Vertaalmoeheid

Laatst ontving ik een e-mail met een paar halve zinnen en verder wat losse letters: per ongeluk verstuurd door een vertaler die met zijn hoofd op het toetsenbord in slaap was gevallen. Want zoals je metaalmoeheid hebt, zo heb je ook vertaalmoeheid. Geen enkele professionele vertaler ontkomt eraan: na weken, maanden of jaren keihard werken begint elke vertaler, hoe stevig of soepel ook, onvermijdelijk scheurtjes te vertonen.

Martin de HaanOsip Mandelstam beschrijft het verschijnsel in een brief aan de Sovjetrussische schrijversbond uit 1929: ‘Als hij niet tegen zichzelf wordt beschermd, slijt een goede vertaler snel. Vertalen is in de strikte zin van het woord een ongezond beroep. Professionele vertalers, die vanwege hun hongerloon gedwongen worden teksten te vervaardigen als blini’s, boek na boek, jaar in jaar uit, kennen rust noch duur en vallen aan zenuwziekte ten prooi. Ze lopen een verhoogd risico op afasie, verzwakking van het spraakcentrum, taalvernietiging, acute neurasthenie. Preventie van arbeidsongeschiktheid is geboden. De beroepsziekte moet worden bestudeerd en voorkomen.’ (Vertaald uit het Frans door Rokus Hofstede, bron: Vertaalpleidooi)

Heel grappig natuurlijk, die afasie en die neurasthenie. Zo grappig zelfs, dat je de primaire boodschap van het citaat op slag niet meer serieus neemt. En toch heeft Mandelstam gelijk met zijn waarschuwing, waar overigens nog een heel scala van lichamelijke klachten aan moet worden toegevoegd: muisarm, rugproblemen, verhoogd cholesterol- en triglyceridegehalte, hoofdpijn enzovoort. De typische klachten van een zittend bestaan, kortom, maar in een verhevigde vorm: vertalers maken geen praatje met de koffiejuffrouw, lopen niet naar het kopieerapparaat of het magazijn, lunchen niet in de stad, hebben geen werkafspraken waar ze zich naartoe moeten haasten, maar zitten de hele tijd eenzaam achter hun beeldscherm, niet zelden tien uur per dag.

Toch is het in de bijna vijftien jaar dat ik nu vertaal bijna nooit voorgekomen dat ik met tegenzin aan het werk ging. Dat is het gekke van dit beroep: je kunt er amper van rondkomen, krijgt er weinig waardering voor, verpest je lichaam en je sociale leven ermee, en toch geeft het voldoening. Ik kan dat voor mezelf eigenlijk alleen verklaren aan de hand van het objectiveringsproces dat ik een vorige keer heb beschreven. Vinden wat de hele tijd op je lag te wachten, dat blijft een magische ervaring waar je (ik tenminste) nooit genoeg van krijgt. En als het resultaat dan uiteindelijk in gedrukte vorm voor je ligt, komt de tekst je zo vertrouwd voor dat je niet alleen het gezwoeg en de vertaalproblemen bent vergeten, maar ook de oorspronkelijke tekst zelf. Missie volbracht.

Martin de Haan

In de Oorshop

Blecquenecques

Terug van weggeweest. Veel wind in Noord-Frankrijk, 5 à 6 op de schaal van Beaufort. Dat was zwaar fietsen, maar de stranden aan de Côte d’Opale waren weids en leeg. En wij altijd moe genoeg om lekker te slapen – in de tent, in trekkershutten, in hotelletjes of in wat een ‘mobilhome’ werd genoemd, in dit geval een aftandse caravan op een camping in Audinghen.

Norse blik.2Op dagen dat de weersomstandigheden ons tot immobilisme dwongen, kon ik me wijden aan mijn favoriete vakantielectuur: regionale bladen. Thuis zou ik die geen blik waardig keuren, maar op vakantie vormen ze een van mijn vaste geneugten. Het lezen van een zogeheten sufferdje, zoals La voix du Nord of Nord Littoral, past goed in de omkering van waarden waaruit vakantie voor mij bestaat; de vaak hilarische banaliteit van het lokale nieuws vormt een prettige, tijdelijke relativering van de zwaarwichtigheid, om niet te zeggen de dikdoenerigheid, van het literaire bedrijf.

In Echinghen vond het ‘Feest van de Vogelverschrikker’ plaats; in Calais is een jong poesje door de brandweer gered van een zes meter hoge tak; twee moeders in Outreau hebben de bronzen medaille van het Franse gezin gekregen; een wandeling voor bejaarden in Colembert werd afgesloten met een bedrijfsbezoek; in Alincthun trok de mosselen-friet-avond van de plaatselijke kegelvereniging een volle zaal – dat alles rijkelijk met foto’s geïllustreerd.

Voor wat doorgaans ‘nieuws’ heet hoef je dat soort bladen dus niet te kopen. Binnenlands nieuws (de socialisten zijn weer aan het bekvechten) en buitenlands nieuws (er zijn weer een paar Fransen ontvoerd in Somalië) worden in rap tempo afgehandeld. Daarentegen krijgen, afgezien van de Tour de France en de paardenraces, de faits divers alle ruimte. Vier parochieleden van een Haïtiaans kerkgenootschap verdrinken in de buurt van Trouville; een als loodgieter vermomde oplichter vergrijpt zich aan het spaargeld van ouden van dagen in Audresselles; in het gehucht Blecquenecques is het lichaam van een dode man aangetroffen, ‘in ontbinding op de canapé’. Zijn moeder lag bewusteloos aan zijn zijde. Volgens een buurvrouw ging het om ‘sociale gevallen’.

Sowieso valt het contrast op, in oude stadjes als Saint-Omer of Béthune, tussen de statige historische centra en de troosteloze arbeiderswijken waardoor ze worden omringd, algemener gezegd: tussen voormalige rijkdom en hedendaagse armoede. Dat Noord-Frankrijk een van de armste gebieden van Frankrijk vormt, verklaart wellicht ook voor een deel het electorale succes van het Front National in de regio – en het ongenoegen van regionalisten als deze, die de eeuwenlange overheersing van het centralistische Frankrijk bestrijden en de band met Vlaanderen willen aanhalen.

Het is iets wat ik nauwelijks besefte vóór deze reis: ooit behoorden de Franse Nederlanden, oftewel de huidige regio Nord-Pas de Calais plus een deel van Picardië, tot de Zeventien Provinciën, voordat de Unie van Atrecht en later de Unie van Utrecht de scheiding van de zuidelijke en noordelijke Nederlanden bezegelden.

Van de ‘Belgische’ sfeer in de streek getuigen nu, behalve die stadskernen, vooral de fraaie toponiemen. Een aardig gezelschapsspelletje voor fietsers: raad de Germaanse plaatsnaam achter de Romaanse. Caudescure: Koudeschuur. Audruicq: Ouderwijk. Esquelbecq: Ekelsbeek. Wissant: Witzand. Sangatte: Zandgat. Het oude Atrecht is door de Fransen ooit herdoopt tot Arras, misschien hadden ze Utrecht in één moeite door Urras moeten noemen. Maar plaatsnamen hoeven in principe niet te worden vertaald, dus die opmerking is voor vertalers irrelevant. Gelukkig maar. In het moerasgebied nabij Arras, in het dorpje Agnez-lès-Duisans, stuitten we op de prachtige ‘Rue Au-delà de l’eau’ – nee, met het vertalen van zo’n straatnaam valt geen vertaalwinst te boeken.

Rokus Hofstede

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Babel

Je zou het haast niet voor mogelijk houden, en dat is het eerlijk gezegd ook haast niet, maar soms doen vertalers iets anders dan vertalen of bloggen. Nadenken over een zelf te schrijven roman, bijvoorbeeld.

Martin de HaanMijn vroegste plannen voor een roman met de titel Babel moeten uit het jaar 2000 stammen: in mijn aantekenboekje staan de eerste ideeën die er betrekking op hebben vlak voor een krantenknipsel met Arnon Grunbergs ‘rechten van een schrijver’ (New York, 22 oktober 2000). Lange tijd heb ik er kennelijk niets mee gedaan, of alleen in gedachten, want pas op 10 augustus 2001 zette ik een aantal ideeën in de computer. Als ik die nu teruglees begrijp ik niet alles meer (bijvoorbeeld: ‘Schubert, sonate D960. Richter in de sneeuw’ – dat is een verwijzing naar het begin van Bruno Monsaingeons prachtige documentaire over Sviatoslav Richter, het is me alleen een raadsel wat ik ermee kan hebben bedoeld), maar de grote lijnen van het plan staan me direct weer helder voor de geest.

Het zou beginnen met een proloog, ontleend aan een verhaal dat ik in Le Monde had gelezen. Nadat Lodewijk XVI met de valbijl was terechtgesteld, riepen zijn gevluchte volgelingen zijn zoon Louis Charles tot koning uit. De kersverse Lodewijk XVII was op dat moment zeven jaar oud en zat eenzaam opgesloten in de Temple – waar hij ruim twee jaar later overleed. Dan begint er een dolle episode: een arts ontvreemdt het hart van de dode jonge koning en zet het thuis op sterkwater, het wordt gestolen en weer teruggegeven, aan het in ere herstelde koningshuis aangeboden en geweigerd, tijdens een nieuwe revolutie op straat gegooid en zes dagen later teruggevonden onder een hoop zand, om uiteindelijk in 1975 te worden bijgezet in de basiliek van Saint-Denis, waar de Franse koningen begraven liggen. En al die tweehonderd jaar doen er de wildste verhalen de ronde over het lot van Lodewijk XVII. Is hij wel echt gestorven in de Temple? Is het hart wel echt van hem?

De titel die ik voor de proloog in gedachten had was ‘Een toepasselijke oerhandeling’ (met dank aan Graa Boomsma, die dat ooit heeft bedacht als vertaling van ‘a relatively basic thing’; misschien gebruikte hij een vertaalprogramma?). Met de Franse Revolutie begon symbolisch gezien het tijdperk van mensenrechten en universele waarden, en de tragikomische lotgevallen van het hart van Lodewijk XVII leken me een toepasselijke opmaat voor een roman die daarbij een paar bescheiden kanttekeningen wilde plaatsen.

Het hoofdverhaal moest zich afspelen in New York. Een Nederlandse jongeman, Jasper van de Berg, gaat als vertaler bij de Verenigde Naties werken en maakt daar kennis met wat je de bureaucratie van het vertalen zou kunnen noemen: de vertaalafdeling van de VN is (in de roman) een logge moloch waarvan de alledaagse praktijk de nobele gedachte van de eenheid der volkeren voortdurend weerspreekt. De ‘Toren van Babel’, zoals het vertalersgebouw (het hoogste gebouw ter wereld) in de volksmond wordt genoemd, vormt op die manier de groteske achtergrond voor de hartstochtelijke liefdesrelatie die zich ontspint tussen Jasper en een doofstomme jonge vrouw, Maria, die hij is tegengekomen bij een antiglobalistische demonstratie. Precies op de helft van het boek, tijdens een ontmoeting in de kapel van het vertalersgebouw, blijkt ze wel te kunnen praten en de leidster te zijn van een extremistische splintergroepering die de replica van het vertalersgebouw in Minimundus (‘Die kleine Welt am Wörthersee’) heeft opgeblazen. Plannen voor een aanslag op het echte gebouw zijn in de maak, Maria wil Jasper erbij betrekken, en hij wordt heen en weer geslingerd tussen zijn liefde voor haar en zijn afkeer van haar extremistische ideeën. Aan het eind van het boek komt Maria na een ruzie om het leven door een auto-ongeluk. Zonder dat hij het wist blijkt ze zwanger te zijn geweest, maar gezien de geschatte leeftijd van de foetus moet de bevruchting hebben plaatsgevonden voordat ze elkaar leerden kennen – terwijl ze beweerde nog maagd te zijn. Na lang aandringen krijgt hij gedaan dat er een DNA-test wordt verricht naar de vader; de uitslag wordt niet meer vermeld.

Wel wordt in de epiloog, die aanvankelijk naadloos lijkt aan te sluiten bij het voorafgaande, de uitslag van een ander DNA-onderzoek bekendgemaakt. Het hart uit de proloog blijkt namelijk inderdaad afkomstig van de zoon van Lodewijk XVI en Marie-Antoinette. En daarmee zijn alle fabeltjes over de kindkoning in één keer uit de wereld geholpen.

Maar toen kwam 11 september 2001 en kon mijn romanplan de prullenbak in.

N.B. Nee, een vertaler is geen gemankeerde schrijver.

Martin de Haan


Het vertaalprobleem

In een blog over vertalen mag een concreet vertaalprobleem niet ontbreken, bij wijze van blik in de keuken. Zoals gezegd werk ik momenteel aan de essaybundel Une rencontre van Milan Kundera, en het ligt dus voor de hand om daar een voorbeeld aan te ontlenen: een willekeurig vertaalprobleem van het hardnekkige soort, waar je zittend, lopend, douchend, slapend en etend urenlang over nadenkt voordat je in de buurt komt van een oplossing – die soms verrassend dicht bij het beginpunt kan liggen, maar soms ook helemaal niet.

Martin de HaanEerst de tekst maar even in het Frans: ‘Je la connaissais depuis longtemps. Elle était intelligente, pleine d’esprit, elle savait parfaitement maîtriser ses émotions et était toujours habillée si impeccablement que sa robe, tout comme son comportement, ne permettait pas d’entrevoir la moindre parcelle de sa nudité. Et voilà que, tout d’un coup, la peur, tel un grand couteau, l’avait ouverte. Elle se trouvait devant moi, béante, comme le tronc scindé d’une génisse suspendu à un croc de boucherie.’

Dan de context. De geciteerde alinea maakt deel uit van een essay dat Kundera in 1996 wijdde aan de schilder Francis Bacon, of om precies te zijn van een daarin geciteerde korte beschouwing over dezelfde schilder, eveneens van de hand van Kundera, die zijn oude tekstje gebruikt als beginpunt van de nieuwe, langere tekst. De alinea gaat over een jonge vrouw uit Praag met wie Kundera een afspraak had in een geleend flatje, niet om amoureuze redenen maar om een gemeenschappelijke strategie te bepalen ten aanzien van de politie, die haar over hem heeft uitgehoord. In haar angst is de vrouw haar emoties niet meer de baas, ze moet om de drie minuten naar de wc en de ontmoeting wordt begeleid door het geluid van de vollopende stortbak.

Net als het essay zelf heeft mijn vertaling verschillende fases gekend: een eerste versie verscheen in 2000 in De revisor, een grondig herziene versie verscheen in 2006 als zelfstandig boekje in de reeks Perlouses van uitgeverij Voetnoot, en nu ik er in 2009 opnieuw naar kijk verandert er opnieuw vrij veel.

In mijn versie van 2006 luidde de alinea als volgt: ‘Ik kende haar al lang. Ze was geestig en intelligent, had haar emoties volledig onder controle en was altijd zo onberispelijk gekleed dat haar jurk net als haar gedrag niet het kleinste stukje naaktheid prijsgaf. En nu, ineens, had de angst, als een groot mes, haar opengesneden. Ik zag haar daar tegenover me, gapend, als de gespleten romp van een vaarskalf aan een slagershaak.’

Het probleem zit in de staart, namelijk in de laatste twee zinnen. En eigenlijk is het een kluster van samenhangende problemen, zoals zo vaak het geval is. Eerst is er de opvallende vijfdeling van de voorlaatste zin, die kan worden gezien als een vorm van expressiviteit of iconiciteit: de vorm lijkt de inhoud te onderstrepen (wat uiteraard een illusie is, zoals de eerdergenoemde Paul de Man uitentreuren betoogt). En daarna is er de laatste zin, een typisch Franse constructie, met het woord ‘béant’ als grootste struikelblok omdat de woordelijke vertaling ‘gapend’ algauw de ongewenste associatie met slaap oproept.

In mijn oude vertaling ben ik na lang peinzen vrij dicht bij de brontekst gebleven. De vijfdeling van de voorlaatste zin is omwille van het effect een vijfdeling gebleven (of beter: opnieuw geworden), ook al klinkt die in het Nederlands onnatuurlijker dan in het Frans. Het lastige ‘béant’ heb ik toch maar vertaald met ‘gapend’, vanuit de gedachte dat de context de associatie met slaap wel zou onderdrukken. Wel heb ik ‘Elle se trouvait devant moi’ omwille van het ritme niet woordelijk vertaald (‘Ze bevond zich voor me, gapend, etc.’) en ook ‘suspendu’ onvertaald gelaten of liever gezegd geïmpliciteerd omdat het anders een onhandige en zelfs dubbelzinnige Nederlandse constructie zou opleveren (‘als de gespleten romp van een vaarskalf hangend aan een slagershaak’).

Maar toen ik de twee zinnen onlangs herlas, was ik er niet meer tevreden over. De vijfdeling leek me te vergezocht (Kundera is trouwens ook een schrijver die doorgaans weinig moet hebben van expressiviteit), ‘gapend’ deed me toch onmiddellijk aan slaap denken (misschien juist wel omdat ik daar bang voor was), en ‘Ik zag haar daar tegenover me’ vond ik omslachtig klinken. Maar wat dan? De vijfdeling kan makkelijk worden omgevormd tot vierdeling (‘Maar nu, ineens, had de angst haar opengesneden, als een groot mes’), maar dan is de zin dubbelzinnig: wat wordt er met de angst vergeleken, het mes of de vrouw? En voor ‘gapend’ is eigenlijk nauwelijks een alternatief (‘wijd open’ doet eerder aan een deur of een raam denken), terwijl ook het begin van de laatste zin lastig blijft (je zou ‘ze zat daar voor me’ of ‘ze stond daar voor me’ willen schrijven, maar de context zegt niets over zitten of staan – misschien lag ze wel).

Na lang douchen besloot ik het over een heel andere boeg te gooien, me te richten op de kern van de metafoor en de elementen daarvan helemaal opnieuw in elkaar te knutselen. Dat leverde vrij snel het volgende op, dat ik waarschijnlijk laat staan: ‘En nu, ineens, had het grote mes van de angst haar opengesneden. Ik keek recht in haar binnenste, als in de gespleten romp van een vaarskalf aan een slagershaak.’

Vrij vertaald? Ja en nee. Ten opzichte van een woordelijke vertaling is het vrij, maar die woordelijke vertaling dekt op haar beurt de brontekst niet en is dus zelf te ver ervan verwijderd (ergo: te vrij). Dat is de paradox: soms moet je je ogenschijnlijk ver van de tekst verwijderen om dichterbij te kunnen komen.

Martin de Haan


Interpreterende transfer

Martin de HaanNa mijn vorige post bedacht ik ineens dat mijn polemiekje met Bloemen en Segers nog een vervolg had gehad, of liever gezegd bijna had gehad, want de column die ik had geschreven over de door hen verzorgde Terminologie van de vertaling moest in Filter wijken voor een uitgebreide recensie. Hier alsnog een lichtelijk ingekorte versie van het stukje, dat goed in het kader van dit blog past en een aantal dingen naar mijn idee helder verwoordt. (Voor de volledigheid zij hier vermeld dat ik later een paar keer prettig met Henri Bloemen heb samengewerkt.)

IN HET PARK

Laatst zag ik op een bankje in het park een vertaler zitten. Het was duidelijk een goede vertaler: kameleontische stijl, altruïstische uitstraling, dikke projectwerkbeurs in de linker kontzak. In zijn RSI-hand had hij een blauw boekje, Terminologie van de vertaling. Hij leek gelukkig.

‘Van welke vertaling?’ vroeg ik.

‘Huh?’ kaatste hij de bal terug.

‘Terminologie van welke vertaling?’

Hij bladerde even. ‘Van de vertaling als “transfer tussen talen die een brontekst interpreteert en een doeltekst produceert waarbij een overeenkomstrelatie tussen beide teksten wordt gelegd”,’ zei hij.

Toevallig had ik mijn laptop met elektronische Van Dale bij me. Transfer: 1) het overmaken van bedragen in het internationale betalingsverkeer; 2) (in de beroepssport) overdracht van een speler aan een andere club, tegen betaling; 3) datgene waarmee men iets overbrengt, synoniem: overschrijvingsbiljet; 4) overdrukplaatje; 5) (toerisme) vervoer van een vliegveld naar een hotel en v.v.; 6) (bridge) afgesproken bieding in een bep. kleur om de partner te dwingen een andere (afgesproken) kleur te bieden. Nee, dat was het allemaal niet. Betekenis 3 leek aanvankelijk veelbelovend, maar een vertaling als overschrijvingsbiljet tussen talen, dat kon het toch niet zijn. ‘Wordt het begrip transfer misschien verklaard in uw boekje?’ informeerde ik bij mijn gesprekspartner.

Hij bladerde weer even. ‘Toon, transparantie, trouw… Nee, staat er niet in. Maar op grond van de Latijnse etymologie moet het natuurlijk overbrenging betekenen.’

‘Overbrenging tussen talen? Waarvan dan?’

‘Van de betekenis, wat anders?’

‘Maar u zegt net zelf dat die transfer een brontekst interpreteert, dat is toch niet hetzelfde als de betekenis overbrengen.’

‘Ho ho, ik zeg helemaal niets, het staat in dit boekje, ik las het alleen maar voor.’

‘Ik begrijp het: u bracht alleen de boodschap over. Net als een vertaler.’

‘Ik bén vertaler. Waarom dacht u anders dat ik dit boekje zat te lezen?’

‘En hebt u er wat aan?’

‘Dat weet ik nog niet. In elk geval lijkt het me nuttig dat er nu een heldere definitie is van allerlei begrippen die met vertalen te maken hebben.’

‘Zoals het begrip vertaling.’

Hij keek me onderzoekend aan, blijkbaar vroeg hij zich af of ik een loopje met hem nam. Toen hij al dan niet terecht had geconcludeerd van niet, zei hij peinzend: ‘Die interpreterende transfer klinkt inderdaad onhandig. Maar ik neem aan dat ze gewoon bedoelen dat de betekenis van de brontekst moet worden overgebracht naar de doeltekst: anders zou er geen “overeenkomstrelatie tussen beide teksten” kunnen zijn.’

‘Die is er ook niet: die wordt “gelegd”, zei u net.’

‘Dat zei ik niet, dat las ik voor.’

‘Akkoord, maar hoe interpreteert u het? En ik wil best aannemen dat die overeenkomstrelatie domweg inhoudt dat de brontekst en de doeltekst identiek zijn (op de taal na), maar dat levert weer allerlei andere problemen op. Ik had in het vertaaltijdschrift Filter een tijdje geleden een polemiek met Henri Bloemen en Winibert Segers over dat onderwerp, en zij haalden dat idee van identiteit genadeloos onderuit.’

‘Henri Bloemen en Winibert Segers? Dat zijn de auteurs van de Terminologie van de vertaling! Kijk maar.’

Hij liet me de voorkant van het boekje zien, waarop inderdaad in grote witte letters de namen van het genoemde duo prijkten, maar een seconde later riep hij uit: ‘Nee, ik vergis me, ze hebben het alleen vertaald en bewerkt! Kijk, de echte auteurs staan hier in kleine lettertjes: Jean Delisle, Hannelore Lee-Jahnke, Monique C. Cormier. Grappig zeg, dat mogen ze bij mijn vertalingen ook wel doen, haha!’

‘Dus u vindt uw eigen inbreng belangrijker dan die van de schrijver?’

‘Nee, natuurlijk niet. Maar veel lezers snappen waarschijnlijk niet eens dat ik een eigen inbreng heb, dat ik soms ingrijpende keuzes moet maken om in het Nederlands een vergelijkbaar effect te bereiken als de auteur in zijn eigen taal.’

‘Heet dat niet vertaalstrategie?’

‘Zou kunnen. Eens zien wat het boekje zegt.’ Hij bladert. ‘“Vertaalstrategie. Strategie waardoor een vertaler zich laat leiden.” Ja, nogal wiedes. Wordt bepaald door het vertaalprincipe. “Vertaalprincipe: algemeen principe waardoor een vertaler zich laat leiden.” Nou, leerzaam hoor.’

‘Maar gelooft u zelf in die vertaalstrategie? Ik las vorig jaar een interview met de winnaar van de Martinus Nijhoffprijs, die vond het grote onzin dat een vertaler een strategie nodig zou hebben: de vertaling moet de tekst volgen, punt uit.’

‘Kijk, dat vind ík nou grote onzin. Er staat niet zomaar wat er staat, er staat wat je leest, en iedereen leest iets anders.’

‘Interpreterende transfer,’ mompelde ik.

‘Wat zegt u?’

‘O, niets.’


Martin de Haan

Lichaam

In het najaar van 2001 vond er op de doorgaans zo praktische e-maillijst van de Werkgroep Vertalers van de VvL een heuse intellectuele discussie plaats. Inzet was de vraag hoe het werk van een literair vertaler moet worden gezien: als ambacht, of als uitvoerende kunst?

Martin de HaanDe hele vraag kan op het eerste gezicht tamelijk onzinnig lijken, omdat de twee mogelijkheden elkaar niet echt uitsluiten, maar het achterliggende meningsverschil is dat allerminst: de ‘ambacht’-optie werd verdedigd door mensen die de identiteit tussen brontekst en vertaling wilden benadrukken, de ‘uitvoerende kunst’-optie door mensen (om precies te zijn vooral ikzelf) die het vooral het verschil tussen brontekst en vertaling interessant vonden. Ambacht staat voor vaardigheid, techniek, herhaalbaarheid, uitvoerende kunst staat voor interpretatie, visie, eenmaligheid; de keuze tussen die twee hangt uiteraard nauw samen met de vraag hoe je je als vertaler tot je vak wenst te verhouden.

De discussie leek mij interessant genoeg voor een minder terloopse voortzetting op een openbaar podium, dus schreef ik een polemische ‘Stelling’ voor het vertaaltijdschrift Filter (8:4), in de hoop dat andersdenkende vertalers erop zouden reageren. Die stelling luidde kortweg: ‘Literair vertalen is een uitvoerende kunst,’ en ik betoogde dat elke goede vertaling een ‘subjectieve maar volledig dienstbare visie’ op de brontekst veronderstelt, die uiteindelijk is geworteld in het lichaam van de vertaler, ‘het filter dat een vertaling tot een eenmalige, niet-herhaalbare taalhandeling maakt’.

En inderdaad kwam er meteen in hetzelfde nummer van Filter al een reactie, zij het uit geheel onverwachte hoek: ik werd links ingehaald door het duo Winibert Segers en Henri Bloemen, dat mijn stelling pareerde met de tegen-stelling dat vertalen ‘géén overeenkomst, géén gelijkenis, géén afbeelding, wel verschil’ is, ‘eerder metonymie dan metafoor’, kortom ‘vrouw’. Die nadruk op het verschil in plaats van op de overeenkomst vertoonde een opvallende gelijkenis met mijn eigen standpunt op de e-maillijst, maar dit keer was ik zelf de gebeten essentialistische hond, want ‘de vergelijking van het vertalen met het uitvoeren van een muziekstuk is een uitgewerkte metafoor’ die uiteindelijk toch ‘haar beperkend, mannelijk karakter’ toont, aldus mijn nieuwe opponenten. Immers: ‘Wie vertalen metaforisch definieert, wil grijpen, beheersen, binnendringen, toe-eigenen, vervangen, zich in de plaats stellen: man zijn. Het metonymische daarentegen is het contigue, het ontsnappende, het zich onttrekkende, het anders en elders zijn.’

In mijn ietwat ludiek getoonzette weerwoord (in Filter 9:1) ging ik in op het bijzonder mannelijke beeld van het vertalen als vrouw, met name door te stellen dat je het metaforische (de overeenkomst, de gelijkenis, de afbeelding) nooit kunt wegstrepen zonder tegelijk het vertalen zelf kwijt te raken, ‘net als die onhandige vader die zijn kind samen met het badwater door het raam gooide’. En ik citeerde een zin van de Amerikaanse literatuurwetenschapper Paul de Man (what’s in a name?) die me de situatie goed leek samen te vatten: ‘The relationship between the literal and the figural sense of a metaphor is always metonymic, though motivated by a constitutive tendency to pretend the opposite.’ Vertaald naar het vertalen: de relatie tussen brontekst en vertaling mag dan uiteindelijk altijd metonymisch zijn omdat verschuiving (een kernbegrip in de vertaalwetenschap: vertaalfouten heten daar ‘ongemotiveerde semantische verschuivingen’) onontkoombaar is, toch gaat van een vertaling altijd een metaforische aanspraak uit, de illusie van (of hoop op) een overeenkomst met de brontekst. Het een is niet denkbaar zonder het ander.

Wat ik in mijn weerwoord destijds niet schreef, maar misschien wel had moeten schrijven, is dat mijn stelling ‘literair vertalen is een uitvoerende kunst’ helemaal geen metafoor of vergelijking was: het was eenvoudigweg een definitie, naar keurig taxonomisch model. Literair vertalen is niet als een uitvoerende kunst, literair vertalen is een uitvoerende kunst, omdat het op zoekende, niet-mechanische wijze een bestaand taalkunstwerk omzet in een nieuw taalkunstwerk. Het enige wat aan mijn definitie ontbrak was wat in de aristotelische taxonomie differentia specifica wordt genoemd, het onderscheidende kenmerk van een species binnen een genus. Vul zelf maar in: literair vertalen is een uitvoerende kunst… die een bestaand literair werk probeert te herscheppen in een andere taal. Waarbij ‘bestaand’ overigens niet moet worden gelezen als ‘voor eeuwig vastliggend’, want de uitvoering concretiseert, actualiseert, creëert het origineel. Zoals de befaamde vertaler Dolf Verspoor ooit schreef: ‘Het kunstwerk bestaat niet objectief. Kunst komt alleen over in de vorm van interpretatie, van vertaling. Het kunstwerk is essentieel mobiel, al naar gelang van degenen die het in zich opnemen, al naar gelang van de tijd.’

Dat vind ik nog steeds een overtuigende benadering. Toch zit een aantal dingen in mijn oude formulering me nu niet lekker meer, met name de combinatie van begrippen als ‘subjectief’ en ‘visie’ (die uitgaan van beheersing en onderwerping aan een bewuste intentie) met een begrip als ‘lichaam’ (dat eerder staat voor het onbeheersbare, de driften). Rokus heeft al aangekondigd dat hij na zijn thuiskomst een lofrede op de subjectiviteit zal houden aan de hand van de onlangs overleden vertaler en theoreticus Henri Meschonnic. Zelf kies ik nu voor het lichaam: het lichaam van de vertaler, dat als ruis ingebakken zit in de vertaling en er de eigenheid van uitmaakt.

Martin de Haan


Meer blogs

  • Afbeelding bij Gipszomer

    Gipszomer

    Er komt een zomer aan die goed zal zijn. Met die nietsvermoedende woorden nam ik een paar weken geleden vrij van deze columnplek. In de dagen die toen voor me lagen sliep een gloed van parkjes om in te lezen, terrassen die blonken in de avondzon en steden waar ik mijn vrienden zou bezoeken. Ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Er komt een zomer aan

    Er komt een zomer aan

    Er komt een zomer aan die goed zal zijn, zeg jij. De lucht wordt gladgestreken en zal boven ons hangen als een zwoele lappendeken. De stad zal slapen van de hitte en pas weer ontwaken bij de eerste regenval. Parken, er zullen parken zijn waar we onze lijven achterlaten tot iemand ons weer op komt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Reünie

    Reünie

    Zes jaar geleden beloofden we dat wij niet zo zouden zijn. We kenden de verhalen, hoe het anderen was vergaan, maar zo zou het bij ons niet lopen. Vrienden waren we. En dat zouden we blijven. Maar puberbeloftes verwelken en ik verloor iedereen steeds iets meer uit het oog nadat de rector diploma’s in onze...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman