Max de Jong
Drie gedichten
I
Deze drie gedichten van Max de Jong (1917-’51), die pas onlangs zijn teruggevonden, dateren uit het voorjaar van 1942 toen de dichter, die zijn studie Nederlands in Utrecht had stopgezet, was ondergedoken in Voorschoten, een dorp dat hij had uitgezocht omdat daar een van zijn beide grote, maar onbeantwoord gebleven liefdes woonde, de modetekenares Constance Wibaut (de andere was haar zuster Neel). Zij markeren het einde van zijn regelmatige poëzie-produktie. Juist in deze periode was hij tot de conclusie gekomen dat het schrijven van gedichten een zinloze bezigheid was – een overtuiging die hij nog slechts tweemaal opzij zou zetten, nl. voor het lange, afzonderlijk uitgegeven poëem Heet van de naald (G.A. van Oorschot, 1946) en voor Droomrit (1949, gepubliceerd in Tirade, september 1971)
Hans van Straten