Wat dat wel niet kost

DSC_0406Vandaag moest het leven weer beginnen. Birre ging naar haar werk, en stipt om half negen liepen Nadim en ik – hand in hand omdat we daar nog niet te oud voor zijn – over de Lindengracht naar het kinderdagverblijf.

Onderweg somden we de namen van Nadims vrienden op, en daarna die van iedereen waarmee hij op Kwakoe had gedanst. De lijstjes waren bijna identiek, maar ik besloot er niets van te zeggen. 

‘Kwakoefeest,’ zei Nadim. ‘Tante Karima. Tante Lauren. Sterre. Pim Anne.’ 

Na drie weken samen viel het me zwaar mijn manneke weg te moeten brengen. Ik merkte dat ik nog langzamer liep dan hij, en vlakbij de tweede Goudsbloemdwarsstraat bleef ik zelfs even staan. Inmiddels was Nadim – schijnbaar onbewust van ons naderende afscheid – begonnen met het opnoemen van zijn Duplobeesten. 

De zon sloop achter de gevels vandaan, viel op mijn hoofd en slingerde me in één klap terug naar Suriname. Naar onze buurman daar, die na een zware regenbui insecticide strooide in de plassen op zijn landje. Knokkelkoorts is een nare ziekte, die door tijgermuggen wordt overgedragen. Die beesten hebben stilstaand water nodig om zich voort te planten, ergo de groene pot met de doodskop.

De buurman had gele tuinhandschoenen aan, een sigaret hing als vergeten in zijn mondhoek. Terwijl hij strooide bewoog zijn grijze hoofd heen en weer op zijn gerimpelde nek. ‘De muskieten, weet u,’ zei hij toen hij me zag aankomen. ‘Dat is erg, hoor.’ 

Tussen zijn spinazieplantjes, bita-wiri en boulansjés liet hij lijnen fijne korrels vallen, precies waar het water zich verzameld had. Een roofvogel maakte cirkels boven ons hoofd terwijl ik met hem opliep, hier en daar een plas aanwijzend. Even dacht ik aan de grote bos tajerblad die hij me gegeven had; aan de banaantjes die soms op onze terrastafel verschenen. In de wereld van de buurman was er geen verband tussen muskietenbestrijding en grondwaterkwaliteit. Hij zou zijn lege gifpot straks, samen met verlopen medicijnen, glaswerk en oude frituurolie in zijn vuilnisbak gooien en denken dat de rommel daarmee weg was.

Mijn ouders hebben nog een tijd gekend waarin niet alles wat ze deden ten koste van iets anders ging. Je kon een auto kopen en er blij mee zijn; verfverdunner in de gootsteen laten lopen en daarna een glas kraanwater drinken; rokend het isolatiemateriaal van je plafond krabben en het stof bijeenvegen met veger en blik. Voor mijn vader en moeder zal het niet zo geleken hebben, maar de jaren ’60 waren toch de kindertijd van deze eeuw: wel de luxe, maar niet het schuldgevoel.

We liepen verder, Nadim en ik. Toen ik in de crèche tussen de blokkendozen en loopfietsjes afscheid van hem probeerde te nemen, verkoos hij een legpuzzel met boerderijdieren boven zijn bedroefde vader. Stralend probeerde hij een koe op de plek van een kip de duwen, wat ook nog bijna lukte. In de wereld van Nadim was er geen verband tussen al dat speelgoed en mijn vertrek. Tussen zijn opgroeien en mijn geleidelijk verdwijnen.

Niets kostte nog iets, en dat moest voorlopig maar zo blijven. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Nu te koop: Tirade 449 – zomer 2013

tZon, zee, muggenspray. De hondsdagen zijn aangebroken. Misschien betekent dat dat we het vandaag verschenen nummer  van Tirade, Tirade 449, een zomernummer mogen noemen.

Het zomernummer is verschenen!

Tirade 449 bevat bijdragen van: Heather Bell, Walter van den Berg, Wim Brands, Nikki Dekker, Mathhew Dickman, Menno Hartman, Auke Hulst, Florian Illichmann-Rajchl, Sander Kollaard, Halbo Kool, Delphine Lecompte, Eva Meijer, Aki Ollikainen, Zoska Papuzanka, Carel Peeters, Stine Pilgaard, Liz Rosenberg, Brenda Shaughnessy, Richard Siken, Lize Spit, Leo Vroman en Joost Zwagerman.

Mocht je je nog niet op Tirade hebben geabonneerd: losse nummers zijn te koop in de boekwinkel en kunnen worden besteld via de site van Uitgeverij Van Oorschot.

Tirade – hemels.

Tirade brengt 5 nummers per jaar – wil je jaargang 57 veilig stellen, bestel dan ook nummer 448 en 447 .

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Vier gamepoints

goran_23Ik ging tennissen met een advocaat. Hij tennist wekelijks en vertelt regelmatig over zijn avonturen op het gravel. Al een paar maanden lang zeur ik hem aan het hoofd of we niet een keer samen kunnen tennissen.
            ‘Dat kun jij helemaal niet,’ zei hij toen ik er de eerste keer over begon.
            ‘Ik wil het leren,’ antwoordde ik. ‘Misschien blijk ik wel een natuurtalent.’
            Pas na een stuk of tien van dit soort gesprekken stemde hij toe, zij het met tegenzin. In verband met eventuele reputatieschade (voor hem) mocht ik alleen op een vrijdagochtend met hem de baan op, als er verder toch alleen maar bejaarde vrouwen met parelkettingen waren.
            Bij Perry kocht ik een tennisracket. Mijn eerste contact met de tenniswereld begon wat onwennig, want in de winkel hield ik het racket naast mijn lichaam, om te zien tot waar het handvat reikte. ‘Ik heb wel eens gehoord dat het racket ongeveer tot je heup moet komen,’ zei ik tegen de verkoopster. Dat leek me een deskundige opmerking.
            ‘Dat is bij de junioren zo,’ zei ze terwijl ze geen blijk gaf van een enorme hoogachting van haar klant. ‘Het zou ook wel een erg lang racket worden, toch?’ Dit meisje was vijftien jaar jonger dan ik.
            ‘Ja, nee, tuurlijk,’ zei ik.
           
Op de grote dag zelf reserveerde de advocaat, in verband met diezelfde eerdergenoemde reputatieschade, een achterafbaan. Het was een tennisclub in het Vondelpark. De takken van grote bomen hingen over de hekken heen en vogels floten boven het geplok van tennisballen uit.
          
Aangezien mijn tegenstander dit niet zozeer als een tennisles zag maar meer als een training voor zijn volgende wedstrijd, was ik al snel voortdurend ballen aan het rapen die links en rechts aan me voorbij stuiterden. Misschien heb ik een vertekend beeld maar zonder ballenjongens ben je toch eigenlijk meer als een eekhoorn de ballen aan het verzamelen dan dat je werkelijk aan het tennissen bent.
         
Het werd uiteindelijk 6-0, 6-0. Ondanks deze nogal geflatteerde uitslag had ik na afloop, mede dankzij vier gamepoints, het idee dat ik toch lang niet slecht had getennist. Sowieso had ik, met uitzondering van dat ballen rapen, de tijd van mijn leven gehad. ‘Binnenkort weer?’ stelde ik voor, blij als een kind.
         
‘We zien wel even,’ zei hij afwezig.
         
Een paar dagen later had een gemeenschappelijke vriend van ons met hem afgesproken. ‘Hoe was het tennissen met Merijn?’ vroeg hij.
          ‘Hij was echt ontzettend slecht,’ zou de advocaat toen hebben geantwoord, maar het is een apocrief verhaal. Ik kan me niet voorstellen dat hij dat gezegd heeft.

Sorbet

Arnhem. De binnentuin van Dudok. Hoog boven onze hoofden het metersgrote doek dat gasten beschermt tegen de zon. Een boomstambar op zwenkwieltjes, het getinkel van couverts, glas, aardewerk en porselein. Mijn tafelgenote neemt een hapje van haar sorbet (mango, appel, citroenijs, verse vruchten (een stukje ongeschilde peer), slagroom) en zegt nadat het ijs in haar mond gesmolten en doorgeslikt is:

‘Waarom zweet jij niet? Je gezicht is nog helemaal droog.’

‘Omdat ik de auteur van dit stukje ben. Als ik geen zin heb om te zweten, dan zweet ik niet. In deze alinea’s volgt alles mijn wil. Kijk es naar je linkerschouder.’

      Met mijn schrijverswil laat ik het spaghettibandje van haar bruine schouder glijden. Ze trekt het weer op z’n plek.

‘Oké, grappig. Punt gemaakt. Toch zou ik míjn wil niet uitvlakken als ik jou was.’ Ze vist een vruchtje uit haar glas, vraagt: ‘Zijn jullie nog naar die Escher tentoonstelling geweest?’

‘In het Tropenmuseum? Ja. Was niet echt aan mij besteed. Eigenlijk kan ik alleen het cadeaupapier dat ie ooit ontwierp voor de Bijenkorf en zo echt waarderen… de rest vind ik toch te pretentieus. Of te pretentieloos eigenlijk.’

‘Puzzelkunst.’

‘Ja, ‘t zijn net kruiswoordraadsels zonder teksten die werkjes van hem. Ze hadden wel goeie mango-shakes.’

‘Ook belangrijk.’

‘…’

‘En heb je Frances Ha nou al gezien?’ Het vruchtje is van haar lepel verdwenen. Ze buigt iets naar voren om een hapje van mijn appeltaart + kaneelijs te proeven.

‘Niet doen, combineert slecht met die kinderlijke vruchtensmaakjes van jou.’

‘Lekker juist.’

Ik aai één van de verdroogde lindebloesempjes die tijdens de fietstocht vanuit Velp in mijn haar zijn gewaaid van mijn shirt. Ik overweeg om nu, voor de grap, het andere spaghettibandje van mijn tafelgenote te laten afglijden, maar ik beheers me. Ze heeft dit jurkje (wit met een geel floraal motief) net gekocht hier ergens in het modekwartier. Haar oude jurk staat, in vloeipapier gewikkeld, in een cadeaudoos gevlijd, in een tas van karton gestoken, tussen haar linkervoet en de tafelpoot.

‘Eerlijk gezegd was ik die Frances Ha eerst vergeten, Tirade-collega Merijn herinnerde me er onlangs aan.’

‘En? In welk eindoordeel mogen de makers zich verheugen? Twee balletschoentjes? Twee van vijf?’

‘Kijk morgen maar op de Tirade blog.’

‘Flauw. Het zal wel weer 2/5 zijn.’

‘Hoe vond jij ’m dan?’

 

Mooi beeld: de mannen in de fietsenkelder waar ik mijn huurfiets later inlever kijken, omringd door honderden roerloze fietsen, een bevroren peloton, op het beeldscherm van hun computer naar het live verslag van de Tour de France.

En als ik ’s nachts de hond uitlaat, aan de rand van het park naar de hemel staar, zie ik dat iemand spaken in de maan heeft getekend.

 

frances ha‘Don’t pick at your face’ – Frances Ha (2013)

Film: Frances Ha (2013).

Regie: Noah Baumbach.

Genre: geen mublecore, maar er wel aan verwant. Gedraaid in zwart wit, net als Tabu.

Verhaal: Bridget Jones’s Diary, maar dan zonder liefdesgedoe. En zonder dagboek. En ook zonder Bridget Jones, eigenlijk. Mooi portret van vrouwenvriendschap:  ‘Don’t pick at your face!

Beste scène: die waarin Frances ’s avonds door Manhattan rent op zoek naar een pinautomaat omdat de kassa van het restaurant waar ze heeft gegeten haar credit card heeft geweigerd en zelfs – slapstick, de hoogste aller kunsten – uitglijdt.

Eindoordeel: best leuk. Twee nieuwe snijplanken (2/5).

Als Frances kerst viert bij haar familie in Sacramento zingt ze, met de rest: ‘I’m gonna let it shine, this little light of mine.’.

Piramus en Thisbe

In Museum het Rembrandthuis loopt momenteel de tentoonstelling ‘Metamorfosen’, over het werk van Peter Vos. Een groot deel van zijn tekeningen is gebaseerd op de verhalen uit de Metamorphoses van Ovidius, waarin steeds een mythische gedaanteverandering aan bod komt. Philemon en Baucis worden eik en linde, Actaeon wordt een hertje in de koplampen van Diana, Antigone een ooievaar. Bij Vos zijn het vooral veranderingen in vogels die domineren. Ik ben nog niet naar de tentoonstelling geweest, maar word wel steeds aan Vos en Ovidius herinnerd door de vele affiches in de stad.

Van Ovidius leerde ik ooit een heel subtiele versiertruc. In het begin van zijn Ars amandi geeft hij tips om attent over te komen wanneer je met je lief bij de paardenrennen zit. Hij zegt eerst nog: ‘Misschien dat er wat zand opspringt tegen de kleren / van jouw vriendin. Veeg dat dan met je vingers weg’, maar dan komt de gewiekste charmeur met: ‘en spat er nergens zand, dan veeg je toch maar ergens’.* In de hedendaagse Hollandse praktijk zou dat als volgt kunnen verlopen, mits het een lentedag is: ‘Wat doe je?’ – ‘Er zat een pluisje.’

In de Metamorphoses vallen ze ook bij bosjes voor elkaar in zwijm, soms gelukkig (zoals Philemon en Baucis), soms helemaal niet gelukkig. Piramus en Thisbe wordt bijvoorbeeld door hun beider vaders verboden contact te hebben, maar ze ontdekken een spleet in de muur van hun aanpalende huizen waardoor ze elkaar toch kunnen spreken. Had niemand eerder gezien, maar ja, quid non sentit amor? In het geheim spreken ze af elkaar ’s avonds te ontmoeten bij de moerbeiboom. Thisbe is eerder ter plaatse, alleen komt er dan een leeuwin aanzetten die net een os aan stukken heeft gescheurd. Wanneer Thisbe wegvlucht glijdt haar sluier af en die valt ten prooi aan de bebloede leeuwenbek. Piramus vindt vervolgens die bevlekte sluier en trekt zijn conclusies, stort zich in zijn zwaard. Zodra Thisbe hem ziet liggen weet ze wat haar te doen staat en volgt ze zijn voorbeeld.

Ze wenst slechts twee dingen, blijkt uit haar weeklacht, namelijk samen zijn met Piramus en een eeuwig aandenken aan hun liefde en dood, aan henzelf, quos certus amor, quos hora novissima iunxit. Haar gebeden worden verhoord (pas aan het eind komen de goden om de hoek), want het bloed van hen beiden is op de moerbeiboom terechtgekomen, die vanaf dat moment niet langer witte maar bloedrode tot zwarte vruchten draagt.

Toen ik dat verhaal herlas snapte ik weer waarom ik een haat-liefdeverhouding met Ovidius heb. Zoals iedere schrijver of dichter die risico durft te nemen is hij bij vlagen ongeëvenaard, maar hij gaat net zo vaak compleet de mist in. Zo ook bij de beschrijving van de dood van Piramus: ‘Het bloed spoot hoog naar buiten, niet anders dan wanneer een leiding van lekkend lood breekt en er lange sissende straaltjes water uitspuiten en met stoten de lucht doorklieven.’ Misschien is het een geintje om te lachen van Ovidius, misschien een verwijzingen voor de dirty minded onder ons – wat mij betreft past het niet bij dit toch ontroerende verhaal.

Zou Peter Vos die sterf- en metamorfosescène ook hebben getekend? Piramus en Thisbe die langzaam vanuit een fontein van bloed verworden tot vruchten in het struikgewas? Ik hoop dat hij een blik geworpen heeft op andere beroemde verbeeldingen van die Liebestod, en zich heeft laten inspireren door Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Propertius en zijn Cynthia.

We zullen zien.

 

* Vertaling M. d’Hane-Scheltema

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Kéfalos, Kos, 11 juli – 19 juli

 
Ik giet het laatste restje koffie in mijn mond en verlaat het terras van de Taverna bovenop de berg. Ik voeg me in de lange rij toeristen die op zo’n 30 meter afstand van elkaar in de berm lopen met een plastic tasje van Jimmy’s, de kiosk waar ik een half uur geleden ook boodschappen gedaan heb. De zon is boven op de berg een stuk warmer dan beneden aan zee, maar ik wil liever niet het risico lopen dat mijn nieuwe gympen verstoffen in het strandzand. De berm ligt vol met stukjes plastic, dorre takken en glasscherven. Het verbaast me hoe iets, de natuur, wat weliswaar leeft maar geen bewuste eigen wil heeft, zo’n oog voor detail kan hebben. Dan word ik rakelings ingehaald door twee zongebruinde Italianen op een squad.
 
Als ik weer bij het huis kom doe ik voorzichtig de deur open om D., die aan het werk is, niet te storen. Ik trek mijn schoenen uit en loop richting het bureau, waar ik de spullen die ik zojuist kocht op uitstal. Het zijn twee citronellakaarsen, een tube Colgate, twee flesjes cola, een reep Lacta-chocolade (het Griekse dochtermerk van Nestlé) en een slof Marlboro Light voor D., die zuchtend op bed zit en zegt dat hij emotioneel wordt van het boek dat hij schrijft. 
     ‘Jongen, ik werd net bijna overreden door zo’n squad,’ zeg ik.
     ‘Een quad.’
     ‘Pardon?’ 
     ‘Zo’n ding heet een quad. Een squad is iets heel anders.’ 
Ik loop hoofdschuddend de badkamer in, waar ik op de badrand onze beider scheermesjes naast elkaar zie liggen. Het zijn identieke Gilettes, alleen is de ene blauw, de andere roze. Ik vind dit zo ontroerend dat ik de mesjes oppak en mee de kamer in neem, waar ik ze aan D. laat zien. 
     ‘Moet je kijken, dit vind ik zo lief.’
     ‘Ja, echt heel erg lief.’
     ‘Zó lief. Het klopt gewoon.’
     ‘Als je dat ziet,’ zegt hij, ‘besef je dan niet hoe ziek jij eigenlijk bent?’
     ‘Hoezo?’ vraag ik.
     ‘In jouw badkamer zullen de rest van je leven twee roze scheermesjes liggen.’
Ik loop naar het oude keyboard in de hoek van de kamer en zet het demoliedje aan. Ik dans. D. heeft een gebroken voet, dus hij klapt in zijn handen.
 
‘s Avonds zitten we op het terras en kijken naar de overkant van de baai, het maanlicht werpt een vreemde gloed over het zeewater, dat vanuit deze hoek nu meer op een besneeuwde toendra lijkt. Nadat we onze dagelijkse routine van Herman Brusselmans imitaties hebben doorlopen, besluiten we het al twintig jaar getrouwde echtpaar te spelen waar we steeds meer op beginnen te lijken.
     ‘Jij moet eens ophouden met zulk cognitief gedrag te vertonen,’ zeg ik.
     ‘Ik vertoon helemaal geen cognitief gedrag, ik vertoon alleen navenantie. Ik vind jou normalitair.’
     ‘Ik vind dat jij de egocentrifuge uit moet zetten.’  
     ‘Ik vind dat jij een koud biertje voor je man moet gaan pakken.’ 
     ‘Kijk,’ zeg ik, ‘als wij een Rorschach-test waren, dan waren we als het ware dezelfde vlek, maar ik was de vlinder, en jij was de vleermuis.’
     ‘Nee,’ zegt D. ‘jij was de vlinder, en ik was de butterfly.’ 
Daar kan ik niet tegenop. Ik neem een slok van de whisky die ik op het vliegveld kocht voor D.’s vader, die niet of nauwelijks blijkt te drinken, maar die wel heel aardig is en ons met 140 kilometer per uur over het eiland rijdt, terwijl een cassettebandje de klanken van Vangelis door de open ramen naar buiten stuwt.
 
Wanneer ik laat op de avond van de steiger af de zee in klim vraag ik me af of er ‘s nachts wel vissen in de buurt van de waterkant komen. Overdag heb ik ze nog niet gezien, maar nu is het donker, en bij iedere kiezel die ik tussen mijn tenen voel schrik ik op en zwem een stukje terug naar het steigertrapje. Het is stil op het strand, ik ben de enige die zo laat nog gaat zwemmen, de wind die overdag als een koel briesje over het strand waait is gaan liggen. Ik denk aan het boek dat ik zo meteen in bed zal gaan lezen. 
 
De volgende dag loop ik, dit keer wel over het strand, maar op mijn slippers, opnieuw naar de kiosk. Het is warmer dan het was, maar ik heb er minder last van. Ik draag bovendien mijn hoedje. Ik loop langs de strand-kantina, langs de geïmproviseerde surfschool, en sla rechtsaf de weg in die tussen de vervallen bungalows van een failliete Club Med door omhoog kronkelt. Ik voel me lichtelijk schuldig omdat ik vandaag liever naar het geluid van mijn mp3-speler luister dan naar de krekels en de vogels, het geluid van palmbladeren in wind. Wanneer ik bij de weg boven aankom, druk ik mijn zonnebril nog wat beter op mijn neus en maak me op voor de laatste driehonderd meter die ik zonder de beschutting van de bomen en parasollen die langs het strand wel staan zal afleggen. Ik voel een klein stroompje zweet over mijn rug lopen, een prettig gevoel, en neem nog een slokje water. Terwijl ik het bandje van mijn rugzak wat losser doe, zie ik hoe in de berm een grote groep mieren en een enkele vlieg op één klein punt over elkaar heen krioelt. Ik doe een stap naar voren, buig me voorover en zie dat de mieren het gemunt hebben op het karkas van een groot platgereden insect, één vleugel is al helemaal vergaan. Het is een zwarte vlinder, een butterfly.
 

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Julien Ignacio
    Julien Ignacio

    De Nederlands-Arubaanse schrijver Julien Ignacio (1969) studeerde af als literatuurwetenschapper. Hij publiceerde theaterteksten, blogs en korte verhalen. In 2008 ontving hij de El Hizjraliteratuurprijs voor zijn toneelstuk Hotel Atlantis. Hij was redacteur van literair tijdschrift Tirade en is bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren. In 2018 verscheen zijn debuutroman Kus (nominatie Bronzen Uil). Met collega-schrijvers Michiel van Kempen en Raoul de Jong stelde hij Dat wij zongen samen, een bloemlezing Caraïbische literatuur die in 2022 uitkwam bij uitgeverij Das Mag. In september 2023 verscheen zijn tweede roman Goudjakhals, een kralenketting van historische en futuristische migrantenverhalen, die zich afspelen in onder meer Amsterdam en Aruba, Beiroet en Lesbos.

  • Foto van Lodewijk Verduin
    Lodewijk Verduin

    Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.