tekst scheidt? Voor mij is het antwoord duidelijk: als ik moet kiezen tussen een anachronisme en een archaïsme, kies ik voor het eerste. Niet het optrekken van praalgraven, maar het inblazen van leven is wat een vertaler voor ogen zou moeten staan. Een vertaler die zich bij de vertaling van een Franse roman uit 1896 het gebruik van alle na 1896 ontstane Nederlandse woorden ontzegt, geeft blijk van een trouw die misplaatst is. Dat is misschien een open deur, maar sommige vertalers huldigen wel degelijk die stelregel.

Dat vergat ik nog, het boekje met Vlaamsche samenspraken kwam meteen van pas. Zo verliep mijn gesprekje met de boekverkoper op de Ajuinlei: ‘– Gij hebt onlangs eene soortering fransche boeken ontvangen. Ik zou ze wel geêrne zien. – Zeer geêrne, mijnheer. Zij zijn maar eerst ontplakt dezen morgend. Gij zult ze het eerst zien. – Zijn het al nieuwe boeken? – Néén, mijnheer. Daar zijn er nieuwe en oude. (…) Wel, mijnheer, hebt gij iets gevonden dat u passe?’

Rokus Hofstede

Procedures voor de introductie

Met enige regelmaat krijg ik mails van mensen die informatie willen over het vertaalprogramma Tovertaal™. In het vertaaltijdschrift Filter heb ik namelijk ooit een reeks tests van dat programma gepubliceerd, die nu op internet staan (hier), en het contactadres leidt naar mij.

Martin de HaanEen paar dagen geleden was het weer zover: ‘Kunt u mij vertellen hoe ik aan een (bèta?-)versie van tovertaal kan komen. Als taalfreak ben ik daar wel benieuwd naar. Omdat ik mijn blog in het engels voer moet ik nogal eens een stuk tekst vertalen voor dat doel, en dat kost me eigenlijk wat teveel tijd naar mijn zin.’

Ik schreef terug wat ik altijd terugschrijf, namelijk dat alle informatie in de tests zelf staat, met name in de laatste, maar dit keer was dat niet voldoende, blijkens het antwoord: ‘Erg interessante en leuke stukjes die u geschreven heeft in uw tests van Tovertaal. Maar onderstaand antwoord begrijp ik niet. Ik heb nu inderdaad alle tests van a tot z gelezen (ik geef toe, de eerste keer was ik halverwege test 3 gestopt), maar de informatie die ik zoek kan ik toch echt niet vinden. Voor de goede orde: ik kijk op http://www.tovertaal.nl en de laatste alinea van test 4 luidt:

“Dit is de laatste van de vier tests. Het is mijn gewoonte geworden om elke aflevering te besluiten met een uitsmijter, en dat wil ik ook dit keer graag doen. Tovertaal™ heeft namelijk nog één prachtige mogelijkheid die totnogtoe niet ter sprake is gekomen: het programma kan ook zelf schrijven. Voer het onderwerp, het genre, de toon, de stijl, de lengte en eventueel een of meer details in, en binnen enkele minuten verschijnt er in perfect Nederlands (of Frans, of Chinees, afhankelijk van de geïnstalleerde taalmodules) een al even perfecte (of desgewenst gebrekkige) tekst in beeld. Ik hoef geen voorbeelden te geven, want die hebt u al gelezen: deze vier tests zijn door het programma zelf geschreven. Ik ben Tovertaal™.”’

Waarna de brievenschrijver besluit met de haast wanhopige vraag: ‘Kan ik daarin vinden wat ik zoek???’

De informatie in kwestie is natuurlijk dat het programma niet bestaat en dat het allemaal een verzinsel was, maar kennelijk hebben sommige lezers zulke hoge verwachtingen dat de waarheid domweg niet tot ze wil doordringen, zelfs niet na het lezen van de slotzin. Aanvankelijk was ik daar zeer verbaasd over, maar inmiddels ben ik eraan gewend. Het vertrouwen van de moderne mens in de techniek kent geen grenzen, en zelfs ‘taalfreaks’ nemen voor zoete koek aan dat het mogelijk is om een computerprogramma te maken dat alle mogelijke teksten, zelfs metrische en rijmende gedichten (zie test 4), niet alleen in perfect Nederlands omzet, maar ook in een esthetische vorm die het origineel volledig recht doet.

En dat terwijl ik aanvankelijk gewoon wat leuke stijlexperimenten wilde bedrijven, in een vorm waarvan ik dacht dat iedereen meteen zou snappen dat die fictief was. Niet dus. Na de eerste test kreeg ik direct een aantal mails van collega’s (professionele literair vertalers!) die zich bedreigd voelden in hun beroepstoekomst, en het aantal reacties (allemaal in dezelfde trant) nam alleen nog maar toe na de volgende tests, hoe grotesk ik die ook had proberen te maken. En hoewel je op internet goed moet zoeken om de site te vinden, levert die me dus nog regelmatig vragen op (o.a. van een lagereschoolvriend die ik al bijna dertig jaar niet meer had gezien, en die gewoon op zoek was naar een… perfect vertaalprogramma).

Volgens mij zullen vertaalprogramma’s de mens nooit kunnen vervangen. Woordenboeken en grammaticale regeltjes kun je (met moeite) in een machine stoppen, maar kennis van de context niet, en daarvoor zal dus altijd een menselijke vertaler nodig blijven – die natuurlijk wel gebruik kan maken van vertaalprogramma’s. Initiatieven zoals van het Franse ministerie van Cultuur, dat vorig jaar een openbare aanbesteding uitschreef voor vertaalsoftware die de anderstalige correspondentie kon verzorgen, zijn dan ook tot mislukken gedoemd (om nog maar te zwijgen van de vertaalmachines die de Amerikanen hebben gebruikt bij hun inval in Irak, naast het vizier gemonteerd op het geweer).

De beste manier om op dat soort waanideeën te reageren is ongetwijfeld die van de Franse vertalersvereniging ATLF: een protestbrief schrijven en die twee keer (heen en terug) door een vertaalmachine halen om te laten zien wat dat concreet oplevert. Zoiets bijvoorbeeld, de beginalinea van deze blog, ‘vertaald’ door Google Translate (Nederlands > Chinees > Nederlands):

‘Ik heb een aantal gewone mensen willen e-mail dialoogtaal vertaling procedures Magic™. Filter magazine in de vertaling heb ik in een reeks van proeven, de procedures voor de introductie, en nu op het internet (hier), en leiden tot contact met mij op.’

Martin de Haan



Het broeden

Het moet voor de Tirade-redactie geen geringe klus zijn geweest om de schriftelijke reacties van vierentwintig vertalers op tweeëndertig vragen te componeren tot een doorlopende tekst. Uiteraard hebben niet alle antwoorden het gehaald tot de gedrukte versie van het tijdschrift of tot het supplement op deze website (hier en hier, voor wie het is ontgaan).

RH.IDVandaar, exclusief voor de lezers van deze blog (of is het dit blog?), mijn apocriefe antwoord op de vraag: Op welk woord of op welke zin heeft u het langst moeten broeden?

De zinnen waar je het langs op broedt zijn niet noodzakelijkerwijs de moeilijkste, langste, ingewikkeldste. De kunst van het weglaten is van alle vaardigheden waarover een vertaler moet beschikken misschien wel de minst zichtbare. Een bondige, heldere zin bondig en helder vertalen is lastiger dan het lijkt.

Het langst heb ik gebroed op zinnen waarvan ik wist dat ik ze onder geen beding mocht verknoeien. Lang heb ik zitten broeden op de openingszin van Pierre Michons ‘Je veux me divertir’, een tekst uit Maîtres et serviteurs (vertaald als Meesters en knechten). ‘Je veux me divertir’ beschrijft de nadagen van de schilder Watteau, juister gezegd, de erotische en pornografische obsessies die hem door Michon worden toegedicht. De openingszin is wat dat aangaat meteen bijzonder expliciet: ‘Dans sa jeunesse, ne pas avoir toutes les femmes lui avait paru un intolérable scandale.’

De zin frappeert door de discrepantie tussen het prachtige, evenwichtige ritme en de ongehoorde aanmatiging die erin tot uiting komt. Om evenveel frappe in de vertaling te krijgen heb ik, na het terzijde schuiven van een eindeloze reeks varianten, gekozen voor een staande uitdrukking. ‘Dat hij niet alle vrouwen kon krijgen had hem, in zijn jeugd, getroffen als een grof schandaal.’

Jean-Antoine Watteau werd geboren in 1684 in Valenciennes en stierf in 1721 in Nogent-sur-Marne. Het Noord-Franse Valenciennes, ooit Valencijn, was in de zestiende eeuw een bolwerk van calvinisme. Het is niet onmogelijk dat Watteau in zijn jeugd Nederlands sprak. Het zou mij een lief ding waard zijn geweest om te weten hoe hij dat met zijn eigen woorden zou hebben gezegd, ‘un intolérable scandale’.

Rokus Hofstede




Cultureel schaatsen

Daar zaten we dan, in Marseille. Vijf vertalers die allemaal in of uit een taal van het Middellandsezeegebied vertaalden, voor een rondetafelgesprek over ‘The cultural skates in the translation in the Mediterranean pond’. Die ‘culturele schaatsen’ leken me een logische verklaring voor het feit dat ik als Nederlander het verzoek had gekregen het gesprek te leiden, maar toen ik de Franse titel zag werd me duidelijk dat er domweg sprake was van een verschrijving: ‘Les enjeux culturels’, dat moesten wel ‘cultural stakes’ zijn.

Martin de HaanRondetafelgesprekken hebben vaak iets geforceerds. Niet alleen omdat de sprekers in werkelijkheid bijna altijd op een rijtje aan een langwerpige tafel moeten zitten, waardoor de geplande kettingreactie van geniale invallen doorgaans uitblijft, maar ook omdat de zogeten ‘moderator’ (die voornoemde kettingreactie binnen de grenzen van het levendige, doch beschaafde gesprek moet zien te houden; in het Frans heet hij trouwens ook wel ‘animateur’, dat is eerder iemand die voortdurend moet zorgen dat het gesprek niet vastloopt) maar al te vaak in lange monologen vervalt, of erger nog: zijn lijstje met voorbereide vragen afwerkt zonder echt naar de antwoorden te luisteren.

Ook wij zaten aan een langwerpige tafel, maar als gespreksleider had ik nauwelijks iets voorbereid omdat ik van de organisatie geen informatie over de andere sprekers had gekregen en me bij het gesuggereerde thema ook niets concreets had kunnen voorstellen; het gesprek ging dus goed. Na een smakelijke anekdote uit eigen praktijk over de Franse vertaling van het woord ‘veerlieden’ (een traditioneel beeld voor vertalers, zeer toepasselijk in de Mediterrane context) met ‘gens de plume’ (= literatoren, wat vertalers óók zijn, en vroeger schreven ze inderdaad met een veer) kon ik lui achteroverleunen, het gesprek hoefde niet te worden gemodereerd en niet te worden geanimeerd, er werd gewoon anderhalf uur lang op hoog niveau gekeuveld.

Een van de onderwerpen waar we het langst bij bleven stilstaan, was de puntkomma. Voor wie zoals ik uit het Frans vertaalt is dat verreweg het interessantste leesteken, want in het Nederlands gebruiken we het maar mondjesmaat, terwijl Franse schrijvers er graag kwistig mee strooien. En ik weet nu misschien waarom: op het Franse toetsenbord, AZERTY genaamd (hier), zit de puntkomma op de plaats waar bij ons de punt zit; de punt zit onder dezelfde toets, maar vergt een extra handeling, namelijk het indrukken van de Shift-toets. Het is een klassieke kip-of-eisituatie: gebruiken Franse schrijvers zo veel puntkomma’s omdat dat de makkelijkste weg is, of is het toetsenbord zo ontworpen omdat de puntkomma zo vaak wordt gebruikt?

Het moge duidelijk zijn dat zulke verschillen in leestekengebruik, die veel zeggen over de verschillen in stijl, ritme, zinsbouw en denkwijze tussen twee talen en culturen, direct een zeer fundamenteel vertaalprobleem opleveren. De gebruikelijke, luie oplossing is die van de analogie: de vertaling moet zich verhouden tot de tradities en conventies van de doelcontext zoals de originele tekst zich verhoudt tot de tradities en conventies van de broncontext. Hup, alle puntkomma’s vervangen door punten of komma’s. Een tegenwoordig minder gebruikelijke, maar al even luie oplossing is die van het oneindige respect voor de tekst: de puntkomma’s staan er nu eenmaal, de auteur heeft ervoor gekozen, dus wie ben ik om ze te gaan vervangen door punten of komma’s?

Vooral door het vertalen van Michel Houellebecq, wiens puntkomma’s vaak prachtige stijleffecten opleveren, heb ik langzamerhand afstand genomen van het sacrosancte analogiemodel. Puntkomma’s (of andere tekstelementen, van woordfrequentie tot zinsvolgorde) mogen dan taalgebonden zijn, ze vervullen ook een concrete functie binnen de individuele tekst. Vandaar dat ik me tegenwoordig niet zozeer meer de vraag stel ‘hoe wij het in het Nederlands doen’, maar hoe ik zo veel mogelijk ‘vreemdheid’ in mijn vertaling kan opnemen zonder dat de lezer kwaad wegloopt. ‘Om de taal te verdedigen moet je hem aanvallen,’ schrijft Proust ergens, en dat geldt voor vertalen misschien nog wel sterker dan voor oorspronkelijk werk.

Dat zou je cultureel schaatsen kunnen noemen, met alle mogelijke risico’s op uitglijders. En voor een publiek van hoofdzakelijk schrijvers was het vertalerspanel in Marseille het er roerend over eens dat daarin de belangrijkste ‘culturele inzet’ van literair vertalen in het Middellandsezeegebied (en waar dan ook ter wereld) ligt: in de fundamentele bewustwording dat vertalers niet zomaar veerlieden zijn die een aan zichzelf gelijk blijvende tekst over de rivier of zee van de taal zetten, maar dat ze vooral ook ‘gens de plume’ zijn, makers van een literair werk dat er voorheen niet was.

Martin de Haan



Meer blogs

  • Afbeelding bij Het bleek familie

    Het bleek familie

    Op sociëteit Minerva in Leiden zit bij de centrale trap een plaquette in de muur. Het opschrift luidt: Ter nagedachtenis aan leden van het Leidsch Studenten Corps die door de oorlog het leven lieten. Er staan een kleine dertig namen onder. Toen ik nog lid was van Sempre Crescendo (de open muzikale subvereniging van Minerva)...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het geluk

    Het geluk

    Miel bestiert een charmante delicatessenwinkel die zo in een oud, Frans dorpje had kunnen staan. Zo’n dorpje waar de tijd zelfs uit vertrokken is, de straten altijd leeggelopen zijn, alle dagen traag, hitsig en doorrookt voorbijkruipen en iedere mannelijke inwoner hopeloos verliefd is op de blonde bardame die haar jonge borsten op de toog drapeert...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Lief

    Lief

    Gil omhelsde me, alsof hij er even in slaagde om in vijf seconden zijn hele bestaan om me heen te vouwen. We stonden in zijn woonkamer en ik was de eerste, omdat ik ook als eerste weer weg moest voor een optreden, al was ik liever als laatste gebleven. Ik liep naar het grote raam,...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Alexander Baneman
    Alexander Baneman

    Alexander Baneman (Amsterdam, 1986) publiceerde in o.m. Tirade, De Revisor en De Parelduiker. In november verschijnt zijn debuutroman De schim van Raamswolde bij Van Oorschot.