[p. 672]
J. Eijkelboom
Gedicht
Twee dochters en een zoon
De kleine tank zorgvuldig gewatteerd
die ‘s ochtends door het huis heen davert
bevrijdt ons van het schrikbewind
uit Opper-Melancholia.
Dat ik dit heb bevaderd
verbaast mij en maakt soms
dat ik al net zo vrolijk word,
het leven haast normaal
op oogafstand benader.
Wanneer ik ‘s ochtends in de keuken zat
in ‘t binnenst van het oude huis
was jij de eerste die van boven kwam.
Je gaf me nooit een kus, dat was
niet nodig ook: je stem,
het stralend intellect
dat uit je ogen sprak
maakten de dag bij voorbaat wel
te dragen en zorgden dat de nacht
op slag vergeten was.
Nu wij niet langer samenleven
is toch je lach, als bij die Cheshire-kat,
intact gebleven.
[p. 673]
Achter je batterij, verblindend
tegenlicht de zaal inwerpend,
strak ranselend het kalfsvel,
met klinkende cymbalen de oude
verhalen van liefde en bedrog
met uiterste precisie onderstrepend,
verbaasje mij:
dat zoveel weerloze zachtmoedigheid
zo hard de staf kan breken
over wat ordeloos en onbestemd
over de vage aarde zwalkt.
Je ritme is wat ik herken
maar verder voel ik mij betrapt.