Perdu presenteert: De komst van de filosofische roman

Schrijven heeft zin.logo stichting perdu

Ongeveer een maand geleden verscheen hier, op het Tiradeblog, naar aanleiding van een essay dat Maxim Februari in 1993 schreef op uitnodiging van Perdu (Amsterdam), een korte serie teksten en citaten, een handvol vragen en fragmenten eigenlijk, een geëxplodeerd essaytje, over de filosofische roman dat eindigde met het verzoek aan Stichting Perdu om, twintig jaar na de legendarische avond waarop, behalve Maxim Februari, Carel Peeters, René Boomkens en Gijs IJlander over de Nederlandse Filosofische Roman (NFR) spraken, eens een herhaling te beleggen.

Via de Facebookpagina van Perdu en via Oote Oote heeft filosoof en Perdu-redacteur Mathijs Gomperts gepeild hoe onder roman-, poëzie- en filosofieliefhebbers wordt gedacht over zo’n programma en de belangstelling blijkt zo substantieel dat die avond over de NFR er komt.

En al snel ook: op vrijdag 3 mei 2013.

Maxim Februari is de derde mei helaas verhinderd. Maar wie er wel zijn, in alfabetische volgorde: Stephan Enter, Martijn Knol, Carel Peeters, Dirk van Weelden. De vier formuleren eerst hun respectievelijke standpunten/posities, daarna gaan ze, onder leiding van Mathijs Gomperts, met elkaar in debat. Het serieuze imago van literatuur en wijsbegeerte ten spijt vermoed ik dat er ook wel wat te lachen valt die 3e mei.

En hoewel de filosofie, geloof ik, leert dat niets zeker is, durf ik best te voorspellen dat Gomperts en zijn gasten volgende maand spreken en debatteren voor een uitverkocht Perdu.

Ik zou vast een kaartje kopen.

En ja: het was ons zelf ook al opgevallen… in de jongste Tirade is de wijsbegeerte – of: zijn de filosofen – zo goed vertegenwoordigd dat het bijna lijkt alsof het nummer is bedacht/geconcipieerd als een halve Filosofie Special. Poëzievertalingen van filosofe Lieke Marsman, een kortverhaal van filosofe Rosan Hollak, het poëziedebuut van filosofe Nikki Dekker, een beschouwing van bovengenoemde, filosofisch onderlegde Carel Peeters én een kortverhaal van Christophe van Gerrewey, De metamorfose van een plant, dat is gestructureerd als een moderne filosofische tekst.

Trouwens… wat die laatste tekst betreft… Zoals het mij geen toeval lijkt dat Stephan Enters Grip (2011) opent met het woord ‘God’ en afsluit met ‘lot’, zo is het ook vast niet zonder betekenis dat Van Gerrewey zijn studie naar (ont)hechting opent met het woord ‘Niemand’ – en de echo van dat ‘niemand’ laat opklinken in de slotregel van zijn kortverhaal.

Tot zover de apollinische alinea’s.

Want we moeten het nog even over iets anders hebben… Het is me namelijk opgevallen dat ik op deze site veel minder ‘likes’ en ‘twitters’ krijg dan de andere Tirade-redacteuren… en dat bevalt me totaal niet… ik lééf voor likes… Dus als jij op Twitter zit… of op Facebook of op LinkedIn of voor mijn part gewoon ouderwets op de televisie, dan ga je nu als de sodemieter ‘tweeten’ en ‘liken’ en ‘watts eppen’ en ‘sharen’ en zo niet, dan vraag ik bij de IT-afdeling van Uitgeverij van Oorschot de I.P.-adressen op van alle bezoekers van deze site en dan kom ik bij jou, bij jullie, bij iedereen persoonlijk langs om verhaal te halen – en met ‘verhaal halen’ bedoel ik dus niet dat ik een poging tot literatuur bij je kom oppikken. Ik weet waar je huis woont. Dat wordt weer ouderwets spannend als straks de deurbel gaat! ‘Grootmoeder, grootmoeder… er staat een kleine boze wolf voor de deur!’ Here’s Johnny!Zoals hij, behaard als een hond – zo zou ik het doen als ik kon./ Op hem zou ik lijken. Dit dolle dat mij drijft dan/ buitenkant, dit hongerige aan te wijzen*.

Tirade – sleept je mee.

Maandag 15 april 2013 op deze plek: een slimme publiciteitstip van mijn literair agent, Paul Zeeprest.

 * Ester Naomi Perquin, Celinspecties (2012;p.61).

In de Oorshop

Literair misbruik

Er is een foto van mijn allereerste keer De donkere kamer van Damokles. Ik ben een jaar of elf en lig op bed. De witte lakens verraden dat mijn eerste keer in een hotelkamer plaatsvindt, een sober Priestersverblijf in hartje Rome. Mijn moeder, classicus, leidt ons door de stad. Het is lente – zomer voor ons – en op de bollende rand van de fonteinen op Piazza Navona zitten toeristen met ijsjes in de hand.

Maar ik was net begonnen in mijn allereerste Hermans en was liever samen alleen met Osewoudt en Dorbeck.

Ik deelde de hotelkamer met mijn beide zussen, een van hen moet de foto hebben gemaakt. Ze vonden mij belachelijk saai en bovenal verwend: ben je voor het eerst in Rome, blijf je binnen op bed. Het verhaal dat ik las speelde zich nota bene grotendeels af in Leiden, de stad waar wij zijn opgegroeid. Nu schaam ik mij daar ook wel voor, die middagen dat ik mokkend meeging naar musea omdat ik liever alleen zat met een boek, maar toen voelde ik mij heel verheven: ik las niet alleen mijn eerste Hermans, het was vooral mijn eerste volwassen oorlogsboek. Na Oorlogswinter en Oorlog zonder vrienden ging het hier duidelijk om echte dingen. 

Toch waren de twee dingen die mij in De donkere kamer van Damokles het meest aangrepen heel marginaal: Osewoudt die zijn haar zwart laat verven bij de kapster op de Leidse Breestraat en Osewoudt die over de Zoeterwoudesesingel loopt, langs het Plantsoen en zo de Fruinlaan passeert, op weg naar zijn donkere kamer op nummer 74.

Het waren deze passages die mij uit de Romeinse zon hielden, achteraf bezien alleen om de banale reden dat ik in die tijd bijna wekelijks mijn haar kleurde (op de foto: donkerrood). Bij het lezen van de kapper-scène voelde ik mijn hoofdhuid branden en prikte de scherpe peroxide in mijn neus (in werkelijkheid is het bij Osewoudt in een paar zinnen gebeurd, zonder pijnen of geuren).De straat die Hermans terloops noemde, de Fruinlaan, is de straat waar het Stedelijk Gymnasium staat, waar wij, tegenover mijn moeders werk, woonden. Alleen al het idee dat Osewoudt daar had rond gelopen..
Terwijl ik op verheven toon tegen mijn zussen zei dat ik me ten minste bezighield met ‘echte zaken, namelijk de oorlog enzo’, werd mijn affiniteit met Osewoudt dus vooral opgeroepen door herkenbare kleinigheden; geen ‘echte zaken’, maar dingen die ik zelf had meegemaakt.

Vanwaar deze bekentenis (die, ja, als een bekentenis voelt, want op de universiteit leerde ik algauw dat ‘het persoonlijke’ iets minderwaardigs was)? Ik volg het voorbeeld van romancière Vonne van der Meer (Eilandgasten, De vrouw met de sleutel en ‘koningin van het happy end’) die afgelopen woensdag ook een bekentenis deed. In een door SLAA georganiseerde avond over De toekomst van de roman gaf ze te kennen dat ze het geloof in de literatuur mist. God, zei ze, was verdwenen. Hedendaagse literatuur lijdt volgens Van der Meer aan de ‘terreur van echt gebeurd’: het mystieke krijgt nauwelijks poëtische ruimte.

Toch maakte ik pas een aantekening toen ze over haar eerste ‘echte’ roman begon: op 11-jarige leeftijd las ze De donkere kamer van Damokles en was diep onder de indruk. Hoewel haar ideeën tot dusver theoretische interesse wekte, werd Van der Meer voor mij plots Vonne.

Ik ervoer intimiteit. Precies de kwaliteit van literatuur die in de vorige aflevering (de eerste van een drieluik) van De toekomst van de roman door Oek de Jong zo werd geprezen. Of zoals de Nigeriaans-Newyorkse schrijver Teju Cole het zo prachtig verwoordde in een interview met NRC:

„Als ik het leven van de Zweedse dichter en Nobelprijswinnaar Tomas Tranströmer vergelijk met het mijne, dan zijn er eigenlijk geen overeenkomsten. Maar als ik zijn poëzie lees, raakt hij me in mijn ziel. Is dat omdat hij toegankelijk is? Nee. Dat is omdat hij erin geslaagd is om iets te raken dat buiten hemzelf ligt. En een deel van míj dat buiten mezelf ligt, kan daarmee in contact komen.”

De verbondenheid die ik voel blijkt dus vooral een vorm van misbruik – toen met Hermans, nu met Van der Meer: we nemen alleen wat ons interesseert en goed doet. Kijk ik in mijn kladblokje onder Toekomst v roman, Vonne van der Meer 03-01-2013 dan staan er alleen: Las Donkere kamer op 11-jarige leeftijd, net als ik!!, precies zo!.
Beschamend, die dubbele uitroeptekens achter ‘ik’.

Gelukkig bleek Van der Meer ook schuldig. Ze had Milan Kundera geciteerd om haar argumenten te bekrachtigen, maar gaf aan het einde van haar lezing toe – ja, bekende – dat ze het atheïstische deel van zijn citaat had weggelaten: ‘Omdat het niet in mijn straatje te pas kwam.’ Ook haar literaire trouw is subjectief selectief. Smiechten zijn wij, lezers en schrijvers. Maar gelukkig, zolang ‘het persoonlijke’ in ons leven aanwezig is, zijn we graag met ‘echte zaken’ bezig en zit het met de toekomst van de roman dus ook wel snor.

(alle negatieve geluiden over de toekomst van de roman zijn in mijn verslag van de avond wegens persoonlijke voorkeur weggelaten – koningin van het Happy End.)

 

 

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Verfilming

Soms beklijven de beelden die een boek bij lezing prijsgeeft, minder goed dan dat beelden van de verfilming in het geheugen blijven steken. In de ‘kinderfilm’ Charlie and the Chocolate Factory – Tim Burtons versie uit 2005 – komt een scène voor waarin de vader van Willy Wonka geportretteerd wordt als archetypisch nare man. De kleine Willy gaat met Halloween de straat op om met zijn vriendjes zo veel mogelijk snoep te verzamelen, maar wanneer hij thuiskomt moet hij de buit onmiddellijk afstaan. Zijn vader Wilbur is namelijk tandarts.

Van de eerdere filmversie (uit 1971) kan ik me niet herinneren dat de vader van Willy aan bod komt, noch is er een rol voor hem weggelegd in het oorspronkelijke boek van Roald Dahl. Met deze toegevoegde scène slaagt Burton erin de nauwelijks rooskleurige jeugd van Willy in luttele minuten ten volle weer te geven: een klein jongetje met een beugel ter grootte van een bouwsteiger krijgt van zijn vader te horen dat lolly’s ‘cavities on a stick’ zijn, en vervolgens verdwijnt al het snoepgoed in de haard. De sardonische grijns van Wilbur Wonka, gespeeld door Christopher Lee met kunstgebit, krijg ik niet meer van het netvlies.

Hetzelfde is mij overkomen bij de artsenijverhalen Aantekeningen van een jonge arts van Michail Boelgakov. Hoe goorder de verwondingen, des te hilarischer is het optreden van de jonge plattelandsdokter, die door zijn faalangst steeds zijn toevlucht zoekt tot de medische handboeken. Boelgakov slaat de lezer genoegzaam om de oren met een afgezet onderbeen, een stalen keel en een etterend babyoog, maar dat er tussendoor ook nog een kies getrokken moet staat mij vooral zo helder voor de geest door de miniserie A Country Doctor’s Notebook.

Aan het eind van de eerste aflevering besluit de dokter, vertolkt door Daniel Radcliffe, om de soldaat die in de wachtkamer zit, nog even van zijn kiespijn af te helpen. Er ontrolt zich een komische worsteling, die onder begeleiding van een kozakkenkoor uitmondt in een bloedfontein en een losgewrikte kies. Ook een deel van het kakement komt mee naar buiten. Boelgakov schrijft: ‘Ik zag met ontzetting dat er met gemak een flinke reine-claude in het gat paste.’ In de serie besluit de arts het kaakbot te bewaren als aandenken aan die dag, waarop hij naar eigen zeggen een echte arts is geworden. Het moment waarop een zuster de operatiekamer binnenkomt om te vragen of de dokter nog sigaretten blieft zal ik niet snel vergeten.

Toen ik begin deze week zelf in de tandartsstoel lag deed ik heel hard mijn best niet aan deze filmflarden te denken. Er was weliswaar geen sprake van een groot gat, maar de situatie was dusdanig dat een lange, pijnlijke behandeling onontkoombaar was. De tandarts heeft halverwege ad memoriam een foto van de stand van zaken genomen, naar ik aanneem omdat hij daarop kickt. Ik hoop daarentegen dat dit beeld niet al te lang voor mijn geestesoog blijft hangen. Sinds de behandeling ben ik op zoek naar de verfilming van Boelgakovs verhaal Morfine.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

Jij bent de interviewer

Als ik het allemaal echt niet meer weet praat ik in mijn hoofd tegen de interviewer en leg uit dat het, hoewel onverwacht, toch terecht is dat ik de nobelprijs voor de vrede kreeg. Soms ben ik bang dat dit me een egocentrische trut maakt, maar over het algemeen zijn het goede gesprekken. Ik zou deze gesprekken op kunnen schrijven, maar het onmogelijke aan ze is dat ik vaak in eerste instantie niet doorheb dat ik ze voer: opeens bevind ik me middenin een uiteenzetting over de functionele betekenis van eenzaamheid of de manier waarop ik een knoop aan mijn jas stik, wat dat zegt over mij. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat er iemand is die dit soort dingen van me zou willen weten, en daarom vertel ik ze mezelf (is het paradoxaal dat ik ze nu op dit blog de publieke ruimte ingooi? U mag afhaken). Overigens ga ik er vanuit dat we dit allemaal doen. Handen omhoog als je wel eens gefantaseerd hebt over de aflevering van Zomergasten waarin jij aan het woord bent. Handen nog hoger als je de bijbehorende video’s op youtube opzocht. Maar wie is deze interviewer? Het is niet het gezicht van Matthijs van Nieuwkerk dat ik voor me zie als ik mijn futiele dagelijkse handelingen al handelend beschrijf en het is ook niet Clairy Polak, bij zinnigere gedachten. Misschien praat ik inderdaad tegen een abstracte instantie in mijn eigen hoofd, gooi ik mijn woorden een lege kamer in, maar aan de uiteindes van deze kamer staat eigenlijk altijd een geliefde van wie ik hoop dat ze de echo’s van wat ik gezegd heb opvangt. Ik weet niet zeker of dit me een triest persoon of slechts een zacht gekookt ei maakt. Ik zal het mezelf eens vragen.

 

 

Ouwe pikkedoos

Is het erg als een taal verdwijnt? In verleden eeuwen zijn er ettelijke uitgestorven. Nog drie generaties geduld, en met Mandarijn, Spaans en Engels kan je de hele wereld over. 

Hoe meer mensen elkaar verstaan, hoe beter de communicatie tussen de verschillende volkeren. Dat lijkt logisch, maar wordt pregnant als je bedenkt dat bij de NAVO beslissingen van wereldbelang genomen worden door mensen die de speech van hun collega door een simultaantolk in hun oor laten vertetteren. 

Nog duidelijker worden de voordelen van het uitsterven van kleine talen, als je bedenkt dat iemand zoals ik in de toekomst een boek zal kunnen schrijven dat onvertaald een miljard lezers kan bereiken. 

Fuck het Nederlands zou ik zeggen, en fuck al helemaal zoiets belachelijks als het Fries. Ware het niet dat ik het sterven van een taal van heel dichtbij heb meegemaakt. 

Met het overlijden van mijn beste vriend Gijs, was ik van de ene op de andere dag de laatste spreker van de taal die zich in de jaren van onze vriendschap heel natuurlijkerwijs tussen ons ontwikkeld had. Op een Nederlands staketsel bouwden we een voor anderen bijna onverstaanbaar patois, dat omstanders regelmatig met meer vraagtekens naar huis liet gaan dan waarmee ze naar het feestje waren gekomen.

Natuurlijk was het niet leuk om mensen op die manier buiten te sluiten, maar als je weet hoe het voelt om na een tijdje in den vreemde eindelijk je eigen taal te kunnen spreken; hoe ontspannen het is als gedachten weer vanzelf woorden kunnen worden, dan zul je begrijpen dat we toch vaak voor onszelf kozen. 

Het fundament van ons patois was humor. Grappige verhalen werden uitgebouwd en kregen een heel eigen betekenis. In de maanden na Gijs’ dood bleef ik die grappen maken, alsof er iemand was die me nog verstond. Opvallend vaak galmden mijn opmerkingen door een plots verlaten stadion, maar ik kon het niet opbrengen ze ook nog uit te leggen. De mensen zullen gedacht hebben dat ik het zwaar had, en lieten me begaan*.    

De laatste grap gemaakt in onze taal, zou Gijs niet meer meemaken. Tijdens zijn vermissing werd – omdat niemand begreep hoe hij zo van de aarde had kunnen verdwijnen – aan de vreemdste scenario’s gedacht. Een daarvan was dat hem iets zou zijn overkomen in de gay scene (zijn fiets werd bij de Warmoesstraat gevonden). Gijs’ vrienden wisten dat in deze richting speuren weinig zou opleveren, maar goed: als je sleutels lang genoeg kwijt zijn, zoek je uiteindelijk ook in de kelder. 

Een Facebookvriendin van Gijs kwam op de proppen met iets wat ze op zijn pagina had aangetroffen. In een wisseling tussen hem en ene D.J. de K., noemden de heren elkaar voortdurend “ouwe pikkedoos”. Ook de zin “Ouwe pik, ouwe pijp” was voorbijgekomen. De Facebookvriendin schreef verder geen harde bewijzen te hebben, maar een homosexuele angle kon volgens haar toch niet meer worden uitgesloten. 

Om deze dame uit te leggen op hoeveel manieren ze ernaast zat, had ik haar de taal moeten leren. Soms vind ik het jammer dat ik dat nooit heb gedaan. Een native speaker zou ze niet meer kunnen worden, maar inmiddels had ze een heel eind kunnen zijn.

 

 

*Dank nog, iedereen, daarvoor. 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Het uur onzes heren

Constanze Mozart vooraan links

Ik behoor tot een misschien wel aanzienlijke groep mensen die ieder avond om 19.40 uur even bedrukt de oorlog induikt om daar om 19.45 uur opgelucht weer uit te komen. Op diezelfde avond heb ik rond kwart over zeven al zo’n moment gehad. Franz Ferdinand, Verdun, Triple Entente. Ik ben dan via vrouwenkiesrecht in 10 minuten door de roaring twenties gegaan. Om zes over half acht marcheert Mussolini Ethiopië binnen, en moet ik denken aan de moeder van een Italiaanse vriend die in 1936 geboren werd en van haar vader de roemruchte voornamen Maria Giuliana Roma Empera meekreeg.

Het is een irritante afwijking, en ik draag dan ook een analoog horloge, en verder draag ik de afwijking in lijdzaamheid. Met name in de namiddag en de vroege avond teistert mij dit. Rond kwart over acht bevinden we ons in het nu. Dan is het tot rond tien voor negen tijd voor bezinning op mijn persoonlijke toekomst. Om 20.51 uur leg ik statistisch gezien het loodje, en daarna ben ik goddank weer even van deze digitale betrekkingswaan af. Echte interesse in de verre toekomst heb ik niet.

Maar ik weet wel weer dat de val van het Oost Romeinse rijk vaak samenvalt met de behoefte aan een appeltje. Ik ben dan ook een jaartalfetisjist geworden. Waaraan kan je denken om kwart over drie! Het duurt nog maar twee minuten of Luther spijkert zijn 95 stellingen aan de deur van de slotkapel te Wittenburg.

Ook ‘s ochtends vroeg kan de digitaal-historische betrekkingswaan al stevig toeslaan. Ik schrijf dit bijvoorbeeld in het jaar dat de Ierse bisschop Cronan Mochua overlijdt. Er moeten in Ierland nog slechts een paar kerkjes gestaan hebben. We zijn nog maar heel even van Sint Brandaan verwijderd (een uurtje). Het duurt nog een hele dag voor de Blacks & Tans hun intrede doen.

Nu heb ik zeer recent een paar goede gedachten voor tien over half zeven gekregen, laten we zeggen kort voordat de Nederlandse grondwet door Thorbecke geïnitieerd werd. En heel kort na de eerste treinrit in Europa (tussen Brussel en Mechelen, vijf over half zeven; wie heeft ooit gezegd dat Mechelen achterlijk is?) Goed, we spreken dus over het tijdstip onzes heren 18.40 uur, ik verdeel het laatste restje yoghurt over twee bakjes voor kinderen die daar nauwkeurig op toe zien, terwijl ik mij afvraag of Constanze Mozart, geboren Weber nou al of niet in 1840, drie  jaar voor haar dood, op bezoek was bij haar kennis Maximillian Keller in Alltöting in Beieren alwaar Keller, een enthousiast daguerrotypist, haar voor de eeuwigheid, of althans tot nabij kwart over acht vastlegde op een foto.  Waarmee Mozart: pruik, pofbroekje, rood jasje met goudborduursel, bekend slechts van vrolijk gekleurde schilderijtjes, typische achttiende-eeuwer, opeens de eeuw van de foto ingetrokken lijkt te worden.

Er is veel discussie over, of het hier werkelijk Constanze betreft, maar daar maal ik niet om, ik moet de hele industriële revolutie nog af voor zeven uur. Daarna de Russisch-Japanse oorlog, de Armeense genocide (of Armeense ‘kwestie’, hangt van mijn bui af), tussen vijf over zeven en tien over zeven denkt Einstein heel diep en veelomvattend na. En daarna begint het pas.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Jos Versteegen
    Jos Versteegen

    Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.