Kruidig

(De wereld in stukken 35)

Ik stel me een wereldkaart voor waar je de gerechten per land op de kaart afgebeeld ziet. Het moet een mooi palet opleveren. Sjasliek en koolsla en borsjt op Rusland, een groot oppervlak voor misschien niet de rijkste keuken ter wereld. Patatten en mosselen op België, heel veel kip en bonen in Centraal-Amerika. Burgers en nog meer burgers over de States. Italië is precies andersom, eigenlijk te weinig grondoppervlakte om die veelheid aan gerechten op kwijt te kunnen. Een wonderlijk, cartografisch buffet. Op de kaart zijn we wel nabij de rijkste keukens beland. India is er een van, op dit kleine stukje zuid dan nog een toponiem geassocieerd met voedsel: Madras, van de curry.

Een curry is een kruidenmelange, kant en klaar te koop zodat je die 12 of meer kruiden zelf niet steeds mengen hoeft. Ik denk aan stapels kruiden en kleurstoffen tijdens een van de vele Hindoestaanse feesten, Holi-Phagwa bijvoorbeeld, als Hindoestanen door wolken kleurstof lopen. Op markten zijn stapels kruiden hoog opgetast. Er zit ook wel een zekere logica in kleur en kruidenrijkdom: als je religie je verbiedt runderen of varkens te eten, en linzen en rijst overvloedig zijn dan moet je daar wel wat smaak aan zien te verbinden. De Indiase is misschien wel de kruidrijkste keuken op aarde. Om er nog een cultuureigen fenomeen aan te verbinden: in het kastenstelsel dat India in hoge mate nog steeds is, geldt eveneens dat kruiden de beste oplossing is voor het verrijken van zeer goedkoop eten. Madras maakt het leven van een Onaanraakbare nog net iets dragelijker… Curry als kasten-compenserend fenomeen. Hoezeer je ook van levende koeien houdt: je hoeft maar een keer drie uur in een bus te hebben gezeten op een eenbaansweg, stilstaand onder de verzengende zon omdat een heilige koe op de rijbaan ligt te herkauwen en respectvol niet weggepord wordt en je weet dat in elk wezen een irritante diva schuilt… als ze alles maar mag!

De zoektermen ‘India’ en stomach problems’ leveren een ongeëvenaarde hoeveelheid hits op, en wat al snel bovendrijft is de hilarische term ‘Delhi Belly’ Hoewel, hilarisch, je zal er maar mee zitten. Broek op de enkels, zweet op het voorhoofd, een Bombay-hitje schalt vanachter de bamboe beschutting. Een bezoek aan India levert voor een opvallend hoog percentage mensen een levenlang maagproblemen op. Zelf keerde ik eens terug uit India met een lichaamsgewicht van 52 kilo. Ik ben 189 cm hoog en weeg er nu 78.

Een derde reden (maar wellicht werkt het dus ook andersom) voor overmatig kruidengebruik kan voorkomen van maagproblemen zijn: bacteriën houden niet zo van kruidig, is dan de gedachte.

Je hoeft maar door bijvoorbeeld het Dishoom kookboek te bladeren om weer te weten dat de liefde voor Indiaas eten toch een niet te overwinnen liefde is. En in gedachten duik je dan de stad Madras is, met haar duizenden stegen, met evenzovele eettentjes. Twaalf miljoen inwoners, het is er van daag 32 graden Celsius. Broeien maar.

Indian Cooking (gevonden in een Londonse metro)

The bottom of the pan was a palette-
paprika, cayenne, dgania
haldi, heaped like powder paints.

Melted ghee made lakes, golden rivers.
The keema frying, my mother waited
for the fat to bubble to the surface.

Friends brought silver-leaf,
I dropped it on khir-
special rice pudding for parties.

I tasted the landscape, customs
of my father’s country –
it’s fever on biting a chilli.

Er zijn er nogal wat, de toponiemen geassocieerd met voedsel.

Naar kaart 36

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Kanans wens

Omdat ik me de onmogelijke terugweg na mijn vorige oogcontrole heel goed herinnerde, regelde ik dit keer een taxi. Ik werd opgepikt door een jonge man in een grote nieuwe Volvo. Tussen het stiksel van de lederen bekleding waren Zweedse vlaggetjes genaaid, en ik complimenteerde mijn chauffeur met zijn goede smaak.

‘Het is een leasewagen,’ zei hij met een sympathieke stem. ‘Maar dank u. Hoe maakt u het?’

Via de spiegel keek ik hem aan. Ik kon zijn ogen niet goed zien door zijn grote zonnebril, maar de rest van zijn trekken deed me denken aan mijn Koerdische vriend Alan, die óók een sympathieke man is. Op de taxikaart op het dashboard las ik dat mijn chauffeur Kanan heette.

‘Zeg maar je,’ zei ik, en besefte voor de zoveelste keer dat ik me hierdoor nóg ouder voelde, en dat Kanan zich nu in allerlei bochten zou wringen om geen gehoor aan mijn verzoek te hoeven geven.

‘… wilt dus naar het ziekenhuis?’ zei hij.

‘Een controle,’ zei ik. ‘Oogdruk. Ik verwacht dat het oké zal zijn. Het fijnste soort ziekenhuisbezoek dus, op een bevalling na. Ook wel eens lekker.’

En zo kwam het dat we na nog geen honderd meter gereden te hebben praatten over de ziekte en dood van mijn vader, over de ziekte van mijn moeder en het overlijden van Kanans opa, die hem feitelijk had opgevoed. Kanan vertelde dat hij in Zwolle woont en werkt, maar na een ritje Amsterdam besloten had de rest van de dag hier te blijven.

Een paar kilometer verder miste hij de afslag naar de grote weg en moest daarom keren.

‘Het spijt me,’ zei Kanan, achteruit rijdend met zijn arm over de bijrijdersstoel. Zijn gezicht was opeens heel dichtbij, tot hij zijn draai gemaakt had en zich weer in zijn oude houding liet zakken. ‘Door ons gesprek moest ik denken aan toen ik net op de taxi begon; ik reed voor een bedrijf dat ouderen vervoerde, en op mijn eerste dag moest ik een bejaarde man van de kliniek naar huis brengen. Ik had het adres opgekregen van de centrale, maar hij zei dat de route niet klopte. Mijn opa heeft me netjes opgevoed; ik wilde niet onbeleefd zijn en reed dus hoe die man wilde. Hij stuurde me naar een parkeerplaats tussen hoge flats, waar hij een beetje verward uitstapte.’

Ik wees Kanan op de juiste afslag, maar hij leek zijn route nu heel goed in de gaten te hebben.

‘Ik had steeds het gevoel dat we verkeerd zaten,’ vervolgde hij, ‘dat er iets niet klopte. Op dat parkeerterrein stond niemand om hem op te halen. Dus ik belde de centrale en die zeiden dat hij dement was; dat het adres dat ik van hun had opgekregen klopte. Hij wilde niet meer instappen en ik kon hem ook niet zomaar achterlaten. Toen hebben we zijn vrouw gebeld, die in een van die flats bleek te wonen, maar zij werd heel kwaad en weigerde naar beneden te komen. Ik snapte er niks meer van. Haar man was in paniek en zij wilde niet helpen.’

Even was het stil in de Volvo. Ik liet mijn vingertoppen over de biezen van de achterbank gaan, keek naar de hoogbouw van Noord en naar het futuristische metrostation. Waarom is al het nieuwe dat we bouwen zo ontzield?

‘Uiteindelijk kwam ze toch en ze begon meteen tegen die arme man te schelden: dat hij beter wist. Dat dit de allerlaatste keer moest zijn.’ Kanan schudde zijn hoofd en keek me over zijn zonnebril heen aan. ‘Verschrikkelijk, was het. Dezelfde dag nog heb ik mijn huisarts gebeld – dat ik onmiddellijk een afspraak wilde, dat het om leven of dood ging.’

Hij stuurde het parkeerterrein van het BovenIJ op, sloten aan in een rijtje auto’s dat mensen afzette voor de ingang. ‘Toen heb ik tegen mijn huisarts gezegd dat ik euthanasie wilde als ik dement zou worden. Dat ik het papier dan en daar wilde ondertekenen. Maar zij zei dat zoiets niet zomaar ging.’

We waren bijna voor het pad naar de draaideur en ik merkte dat ik nog geen afscheid van Kanan wilde nemen. ‘Het zou kunnen,’ zei ik, ‘dat die man een slechte echtgenoot was. Dat je zijn vrouw heel goed zou begrijpen als je haar kant van het verhaal kende.’

Kanan knikte. ‘Daar heb ik ook over nagedacht. Maar die man, die wist op dat moment niet beter. Die was alleen maar in paniek. Hij wilde gewoon naar huis.’

Ik reikte tussen de voorstoelen door, gaf Kanan een hand en bedankte hem voor de rit en het gesprek.

‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik heb een beetje klamme handen, nu ik me dat allemaal herinner.’

Toen ik een kwartiertje later mijn kin op de beugel van het oogcheckapparaat zette, bedacht ik hoe belangrijk het kan zijn om niet het hele verhaal te kennen: wie maar één kant van de dingen ziet kan met stelligheid het goede doen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Treinen en korjalen

Voor een afspraak in een andere Nederlandse stad dan waar ik logeer, moet ik eerst een eindje lopen naar het metrostation, daarna een trein pakken en in de andere stad aangekomen, daar de tram pakken en ook nog een eind lopen. Als ik mijn afspraak van tien uur wil halen moet ik om kwart over acht vertrekken geeft Google Maps aan. In Nederland wacht openbaar vervoer niet op je. In Suriname is het andersom, de bussen wachten totdat ze gevuld zijn om te vertrekken en vaak stoppen ze niet bij de haltes, maar waar de passagier wenst te stoppen. Gelukkig valt het weer mee; de zon schijnt, het is 24 graden en er zijn dus geen vertragingen gemeld. Ik haal mijn afspraak, dit duurt precies een uur, aangezien de andere persoon om elf uur een andere afspraak heeft. We maken dus efficiënt gebruik van de beschikbare tijd om het een en ander goed door te nemen en maken concrete afspraken. Dan weer de terugreis van bijkans anderhalf uur terug naar mijn logeeradres.

Suriname had lang geleden een treinlijn die van het noorden naar het zuiden van het land liep. Van een aantal personen heb ik mooie verhalen gehoord over de trein die eerst op stoom liep en daarna op diesel. Natuurlijk willen we dat er weer een trein of treinen in Suriname rijden van het noorden naar het zuiden en van het oosten naar het westen. Ik zie dat echter niet op korte termijn gebeuren. Los van dat wij de financiën er niet voor hebben, denk ik dat het rehabiliteren van de straten van het land eerst voorkeur heeft en dan andere ambities. Maar het zou zeker fijn zijn als het tempo van vervoer veilig wordt verhoogd waardoor ook activiteiten makkelijker en sneller kunnen plaatsvinden. 

De snelheid waarop het leven in NL gaat verrast mij elke keer weer. Ruim van tevoren afspraken maken, ruim van tevoren uit huis vertrekken om je afspraak op tijd te halen en strak en duidelijk gesprekken te voeren. Keyword is tempo. Een groot verschil met Suriname waar zaken wat rustiger worden aangepakt, de keyword is, relax. No spang, het komt wel goed, is de achterliggende gedachte. Je kan beide situaties vergelijken met een trein en een korjaal, oneerlijk. Een is namelijk een ontwikkeld land en de ander is een ontwikkelingsland. Een is een maatschappij van miljoenen inwoners, de ander haalt met moeite zeshonderdduizend. Maar die korjaal moet door de bootsman vakkundig worden bestuurd door de onstuimige sula’s, stroomversnellingen, naar de bestemming, dat kan niet iedereen. De juiste bootsman is dus de spil voor die belangrijke ontwikkeling.

Ik zeg niet cultuur veranderen, die uitgebreide tori’s hebben hun charme, maar wel goed kijken wanneer ze worden gegeven. Persoonlijk probeer ik een balans te vinden tussen werk en privé wat betreft het tempo. Wanneer het om werk gaat, pak ik het hard aan, maar wanneer het om persoonlijke zaken gaat, stel ik mij wat flexibel op. Soms lukt het, soms niet, maar ik blijf dit systeem aanhouden. 

Bij een reflectieoefening over het uitvoeren van projecten werd de vraag gesteld hoe de samenwerkingspartner eruitziet waar je nachtmerries van krijgt. Ik gaf aan dat ik het zelf ben, op momenten dat ik slabak, mij niet genoeg inzet en niet on top of things ben. Het is namelijk makkelijk om kritisch te zijn over anderen, maar zelfkritiek is het belangrijkste naar mijn mening. Je moet jezelf scherp houden en jezelf dwingen om het maximale uit situaties te halen, aangezien jij dat in de hand hebt. Wat je niet in de hand hebt, dat voor de andere partij laten. Maar altijd de persoon zijn waar jij het liefst mee wil werken. Net zoals het streven van een ontwikkelingsland moet zijn om eens ook een ontwikkeld land te worden en geen genoegen te nemen met minder. Daarvoor hebben we goede bootsmannen voor nodig.

Foto van Kevin Headley
Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Als ik oud moet worden

Mijn gitaar en ik zijn op veel plekken geweest. Van Groningen tot Zeeland en vooral veel gehuchten daar tussenin. Samen stonden we voor burgemeesters, dronken Ieren, honderden mensen, twee comateuze bejaarden. We togen naar kroegen, huiskamers, campings, festivals, theaters. Maar op een boot, daar waren we nog nooit, mijn gitaar en ik.

Tot een paar dagen geleden. Conny werd tachtig en een beetje en dat werd net zo groots gevierd als ze zelf is. De grande dame van Amersfoort had een rondvaart door de grachten van Amsterdam op poten gezet, de stad waar ze zo lang had gewoond. Er was een wijze, charmante gids die van alles wist te vertellen over de huizen, bruggen en straten die we passeerden. Er waren vrienden van Conny, van allerlei pluimage. En mijn gitaar was er dus, en ik mocht ook mee.

Ik treed nog zelden in mijn eentje op met mijn gitaar. Voorlezen, dat doe ik met enige regelmaat en altijd alleen, maar zingen en spelen doe ik de laatste tijd zo min mogelijk. Vanaf het moment dat ik met Loe, mijn muziekbroeder, een duo vormde, ging ik nog zelden alleen met mijn gitaar op pad.

Maar toen Conny vroeg of ik voor haar verjaardag wat liedjes van haar favoriete artiesten wilde zingen, kwam ik met alle liefde uit mijn ‘solopensioen’. De eerste keer dat ik haar ontmoette stootte ze per ongeluk een glas wijn om, bevlogen en beweeglijk als ze nog steeds is. Mijn pas gestoomde pak en ik werden als het ware gedoopt, maar dan zonder de zegen.

Ze verontschuldigde zich zo vaak dat ik me bijna schuldig ging voelen, maar daardoor raakten we wel verzeild in een aangenaam gesprek dat olijk alle kanten op schoot, op een winteravond in de verder uitgestorven foyer van een theater.

Vanaf dat moment raakten we bevriend. Conny is een uitzonderlijk mens, een zeldzaam exemplaar. Van grote klasse, altijd warmbloedig en vooral oprecht geïnteresseerd. En onze bijzondere vriendschap, die was begonnen door rode wijn, bracht mijn gitaar en mij op een boot, die zo groot en chique was, dat hij de naam ‘Vondel’ mocht dragen.

Het was de eerste regenachtige dag, na weken van slepende hitte, maar toen we aan boord gingen staakte de regen even. Ik zette me naast Cherry en Joke, die er ook waren, en Cherry maakte meteen een opmerking die zo geestig was, dat ik er nu nog af en toe aan denk. Het zou een uitstekende middag worden, wist ik.

We gleden langs stukjes Amsterdam die ik nog nooit had gezien – een stad heeft een ander, haast mooier gezicht vanaf het water, alsof de mensenmassa’s uit het straatbeeld zijn geveegd. Er werd gegeten, gelachen, geluisterd, gevierd. Als je ruimt tachtig jaar lang bestaat, is er genoeg te betreuren, maar nog veel meer om te vieren.

Ik heb, om onverklaarbare redenen, nooit het gevoel gehad dat ik oud word. Soms probeer ik het me voor te stellen, maar het is staren in een glazen bol vol ruis, een televisiescherm met sneeuw. Ik wil het ook niet, denk ik. Al vanaf mijn dertiende komt er een leeftijd bij me naar boven, als ik aan sterven denk: zesenveertig.

Maar daar, op die boot, toen ik naar Conny keek die straalde zoals altijd, dacht ik: het kan dus toch. Zo’n uitzonderlijk leven, met al die verhalen, mensen, momenten. Een bestaan vol rijkdom die zich niet laat uitdrukken in getallen en spullen, maar die in een lichaam huist, in herinneringen woont, voortleeft in de anekdotes.

En ondanks die tachtig lentes staat Conny nog steeds midden in de stroming van het leven, leert ze nog altijd dingen bij, kijkt ze elke nieuwe dag weer aan, recht in de ogen, met verwondering en levenslust en zin.

Als ik oud moet worden, dacht ik, als het echt moet, als ik het verder schop dan zesenveertig, dan wil ik oud worden zoals Conny.

Beeld: Conny Meslier

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Verdeel en heers

(De wereld in stukken 34)

Er zit een vreemde vermorzelende beweging in deze kaart. Je ziet een plak land, maar ook een geschiedenis van invloedssferen en grensconflicten. In de 19 eeuw bestreden twee grote koloniale rijken elkaar hier, het Britse Rijk en het Russisch Imperium. De Britten waren de baas in India, en de Russen wilden die kant op, of tenminste zorgen dat de grens tussen hen en de allesoverheersende Britten zover mogelijk van hun bed was. ‘The Great Game’ was begonnen, een soort Koude Oorlog avant la lettre waarin door kleine diplomatieke bewegingen, maar ook spionage en bedrog getracht werd de ander dwars te zitten en landjepik te spelen in Centraal Azië. Een grote beweging waardoor kleine levens vermalen werden. Lees er Rudyard Kipling maar op na.

‘Kazachstan was nice to have’, je kunt het land nooit meer zien zonder die clownskop van Halbe Zijlstra erbij. Rusland had meer: Kirgizië, Tadjikistan, Kazachstan, Oezbekistan kwamen stap voor stap onder de controle van het Russische rijk. En ontworstelden zich er veelal na 1991 ook weer aan. Afghanistan heeft eigenlijk vrijwel uitsluitend een geschiedenis van grote landen die over haar heen walsen.  Pakistan en India zijn sinds de partition in 1947 ook nog altijd bezig met de verwerking daarvan, evenals Bangladesh, het met 169 miljoen inwoners op acht na bevolkingsrijkste land ter wereld. De politieke geschiedenis buitelt over dit kaartje heen. 

De drie grote punaisegaten zijn eveneens over elkaar buitelende herinneringen aan New Delhi, Nepal en Bhutan.

Maar wat zijn de mijne vergeleken bij die van de oude mannetjes die ik in het uiterste stukje van Zuid-West China zag en sprak en die in een muziekgezelschap zaten, maar ook vertelden over de zeven tochten die ze in de Tweede Wereldoorlog maakten van uit China naar India over de Himalaya en door Tibet heen, om vluchtelingen te gidsen. Je zag verten en geschiedenis in hun ogen.

In Tibet met zijn koude bergen zie je misschien wel een Chinese variant van the Great Game, de volksrepubliek besloot in 1951, op basis van veel oudere claims dat dat grote bergplateau bij hen hoorde, Tibet werd de facto geannexeerd. De Dalai Lama verdween naar het bergresort Mcleod Ganj in Uttar Pradesh in India. In Lhasa heb ik op verzoek van die regering in balingschap – een vriend deed vrijwilligerswerk toen hij hoorde dat we erheen gingen – nog foto’s gemaakt van tempels. Mijn eigen 007-momentje. Een ijdele hoop dat de Chinezen wellicht te bewegen waren cultureel erfgoed overeind te houden. Ze liggen vast ergens in een archief in Dharamsala, die foto’s. Die hoop schijnt nu pijnlijk vervlogen te zijn. Geld en vooruitgang hebben dat vreemde land heel erg veel minder op Tibet doen lijken, en heel erg veel meer op een ‘speciale economisch zone’.

Religieuze ervaringen zijn boven de 3.700 meter altijd frequenter dan daar beneden, zie hier een wat cynische verklaring voor de magie van Tibet (zuurstof). Maar je bent er niet mee. Het is echt een heel wonderlijk land. Lees David-Néel er maar eens op na.

[…]
Waar ik zie, is geweest:
niets stond stil want
ik kwam er: voelden zelfs
bergen warm.

(Lloyd Haft, naar schilderijen van Huang Junbi)

Lezen:

Vikram Seth A Suitable Boy
Rudyard Kipling Kim
Robert Byron The Road to Oxiana
Jane Gardham Old Filth (over de Raj)
Peter Hopkirk Quest for Kim, In Search for Kipling’s Great Game
Peter Hopkirk Het gedroomde Rijk, een groot Centraal Azië 1917-1942
Alexandra David-Néel Magic and Mystery in Tibet

Naar kaart 35

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Waar we op letten

Mijn donderdagse dienst bij De Druif begon rustig. Ik parkeerde Ada (6) aan de bar met een halve cola, zette mijn tas in de fustenkelder en dronk de andere helft van die cola met haar. Om exact halfvier stapte ik achter de tap en maakte ik mijn eerste bestelling van de dag.

Sinds ze in groep 2 een themaweek horeca heeft gehad wil Ada ober worden en daarom kiest ze er meestal voor om met me naar De Druif te gaan in plaats van bij een vriendje te spelen. Als ik vergeet haar stiften en kleurboek mee te nemen maakt Aad daar geen een punt van; ze heeft inmiddels een reeks taakjes in het café en op het terras, die ze voortvarend aanpakt.

Het beschilderen van de bar-eieren is nummer één: die moeten gezichtjes krijgen, elk met een andere emotie. In de avond, als mijn gasten die eitjes eten, komt Aads werk altijd ter sprake: het lijkt een extraatje, dat de dochter van de barman die gezichtjes heeft getekend.

Voor mij is het fijn-verdrietig om Ada’s handwerk zo respectvol weggepeld te zien worden door schippers, studenten en penozereservisten. Ik heb haar dan een beetje bij me, en moet mijn dochter met elk flintertje dat de bar raakt een beetje loslaten. Ada’s eitjes gaan altijd op.

De scholen zijn weer begonnen – Aad zit in groep 3, Nadim in de brugklas. Zelf geef ik weer creatief schrijven aan de IVKO in de Pijp, en dat is óók op donderdagen, waardoor ik een crazy lange werkdag heb. In mijn eerste les leg ik altijd uit wat we gaan doen (een kortverhaal maken), wat we gaan leren (de stap van schrijven voor onszelf naar schrijven voor publiek) en hoe we dat gaan doen (dankzij feedback).

‘De komende twintig minuten schrijven jullie het begin van dat kortverhaal,’ zei ik ‘s ochtends tegen mijn leerlingen, die weer een hele staalkaart van de Amsterdamse puberdiversiteit vertegenwoordigden. Bij deze leeftijd is zo’n opdracht meestal genoeg, al zit er soms zit er iemand in mijn klasje die meer sturing nodig heeft.

J. begon te tikken – haar krullen deinden met elke aanslag – en daarop meteen te wissen. Ze tikte wat langer, wiste verbeten en keek minutenlang naar het schermpje van haar telefoon.

‘Begin met plek,’ zei ik tegen haar. ‘Sluit je ogen en stel je een podium voor waar je verhaal zich af mag spelen. Hoe begrensder, hoe beter. Een stolp over de gebeurtenissen die alles bijeenhoudt en onder druk zet. Als je die plek helder hebt, begin je hem te beschrijven. Je zult merken dat de woorden die je daarbij gebruikt er kleur aan geven, emotionele lading. De een ziet eindigheid in die boom in de ommuurde tuin, de ander juist een nieuwe lente. Vraag je af wie hier aan het woord is en je hebt je stem, je personage.’

Deze aanpak is natuurlijk niet de enige weg, maar wie met fictie in de weer wil moet dit kunnen snappen.

Heb je plek en personage gevonden, dan ontstaat de vraag wat het streven van je personage is. Waar hij op let en hoe hij datgene kleurt zegt alles over zijn wensen. Ervaart hij gemis, dan streeft hij naar het opheffen daarvan. Blijkt er woede uit zijn waarneming, dan is bijvoorbeeld wraak zijn streven.

Een personage zonder streven is loos – niet meer dan een experiment van de schrijver, die geen zin heeft om zich te onderwerpen aan hoe verhalen van nature gaan.

Omdat wij mensen groepsdieren zijn is een streven bijna altijd gekoppeld aan een belangrijke ander: iemand van wie we in elke denkbare vorm meer of juist minder willen. In dat streven slaagt zo’n personage gedurende het verhaal al dan niet, en daar heeft het dan wel of niet vrede mee. Dit is het hart van vrijwel alle fictie, van Godzilla: King of the Monsters tot Romeo and Juliet.

Deze donderdag koos Ada ervoor de eieren egaal te kleuren, geen gezichtjes dus. Toen ze klaar was leek het wel pasen op mijn bar. Rond vijf uur kwam B haar halen, ze verzamelde de spullen van onze dochter en wilde naar huis vertrekken, maar dronk toch een fluitje toen ik zei dat het avondeten al klaarstond – dat alles op haar wachtte in de oven. Nu had ik even tijd gekocht, maar straks zouden ze onherroepelijk gaan, mijn vrouwen.

Een klein café, een barman, een jong kind en een vrouw. Een streven: hij wil niet dat ze gaan.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    (beeld: Don Duyns) Een zandkasteel met hoge bogen, moddervloeren, een troon van schelpen en kerkertralies van vissengraatjes. Tussen duin en zee zat een eenzaam klein blond jongetje, maar in zijn hoofd had hij een hele familie: een man, twee kinderen, een dozijn paarden, wat parkieten, een roedel honden en een os. Voor de mensen bouwde...
    Lees verder
  • Afbeelding bij BELLY

    BELLY

    (beeld: Don Duyns) Jonah staat tot zijn knieën in het water. Hij zet een stap naar links. Nog een stap naar links. Het water is ondoorzichtig grijs. Diepteloos. Hij heeft zijn tenen al tijden niet gezien, maar ze zitten er nog wel. Daar wordt hij steeds aan herinnerd. Op de bodem ligt het zware afval...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Larousse 19 Vorige week schreef ik een foldertekstje over Thomas Mann en liet me verleiden over zijn romans te spreken als het ‘hooggebergte van zijn oeuvre.’ Een dubbel bedenkelijk beeld, omdat zijn Toverberg natuurlijk letterlijk in een hooggebergte speelt: het sanatorium waar Hans Castorp jarenlang een ‘horizontaal leven’ leidt bevindt zich in de Alpen. De...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Roos van Rijswijk
    Roos van Rijswijk

    Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.