Vergankelijkheid en ruimte

Over het oeuvre van Tommy Wieringa. Deel 1

Hoewel zijn naam al zo lang als ik me kan herinneren door de lezers in mijn familie werd genoemd, wist ik van het oeuvre van Tommy Wieringa verrassend weinig. Mijn broer had mij eens toevertrouwd dat Joe Speedboot in zijn ogen de typische Nederlandse roman was: ‘een depressief dorp op het platteland met depressieve jongeren’. Verder had ik opgevangen dat het vluchtelingendrama van Dit zijn de namen zich afspeelde in de heuvels van België en dat de critici niet zo lyrisch waren over Wieringa’s eerste twee romans, terwijl zijn latere werk vrijwel altijd geprezen werd.

Op zijn kortste werken na, De dood van Murat Idrissi en Een mooie jonge vrouw, die ik allebei best aardig vond, had ik niets van hem gelezen. Niet uit onwil, maar gewoon omdat ik er niet aan was toegekomen. Een paar maanden geleden bedacht ik me dat dat moest veranderen. Ik kon het niet langer hebben dat ik zo weinig wist van het werk van een schrijver die door zovelen zo hoog werd aangeslagen.

De eerste twee romans zijn inderdaad niet al te best. In Wieringa’s debuutroman Dormantique’s manco voelt het verhaal van de afwasser Bas Dormantique die zijn middelbareschoolvrienden en zijn jeugdliefde Nina maar niet kan vergeten enigszins particulier en is het verhaal door het passieve hoofdpersonage statisch. Er komt pas beweging in als Bas op driekwart in de auto stapt en naar de horizon rijdt. Toch blijkt Wieringa – soms – al een verdraaid goed stilist: ‘Ze dragen kleren die ooit om grote lichamen pasten, zodat ze op gekrompen volwassenen lijken.’ Of ‘autodaken’ die ‘als muntstukjes glinsteren in de zon’. Die beelden en scherpe observaties zijn wat mij betreft de kracht van Wieringa’s proza in zijn latere werk. In Joe Speedboot: een gezicht dat in zijn ‘vrij’ staat. Een mooie jonge vrouw: ‘[Hun baby] werd schoongemaakt en gewogen, en toen ze uren later naar huis gingen met het kind in de drager, voelden ze zich bang en onoverwinnelijk als een tienerstel in een gestolen auto.’ En: ‘Zij had zich aan zijn leeftijd aangepast, in plaats van aan zijn karakter.’ De dood van Murat Idrissi: ‘[De watermeloenen] liggen er naakt bij, als eieren die uit de aardbodem tevoorschijn zijn geperst.’ In zijn debuutroman vallen dat soort zinnen des te meer op omdat de stijl verder geladen is met pathetiek: ‘Door de trilling in haar ziel wist Nina heel even dat haar leven anders zou zijn verlopen als de auto gestopt was.’

Zijn tweede roman Amok begint sterk, en voor wie Dormantique’s manco gelezen heeft ook bijzonder grappig omdat het begin aansluit op het einde van zijn debuut. Maar hoewel vlotter geschreven en minder wijdlopig is ook Amokstatisch. Zowel in zijn tweede als in zijn eerste roman worden overigens enorme hoeveelheden jenever genuttigd. De bezigheid van treurige mannen die vastzitten in hun bestaan en weinig doen om eraan te ontsnappen. Genoeg, niet ieder begin is sensationeel.

Het nieuwe begin is dat daarentegen wel. Alles over Tristan is een soort tweede debuut: een nieuwe start bij een nieuwe uitgeverij. Dat Wieringa eerder twee romans had gepubliceerd wordt vakkundig weggemoffeld. Dormantique’s manco en Amok duiken pas bij De dood van Murat Idrissi weer op in de lijst met eerder werk.

Tijdens een optreden op Crossing Border, een jaar of twee geleden, sprak Wieringa over het belang van ruimte. Hij noemde het gebrek aan ruimte als ik het mij goed herinner het euvel van de Nederlandse literatuur. Er ontbreken vergezichten, het zijn alleen maar kleine mensen in hun kleine huizen in de grote steden. Voor sterke dramatiek heb je ruimte nodig.

Het schijnt dat hij het idee voor Alles over Tristan kreeg toen hij Qat-kauwend in een trein door de Ethiopische woestijn schommelde: aan ruimte geen gebrek. Dat iemand goed debuteert is bewonderenswaardig, maar dat iemand na een tweetal matige boeken ineens een bijzonder goed boek schrijft is misschien nog wel bewonderenswaardiger. Hij had de moed kunnen verliezen of op de ingeslagen weg kunnen voortgaan en een derde boek kunnen schrijven dat aan dezelfde problemen leed als de eerste twee.

De aha-erlebnis in de Ethiopische trein wierp zijn vruchten af, want wás Wieringa maar met Alles over Tristangedebuteerd. Het statische en passieve van de eerste romans is verdwenen. Het wordt ondervangen door een sterke motor: een jonge wetenschapper doet voor een biografie onderzoek naar het leven van een beroemde, maar zeer mysterieuze, dichter. Hij doet dat voor het grootste deel van het verhaal in een haast even mysterieuze setting, het fictieve havenstadje Mercedal, dat mij ergens deed denken aan de stad Rivendell uit de verfilming van The lord of the rings. Natuur, bergen, water. Daar is de ruimte, en een bepaalde soort vrijheid. Al zijn boeken zullen die ruimte en vrijheid van nu af aan bevatten.

Maar niet alleen de aandrijving van het verhaal is nu op orde, ook het plot zit veel beter in elkaar, met aan het eind een aantal bijzonder goed getroffen plottwists. Het verhaal is een en al schrijfplezier, of beter gezegd: verzinplezier. 

Dat verzin- en schrijfplezier neemt hij mee naar Joe Speedboot, dat waarschijnlijk wel zijn meest gelezen boek is (zeker na de recente Nederland Leest-campagne). Twee vrouwen tegenover mij in de trein die mijn gegrinnik zagen, merkten op dat ze er indertijd ook erg veel plezier aan hadden beleefd.

Toen ik de avonturen van Fransje Hermans bijna uit had, en had gezien hoe Joe Speedboot met hulp van de andere jongens een vliegtuig bouwde en hoe hij de manager werd van Fransje de armworstelaar, moest ik denken aan de woorden van mijn broer. De typische Nederlandse roman, ‘depressief dorp met depressieve jongeren’. De weilanden om het dorp, de rivier, het ijs in de winter, de beschrijving van de zomer, ze geven het boek iets oer-Hollands. Het dorp Lomark is inderdaad niet een van de vrolijkste plekken en dan dreigt het ook nog eens door een geluidswal van de rest van de wereld te worden afgesloten. En de jeugd onderneemt van alles om het dorp te ontvluchten, al zou ik ze niet depressief willen noemen, treurig net zomin. Het zijn jongeren zoals je die overal hebt: ze willen weg van de plaats waar ze zijn opgegroeid. Maar het is daardoor geen slecht boek. Ik heb me enorm vermaakt: het is grappig en bij vlagen meeslepend. Al had ik soms het gevoel dat Wieringa misschien een tijd heeft gevangen die nu al heel lang niet meer bestaat. Maar ik zou niet zo goed kunnen uitleggen waar dat aan ligt. De landerige sfeer misschien, of de ambitie van de jongens die zo groot is dat ze een vliegtuig bouwen, of het armworstelen. Of wellicht deed het me gewoon denken aan oude, goede boeken. Ik heb mijn broer geappt dat hij het moest herlezen.

Wieringa is in zijn werk erg begaan met de vergankelijkheid. Lomark met zijn geluidswal, zoals ik net al noemde; de veranderende vriendschap tussen de jongens in hetzelfde boek; Bas Dormantique die zijn middelbareschooltijd niet kan vergeten; het hoofdpersonage Pontus Beg die een koude voet krijgt in Dit zijn de namen en daardoor merkt dat hij een oude man wordt; een oudere man met een jongere vrouw in Een mooie jonge vrouw; het leven in een krimpregio in De heilige Rita; de klimaatverandering in Nirwana. Nergens is het beeld van de vergankelijkheid zo mooi als in Caesarion. Het huis van Ludwig en zijn moeder staat op een klif die erodeert; de zee komt steeds een stukje dichterbij. Hun buurman probeert een waterkering te bouwen om de zee een halt toe te roepen. Tevergeefs. Tijdens een zware storm stort het huis de golven in.

Van Wieringa’s romans bevat Caesarion voor mij misschien wel de mooiste beelden. Het bevat wellicht ook de meeste vergankelijkheid. We zien hoe Ludwig als loungepianist over de wereld zwerft en met oudere vrouwen het bed deelt. We zien hoe hij zijn moeder verpleegt, die haar oude beroep als pornoster weer had opgepakt, maar wordt uitgerangeerd als er een plekje op haar borst ontstaat. Ook lichamen zijn onderhevig aan de tijd. Dode net zo goed als levende: in Wieringa’s andere boeken rotten er veel lijken weg. Niets ontkomt aan verval.

Volgende week volgt deel 2

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken, De Parelduiker en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Momenteel studeert hij in Utrecht. Hij speelt nog veel piano.

In de Oorshop

DE MENS ALS BIOPIC 6 Koning Willem II

Tegenover mij aan tafel zit Willem Frederik George Lodewijk, geboren in 1792, onze koning Willem II. Hij staart naar buiten, laat de koffie koud worden en kijkt me dan vragend aan. Een lang, aangenaam gezicht, vriendelijk maar vermoeid.

‘Moet ik nu weer, over al die… dingen? Mijn slag bij Waterloo, mijn liefde voor een bisschop? Over m’n zwager tsaar Nicolaas I die mij een vuilak vond, omdat ik z’n zus Anna Paulowna niet zelf kon bevruchten?’

‘Oh. Dat laatste wist ik niet.’

‘En niet wéér over die… Die grond-wet-ver-krach-ter!

‘Uw conflict met minister-president Thorbecke?’

‘Geen slecht mens, maar hij achtte politiek een worst die in plakjes opgediend moest worden. Stuitend. Thorbecke maakte van mij een vis op het droge. Dat werden al mijn koninklijke opvolgers ook. Hoe heet uw huidige vorst?’

‘Willem-Alexander. Ook een vis op het droge.’

Buiten trekt een bootje met luidruchtige toeristen voorbij en eindelijk durft ik het te vragen: ‘Majesteit… Heeft uw zoon u… vermoord?’

*

Ik heb me aangewend – zoals de meeste scenarioschrijvers – om met een karakter waar je over gaat schrijven een wandeling te maken of, zoals nu, een kop koffie te drinken. Vandaar dit vertrouwelijk gesprek met Zijne doorluchtige hoogheid Den Heere Koning van Oranje en Nassau.

Inderdaad, ik ken de feiten: Waterloo, de Grondwet, Anna Paulowna, zijn biseksualiteit. Nu probeer ik echt tot hem door te dringen, maar hij is kwetsbaar zoals hij daar zit met zijn verleden in mijn heden. Toch heb ik de vraag over zijn dood durven stellen.

Ik was begonnen aan het scenario voor een zesdelige dramaserie De Troon, verhalen over onze koningen Willem I, Willem II en Willem III.

Ik stelde AVRO-tv voor om het hele verhaal van onze negentiende eeuw op te hangen aan de conflicten tussen de drie koninklijke Vaders en hun Zonen.

De AVRO reageerde snel en positief. De regie was van Erik de Bruyn. Alles werd gedraaid ín en rond Boedapest.

*

In romans, films en ook in betrouwbare non-fictie wordt gelogen. Schrijvers die zich met het verleden bezighouden moeten nu eenmaal rangschikken, interpreteren, speculeren, dramatiseren, veronderstellen en uit hun duim zuigen. Extra complicerend is dat koningshuizen groeien en bloeien op drassige verzinsels, uitgestorven gedachten en leugens. De ware toedracht rond de dood van Willem II is ook een warboel. De officiële lezing is dat hij na een val in de haven van Rotterdam stierf in de armen van zijn vriend bisschop Zwijsen in Tilburg. Er niemand meer die dat gelooft. Maar hoe stierf hij dan wel? Ik moest de ware toedracht verzinnen.

In de tv-serie laat ik de koning samen met Zwijsen een Tilburgse kerk bezoeken. Ze klimmen tot in de koepel, waar op dat moment een fresco wordt geschilderd. De koning – acteur Jeroen Willems – doet een stap naar achteren en smakt op de marmeren kerkvloer. Anna Paulowna – Catherine ten Bruggencate – spoedt zich vanuit Den Haag naar Tilburg, maar wordt niet toegelaten bij haar stervende echtgenoot.

Tot zover mijn versie van Willems dood in het tv-drama.

*

Veel beter en goed gedocumenteerd werd des konings heengaan beschreven door journalist Frans Peeters in zijn boek Koningsmoord op Het Loo. De bedoelde moordenaar in dit boek is Willems eigen zoon, onze latere Koning Gorilla, die op het moment van de vadermoord al min of meer ontoerekeningsvatbaar was. De kroonprins sluipt Paleis Het Loo binnen en schiet daar, tijdens een orgie in full swing, zijn vader dood.

Dat zou een spectaculaire scene zijn, maar ik wilde in mijn scenario ook de theatrale val in de Tilbugse kerk behouden. Dus ik besloot dat de kroonprins – acteur Guy Clemens – op Het Loo zijn vader alleen maar bedreigt, terwijl hij schreeuwt: ‘Als ik nu de trekker overhaal bent u verlost van die donkere kerkers in uw hoofd. Ik zal u opvolgen, want Nederland heeft meer respect voor een vadermoordenaar dan voor een flikker!’

Hij schiet omhoog en treft een kroonluchter. Zo is deze scène in De Troon terechtgekomen.

*

Gelukkig zit nu Willem II in eigen persoon bij mij aan tafel. Ik vraag hem nogmaals: ‘Majesteit… Heeft uw zoon u… vermoord?’

‘Jazeker! ’t Was tijdens een intiem soiree op Het Loo. Ik loop de grote trap af en daar staat, met een rood hoofd, Kleintie (familiaire koosnaam) voor me. Mijn zoon richt zijn wapen. Ik hoor een knal.’

‘En toen?’ vraag ik voorzichtig.

‘Duisternis. De duisternis van de dood. Om een schandaal te voorkomen is mijn ontzielde lichaam die nacht nog naar Tilburg gebracht. En daar… Daar zijn de verzinsels over mijn sterven begonnen.’

Ik vraag de koning niet hoe hij dit in hemelsnaam kan weten.

We zijn beiden even stil.

Als opkijk zie ik dat zijn stoel is leeg is.

*

  • Een belangrijke bron voor dit tv-drama was Voor de troon wordt men niet ongestraft geboren, een levendige studie van Daniela Hooghiemstra en Dorine Hermans.
  • De Troon werd uitgezonden in maart en april 2010, AVRO-tv.
Foto van Ger Beukenkamp
Ger Beukenkamp

Ger Beukenkamp (1946) is scenarioschrijver en schreef meer dan honderd scripts voor toneel, film en televisie, waaronder Ik ga naar Tahiti, Majesteit en Den Uyl en de affaire Lockheed. Zijn scenario’s zijn veelvuldig bekroond, onder meer met de Liraprijs, de Prix d’Italia en twee Gouden Kalveren (voor De kroon en De prins en het meisje). Hij is auteur van een handboek over schrijven voor film, toneel en televisie, en van Multatuli, het leven van een klokkenluider in twintig dialogen. Daarnaast geeft Beukenkamp les in scenarioschrijven.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Rustig

Met een krat gemarineerde kip fietste ik naar Noord. Vanmiddag zou ik gaan grillen met Roog en Iwan, iets wat niet gebeurd was sinds 2012, toen we samenwerkten in de keuken van een restaurant dat nu niet meer bestaat.

Roog was er leerling; een kalme jongen die enorm serieus keek maar heel makkelijk kon janken van het lachen. Volgens chef Iwan zou het restaurantje niet gek druk worden en omdat ik weinig liever deed dan koken met Iwan, had ik meteen ja gezegd toen hij me vroeg om er te komen werken.

Maar recensent Johannes van Dam gaf restaurant Open in de week voor mijn eerste dienst een negen en daardoor zat de hut dagelijks vol van twaalf uur ‘s middags tot elf uur ‘s avonds. Wachtlijsten. Rijen.

Mijn plek was de warme kant, waar ik hoofd- en tussengerechten tegelijk deed en ook oog moest houden voor de leerling aan de koude kant. Elke avond was een kaalslag; alles ging op – ik had blaren onder mijn blaren en mijn onderarmen zaten vol brandwonden.

Op het drukst van elke dienst was er die paniek, de zekerheid dat ik dit schip nooit meer zou kunnen rechten. Ik deed wat ik kon totdat de hoos voorbij was en probeerde zoveel mogelijk Roog te helpen, de leerling die alle voorgerechten en desserts moest maken.

Tegen het einde van mijn laatste avond bij Open, toen de hoos erop zat, rookte ik met Roog een sigaretje bij de ingang terwijl de dessertbonnen alweer uit de printer rolden in de keuken achter ons. Zwijgend, zuchtend, staarden we naar de regen boven het Westerdok. Roogs blik hield het midden tussen broeierig en aangeslagen.

‘Weet je,’ zei hij toen ik weer naar binnen wilde stappen. ‘Ik snap niet hoe jij het doet. Jij bent echt een soort zenmeester of zo. Je hebt altijd overzicht, blijft rustig en kunt mij ook nog uit de shit trekken.’

Ik heb die woorden altijd onthouden, ging daardoor heel anders kijken naar mensen van wie ík dacht dat ze niet te stressen waren. Wat er rustig uitzag kon van binnen blijkbaar als totaal ontregeld voelen.

Sinds ik niet meer voor geld in keukens sta, kook ik nog regelmatig met mensen die ik uit die tijd ken. Dat koken is dan écht stressloos – niets meer dan gezelligheid, creativiteit, genieten. Tegenwoordig is Iwan de chef van Rijsel, Roog is eigenaar van De Klaproos in Noord, waar we vandaag dus samen kippies zouden grillen.

Iwan had een zak marinade gemaakt en ik had daar die twintig kilo kip in gelegd. Malvin en Patrick hadden beloofd om plaatjes te draaien; we zouden wel zien wie er kwam om alles op te eten.

Terwijl ik van de pont af reed scheurde de hemel open en de regen bleef op me in beuken tot ik bij de Klaproos was.

Ik zette mijn krat kip op de werkbank in de keuken en begroette Roog en Iwan, daarna maakte ik drie rumcola’s en gingen we aan de slag. We wilden ook coleslaw maken, gepofte aardappelen en maiskolfjes met Maggiboter.

Binnen een halfuur was alles ready. We stonden er extreem goed voor, maar de regen hield niet op. Ajax speelde. De laatste mooie dag van het jaar was afgelopen vrijdag door de hele stad intens beleefd en velen waren daar nog steeds niet van hersteld.

Om het kort te houden: het bleef erg rustig, al ging het eten gelukkig wél op.

Ik ben gevoelig voor slecht bezochte feestjes, daarom probeer ik altijd te gaan als mensen me voor dingen uitnodigen. Het hielp niet dat mijn zoon Nadim (13) me halverwege de middag opzocht achter de barbecue en zei dat hij het zielig voor me vond dat er zo weinig mensen waren. Dat het zo rustig was.

De uitdrukking in het water gevallen drong zich aan me op.

‘Dat is lief van je,’ zei ik na een paar tellen, en gaf hem nog een kippendij. ‘Maar weet je, ik wilde graag kip grillen met mijn vrienden en dat zijn we nu aan het doen, dus ik ben tevreden. Maak je geen zorgen over mij.’

Woorden die voor hem bedoeld waren, maar op ons allebei inwerkten. Ik kreeg een roze drankje van Maj van de bediening en vroeg iemand een foto van Roog, Iwan en mij te maken. Daarna deed ik een dansje met mijn kinderen en rookte een jointje met vriend Tijn, die ook gekomen was.

Toen ik ‘s avonds moe en stinkend thuis kwam, kon ik met overtuiging tegen mijn jongen zeggen dat deze zondag met mijn vrienden heerlijk rustig was verlopen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Veertien jaar

Lieve Gijs,

Na je overlijden in 2011 schreef ik elk jaar een stukje over je op de website van literair tijdschrift Tirade. Ik nummerde die stukjes; je was één jaar dood, toen twee, toen drie en dat ging zo door tot tien.

Als laatste schreef ik:

Op een ijzige februarinacht tien jaar geleden raakte je te water en verdronk. We verzamelden ons, een vriend of honderd sterk. Ik hield een kleine toespraak en we hieven onze glazen. 

Hoewel ik door onze vrienden vaak aan die toespraak ben herinnerd, weet ik alleen nog dat ik heb gepraat over de leegte die nu in ons midden was. Dat de contouren van onze vriend – als we die leegte met zijn allen zo dicht mogelijk omgaven – vanzelf zichtbaar zouden worden. 

Ik heb mezelf na je dood heruitgevonden, moest me afvragen wie ik was zonder jouw blik. 

Ik schreef Het jasje van Luis Martín, een roman die ik daarna insprak als luisterboek – ik las voor over een vriendschap tussen twee jonge mannen. Over jou en mij. 

Ik maakte fout op fout, moest steeds opnieuw beginnen, maar na een tijdje werd ik toch in ons verhaal gezogen. Ik las over barmannen die nachten sloopten, dagen sliepen, over leven zonder einde. We smeten met de tijd alsof we die als fooi gekregen hadden. 

Hoe vaak kan ik nog over je schrijven? 

Heb je liever dat ik je laat gaan?

Sinds dat blogje schreef ik niet meer over je.

Je leek steeds vager, verder weg. Ik verloor je lach, je stemgeluid. Dat verdwijnen van de overledene, een traag verlies na het acute – misschien vond ik het te pijnlijk. Dat laatste blog van me, daar zaten geen details meer in. Niets over je houding, je ogen, je handen.

De afgelopen tijd was de dood weer heel aanwezig in mijn leven. Mijn vader overleed, daarna mijn moeder. Ik had het er moeilijk mee, die muur waar we met zijn allen op af razen; dat onvermijdelijke einde kleurde al mijn denken.

Vorige week dronk ik koffie met een goede vriendin, van wie de broer niet lang te leven heeft. Ze zei:

Ik probeer ervan te genieten dat hij er nog is. De laatste jaren heb ik me blind gestaard op de dood, maar dan heb je meteen niets meer aan de tijd die je met zo’n geliefd iemand rest. Wat hij niet meer zal kunnen belemmert het zicht op wat er nog wél kan.’

Dit is geniaal, dacht ik. Ze heeft zich omgedraaid: de muur bevindt zich achter haar en zij kijkt naar het leven.

Dit weekend zag ik je opeens weer lopen, ergens in een drukke straat. Even later zag ik je lachen voor de deur van een café. Je rookte en ik herinnerde me hoe je de lucht vaak door het spleetje tussen je tanden naar binnen zoog. Je legde je handen met de palmen naar boven op een tafel als je iets wilde benadrukken.

De manier waarop je je jas aandeed, je schouders erin schudde totdat alles goed zat.

Nu zit ik hier op de Zeedijk, honderd meter van de plek waar jij verdronk, en zie je levendiger voor me dan me in jaren is gelukt.

Misschien keerde je een beetje bij me terug omdat ik wist dat ik hier vandaag zou zitten.

Misschien heeft mijn gesprek met die vriendin geholpen, heb ook ik een draai gemaakt waardoor ik weer meer naar dit leven kijk waarin jij zo belangrijk voor me bent geweest.

Misschien is veertien jaar een mijlpaal in het dodenrijk – wie zal het zeggen.

Maar welkom terug, vriend. Welkom terug.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Vooruitkijken / De dood

Met vriendin Y spreek ik meestal af in het soort koffiezaak waar ik op eigen houtje niet kom. Ik ben klaar met specialty coffee; dat mag wel eens gezegd worden – die zure Ethiopische bonen waardeer ik niet, de honderden opties qua herkomst, branding, melk. Al het gelul.

De recente verheerlijking van opgietkoffie stoort me zo mogelijk nog meer omdat die kwam na jarenlang stijgende ingewikkeldheid over molens, espressomachines, weegschaaltjes, bonenbevochtigers, losmakers, tampers en open portafilters. We hadden al opgietkoffie; die was goedkoop en niet heel lekker. Nu hebben we wéér opgietkoffie, die is lekkerder en tien keer zo duur (per kopje denk ik niet dat ik overdrijf).

Dit is niet hoe je een column over de dood moet beginnen, maar ik doe het kennelijk wel.

Y en ik hebben flink wat dood in onze nabijheid gehad, de afgelopen tijd. We hadden afgesproken omdat we elkaar wilden zien, maar ook omdat haar broer heel ziek is.

‘Wil je erover praten?’ vroeg ik, roerend in mijn zo regulier mogelijke cappuccino.

Y sloot haar handen om haar cortado met opties. ‘Nee,’ zei ze. ‘Je weet alles al.’

‘Geen nieuws?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik probeer ervan te genieten dat hij er nog is. De afgelopen jaren heb ik me blind gestaard op de dood, maar dan heb je meteen niets meer aan de tijd die je met zo’n geliefd iemand rest. Wat hij niet meer zal kunnen belemmert het zicht op wat er nog wél kan.’

Ik drukte mijn wijsvinger tussen twee lagen van mijn kaneelkrul. De krul was droog maar niet krokant. Ik had het gehad met al die permutaties van croissantdeeg. Iedereen kon dat tegenwoordig maken en daarna vulden ze het overal met dezelfde pistache-, amandel of hazelnootcrème. Ik bedacht dat ik me bij heftige onderwerpen vaak ergerde aan alledaagse dingen. Dat dit een vorm van dissociatie was.

‘Je hebt het opgelost,’ zei ik na een tijdje zwijgen. Het regende nu; op het plein voor de deur hadden de kindjes plasticjassen aan, laarzen en petjes.

Y zette haar bril af, wreef in haar ogen en keek me aan. ‘Huh?’

‘Sinds de dood van mijn ouders zie ik eindigheid in alles. Ik kan niet over het leven denken zonder de dood te zien. Het is een muur waar ik niet doorheen kan, die ik niet om krijg. Er leek geen oplossing voor, maar jij hebt je omgedraaid. De muur is nu achter je.’

Als ik met Y praat dan voel ik vaak de behoefte haar te omhelzen; ik doe dat heel vaak niet. We praatten over andere dingen – onze boeken, onze partners, mijn kinderen, onze vakanties.

Pas toen we afscheid namen omhelsden we elkaar. Door de regen fietste ik naar school om Ada op te halen. Daarna kookte ik voor mijn gezin. Toen B thuiskwam vertelde ik wat Y gezegd had.

‘De dood is niet op te lossen,’ zei ik. ‘Die is er gewoon, maar als je je omdraait dan is het hele leven er ook nog.’

B luisterde, at een chipje en nam een slok van haar alcoholvrije bier. Ik zag aan haar gezicht hoe vanzelfsprekend mijn ontdekking voor haar was.

‘Ander nieuws is dat ik nooit meer specialty coffee hoef.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het Grote Voordat

Ik ben altijd een minuut of vijf te vroeg op afspraken; als ik mijn best doe om te laat te komen dan ben ik exact op tijd. Dit heeft allemaal te maken met het Voordat.

De omvang van zo’n Voordat is verbonden aan hoe alledaags de afspraak is, hoezeer ik er tegenop zie en hoe afhankelijk ik ben van anderen (het openbaar vervoer, een vliegtuig) om er te komen. Hoe groter het Voordat, hoe eerder ik meestal ben.

Er is ook een Voordat dat bij afspraken hoort waarnaar ik uitzie – zo had ik er gisteren eentje: om zeven uur zou ik Rob en Ivo treffen in restaurant Metro in Noord. Metro is een van mijn lievelingsplekken; een vrij kale zaak waar de warmte van het personeel komt, van de eigenaars en Anne F. in het bijzonder.

Anne kwam net kijken in de Amsterdamse horeca toen ik alweer de keuken uit ging. Ik schat dat ze tegenwoordig zestig uur per week werkt; vorig jaar opende ze samen met vrienden een nieuwe zaak in het Stedelijk Museum, die van vroeg in de ochtend tot laat ‘s avonds open is.

Toen ik aankwam stond Anne op het terras haar reserveringen te checken. In mijn tijd, dacht ik, zou ze daarbij gerookt hebben. Ik kreeg een knuffel en vertelde dat mijn vriend gereserveerd had.

Ze zette me op de hoek van de bar (altijd de beste plek, de hoek van een bar) met fris bier in een wijnglaasje. Rob en Ivo had ik nog niet echt gesproken sinds ons zomerreces – ik was dus minstens tien minuten te vroeg wegens een Groot Voordat.

Wachten op je vrienden met een biertje op de hoek van een bar; personeel dat af en toe iets tegen je zei, dat een nieuw drankje neerzette zonder dat je daarom gevraagd had. Het leven van een schrijver was heus niet alleen maar zwaar.

Ik hoorde ons al lachen, Rob en Ivo en mij. Anne wilde me de wijnkaart brengen; ik schudde mijn hoofd en vroeg of zij het allemaal voor ons wilde bedenken.

Wat een restaurant goed maakte waren het eten, de wijn en de bediening, maar onder die aspecten zat iets diepers: in een goed restaurant kon je alles overlaten – hoe vaak, dacht ik, gebeurde dat nou in een volwassen leven?

Ik dronk mijn bier-in-een-wijnglaasje; het duurde niet lang voor Ivo zich meldde, daarna kwam Rob aanzeilen. We praatten bij, ook mijn vrienden kregen bier-in-een-wijnglaasje. Er waren oesters, grappige kastanjerolletjes, gedroogd spek.

We gingen aan tafel en bestelden heel volwassen niet te veel. We deelden onze zomers en Rob had fijn nieuws waarover ik hier niks zal zeggen. Ivo en ik worstelden met onze boeken, hij in een heel ander stadium dan ik.

We stemden af wanneer iedereens nieuwe roman zou uitkomen – die Librisprijs mocht nooit tussen ons in komen te staan.

Ik at een heerlijk gerecht met tomaat en genoot ervan niet te hoeven uitvissen en onthouden wat er allemaal in zat – god, wat miste ik het culinair recensent-zijn ontzettend niet.

Kortom: de zomer was voorbij en dat was geen ramp.

Een paar uur later (Ivo was afgezwaaid naar het centrum-pontje en Rob naar zijn huis in Noord) kwam ik aan bij de halte Distelweg en zag het veer naar Pontsteiger voor mijn neus afvaren. Ik haalde mijn schouders op naar de man die net als ik te laat gekomen was en tuurde naar het oosten over het IJ, naar alle lichtjes van de stad.

Maar heel zelden was mijn Nadat even Groot als mijn Voordat geweest was.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij DE MENS ALS BIOPIC 7 Govert Flinck vs Rembrandt

    DE MENS ALS BIOPIC 7 Govert Flinck vs Rembrandt

    De schilder Govert Teunisz Flinck is opgenomen in het Amsterdamse Pesthuis en zegt: ‘Mijn hele leven heb ik gewacht tot al mijn critici aan de pest, cholera, of tyfus gestorven zijn. Wachten tot iedereen verdwenen en vergeten is, behalve ik. Ja, ik heb rottige gedachten gehad, mijn hele leven. En nu? Eén ding hamert, hámert...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Glittertand

    Glittertand

    Voorheen vervloekte ik de studiedagen van mijn dochters basisschool. Dat kwam deels doordat ik ze niet (als een georganiseerde ouder) aan het begin van elk jaar in mijn agenda zette. Gênant vaak heb ik balend voor die poort gestaan, opkijkend naar donkere lokalen. Sinds dit jaar staan alle studiedagen in mijn agenda en mijn hekel...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Chopin

    Chopin

    Om mijn verhuizing naar Utrecht te vieren ging ik naar de bladmuziekzaak Broekmans en Van Poppel. Ik was er al lang niet geweest: de laatste jaren bestel ik mijn bladmuziek in hun webshop. Vroeger, toen mijn broer nog in Utrecht woonde, kwam ik er voor mijn gevoel regelmatig. Als we door de binnenstad liepen, vroeg...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.