‘Hé, Schrijver… kan ’t wat korter? Ik heb nog meer te doen vandaag.’ – een zijpad

‘Roman, roman, roman… vanwaar toch altijd die veronderstelde suprematie van de roman?’ Ik zou zeggen: vanwaar die veronderstelling dat de suprematie van de roman wordt verondersteld? Aan Tirade ligt het in ieder geval niet. Evengoed is de vraag of er misschien – ook? – Filosofische Kortverhalen bestaan een interessante. In het komende nummer van Tirade heeft het er wel de schijn van. Zeker één aanstormend auteur (<35) lijkt zich, zeker in de vorm die hij (m/v) voor zijn tekst heeft gekozen, te hebben laten voeden/inspireren door de wijsbegeerte. Dus: of/hoe de filosofie de literatuur voedt kun je vanaf 20 maart aanstaande zelf vaststellen. In Tirade.

 Tirade 447 – post waar je blij van wordt.

 ‘Blij? WTF?!’

‘Laat ‘m nou maar effe. Hij is gewoon de rek een beetje aan ‘t testen hier.’

In de Oorshop

Kunstmatige domheid – De komst van de filosofische roman (III/V)

Tati

Eerst is het woord aan Rudy Kousbroek:

‘Zoals al eerder opgemerkt is ongeletterdheid niet iets waar de mensen mee te koop lopen. In iedere concertzaal bestaat het publiek voor een zeker percentage uit onmuzikale mensen. Van alle schilderijen in privébezit bevindt zich een zeker percentage in de huizen van mensen die in hun hart geen boodschap hebben aan beeldende kunst. Er zijn maar heel weinig mensen die zich erop laten voorstaan dat zij nooit lezen. Maar in zogenaamd beschaafd gezelschap kan iemand rustig zeggen: ‘Voor de exacte vakken had ik op de middelbare school altijd een onvoldoende.’ Dat is niet alleen geen schande, maar zelfs een soort eer. Als gevolg van bepaalde tradities en mythes denken veel mensen dat tekortkomingen op dat gebied niet wijzen op een gebrek aan intelligentie, maar integendeel juist op begaafdheid op een ander terrein: ‘goed in talen’ is een veelgehoord voorbeeld.

Mij persoonlijk is daarvan nooit iets gebleken. Zelfs in de korte periode dat ik het beroep van wiskundeleraar heb uitgeoefend merkte ik algauw dat de uitblinkers in mijn klas ook uitblonken in alle andere vakken; niet alleen in wiskunde maar ook in talen, zowel in natuurkunde als geschiedenis. Ook het omgekeerde was onmiskenbaar: de uitgesproken domkoppen uit mijn klas waren overal dom in, niet alleen in de exacte vakken. Het probleem is de middenmoot, het grote gebied ertussenin, de leerlingen met een gemiddelde, dat wil zeggen behoorlijke maar niet uitzonderlijke intelligentie. Dat zijn degenen die het vatbaarst zijn voor modes en mythes in termen van ‘alpha’ en ‘bêta’, onder hen leeft het sterkst het geloof dat iemand die goed is in alphavakken noodzakelijkerwijze slecht in bêta-vakken moet zijn. En er zijn ook al vroeg aanwijzingen dat hun houding tegenover de exacte vakken niet beperkt blijft tot onverschilligheid; integendeel, Shaws opmerking is er precies zo op van toepassing: ze haten het, met een bittere en boosaardige haat [‘It is a mistake to think that so-called inartistic people are merely indifferent to art: they hate it, with a bitter and malicious hatred.’ M.K.].

Nu is dat naar mijn overtuiging een voorbeeld van aangeleerd gedrag, op de manier waarop bijvoorbeeld racisme dat is: het berust op analoge wijze op het cultiveren van vooroordelen, op een zich selectief afsluiten voor bepaalde evidenties, en de gevolgen zijn vrees ik ook niet minder rampzalig.

Ik bedoel niet alleen dat een grote groep mensen zich daarmee al a priori afsluit voor iets dat zonder die vooroordelen toegankelijk voor hen zou zijn, namelijk de beginselen van wiskunde en de natuurwetenschappen; ik heb in dat verband weleens gesproken van kunstmatige domheid, en dat is het werkelijk: een gecultiveerde beperktheid die van echte domheid soms heel moeilijk is te onderscheiden.

Maar waar het vooral om gaat is dat het voornamelijk mensen uit diezelfde groep zijn, die in de sleutelposities van onze samenleving terechtkomen, en dat zij het zijn die beslissen over het gebruik dat gemaakt wordt van de voortbrengselen van diezelfde kennis die voor hen ontoegankelijk is gebleven.

Zij doen dat, zoals verwacht kan worden, met desastreuze gevolgen, maar bovendien met een schrikbare arrogantie. Dat is wat hen zo gevaarlijk maakt: niet zomaar onbekwaamheid maar onbekwaamheid plus de overtuiging het beter te weten, onbekwaamheid plus arrogantie.’

Rudy Kousbroek, Kunstmatige Domheid, opgenomen in Einsteins Poppenhuis, essays over filosofie (I), Meulenhoff (1990; p.42/43).

 

Lees je door de wat autoritaire, vijandige, gepantserde, badinerende, steile toon heen – de toon waarmee Kousbroek hier de verdenking op zich laadt dat hij primair zijn eigen superieure 360-graden-intelligentie wil etaleren (of suggereren) en dat het stichten, steunen of stimuleren van anderen hem onverschillig laat (wie kaatst kan de bal verwachten; ook postuum; en met topspin) – dan begrijp je dat de komst van de Filosofische Roman niet alleen een grote inspanning van de literair auteur vraagt/vroeg/zou vragen, maar ook schreeuwt om een publiek dat the taste heeft acquired, of minstens intellectueel bij machte is, zo’n roman te appreciëren.

Weinig vaten zijn zo communicerend als de auteur en de lezer van de Filosofische Roman.

Of niet?

Kun je die vraag misschien pas beantwoorden als je hebt uitgevogeld wat een Filosofische Roman is?

Wordt vervolgd.

 

Tirade!’

‘Lezeres! Wat zie je d’r prachtig uit!’

‘Je bent te laat.’

‘Sorry, ik heb. Het was… wat zie je d’r prachtig uit!’

‘Niet!’ (bloos, bloos)

‘Betoverend! Verrukkelijk!’

‘Ik heb de hele dag voor de spiegel gestaan.’

‘En niet tevergeefs… het lijkt wel of je oorbellen in hetzelfde atelier zijn ontworpen als je jurk en je schoenen en je – ’

‘Dat stuk van Kousbroek doet me denken aan dat mailinterview dat Dave Eggers in 2003 had met David Foster Wallace.’

‘Dat ken ik niet.’

‘Stond destijds in The Believer.’

‘…’

‘Ik moest vooral aan deze passage denken:  ‘We live today in a world where most of the really important developments in everything from math and physics and astronomy to public policy and psychology and classical music are so extremely abstract and technically complex and context-dependent that it’s next to impossible for the ordinary citizen to feel that they (the developments) have much relevance to her actual life. Where even people in two closely related sub-sub-specialties have a hard time communicating with each other because their respective s-s-s’s require so much special training and knowledge. And so on. (…)  It might be that one of the really significant problems of today’s culture involves finding ways for educated people to talk meaningfully with one another across the divides of radical specialization. That sounds a bit gooey, but I think there’s some truth to it. And it’s not just the polymer chemist talking to the semiotician, but people with special expertise acquiring the ability to talk meaningfully to us, meaning ordinary schmoes. Practical examples: Think of the thrill of finding a smart, competent IT technician who can also explain what she’s doing in such a way that you feel like you understand what went wrong with your computer and how you might even fix the problem yourself if it comes up again. Or an oncologist who can communicate clearly and humanly with you and your wife about what the available treatments for her stage-two neoplasm are, and about how the different treatments actually work, and exactly what the plusses and minuses of each one are. If you’re like me, you practically drop and hug the ankles of technical specialists like this, when you find them. As of now, of course, they’re rare. What they have is a particular kind of genius that’s not really part of their specific area of expertise as such areas are usually defined and taught. There’s not really even a good univocal word for this kind of genius—which might be significant. Maybe there should be a word; maybe being able to communicate with people outside one’s area of expertise should be taught, and talked about, and considered as a requirement for genuine expertise.…

‘Jezus… dat je dat uit je hoofd kent.’

‘Ik heb een fotografisch geheugen.’

‘Maar blijkbaar onthoud je dus ook teksten.’

‘Moet je nog meer tikken?’

‘Nee, ik ben klaar voor vandaag. Zullen we gaan?’

‘Waar naartoe?’

‘Naar de echte wereld.’

‘…’

‘We vullen een koffer met papieren boeken… we smeren broodjes, maken thermoskannen met koffie en thee en dan pakken we de nachttrein naar het zuiden.’

‘Florence.’

‘Rome.’

‘Syracuse!’

Verantwoording: bij het overtikken van bovenstaand Kousbroek citaat zijn, om de leesbaarheid vanaf het scherm te vergemakkelijken, alinea’s door witregels van elkaar gescheiden.

 

Tirade – de naam zegt het eigenlijk al.

 

Fotograaf Jacques Tati: onbekend.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Imaginaire plekken

‘Al mijn verhalen spelen zich op imaginaire plekken af. Ook al staat er Palermo boven een tekst: het is niet meer dan een sfeerindicatie, een woord dat het decor helpt bouwen.

Een tijdje terug vroeg iemand me (ik geloof Kenneth van Zijl) waarom dat was; of de werkelijkheid voor mij misschien tekortschoot. Ik antwoordde – zoals meestal – zonder eerst na te denken, en kwam er gedurende mijn antwoord achter dat de werkelijkheid me te beklemmend was. Te beperkend.

Over mijn eigen stad zou ik nooit een verhaal kunnen schrijven omdat ik Amsterdam te goed kende. Ik zou geen magisch theater of kruidenierszaak kunnen beschrijven tussen de patatwinkels op het Rokin, omdat ik weet dat die er niet zijn. Als ik schrijf heb ik absolute vrijheid nodig, en die krijg ik niet van plekken die te helder op mijn netvlies staan.’

Aldus schrijver, psycholoog en Tirade-redacteur Gilles van der Loo afgelopen zomer op deze plek.

In het komende nummer van Tirade, Tirade 447, vind je een gloednieuw kortverhaal van Van der Loo.

Tirade 447 verschijnt: over 18 dagen.

The wider traditional problems of human culture’ – De komst van de filosofische roman (II)

Stanley Cavell

Philosophy is in one of its periodic crises of method, heightened by a worry I am sure is not mine alone, that method dictates to content; that, for example, an intellectual commitment to analytical philosophy trains concern away from the wider traditional problems of human culture which may have brought one to philosophy in the first place.

Aldus Stanley Cavell in zijn essay Aesthetic Problems of Modern Philosophy (1965) dat later werd opgenomen in Must We Mean What We Say? (Cambridge University Press 1969). Dit citaat komt uit de herziene herdruk van het laatstgenoemde boek (C.U.P, 2002; p. 74).

Vergeef me het dikke hout waarvan ik hier planken ga zagen, maar dit is nu eenmaal televisie internet… we moeten de vaart er een beetje in houden…

Goed… wat in ‘t citaat hierboven interessant is: die ‘wider traditional problems of human culture’ waarmee filosofen als Cavell zich wilden bezighouden(*1), veroorzaakten, in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, ook bij sommige schrijvers – en bij sommigen van die sommige schrijvers, zoals David Foster Wallace, gebeurde dat deels in het kielzog van Cavell(*2) en consorten – een vergelijkbare onvrede over de betekenis van hun ambacht… over het gebrek aan ‘inhoud’ en ‘relevantie’ van hun discipline…

Het hoogpostmoderne schrijven was, therapeutisch gezegd, ‘nogal met zichzelf bezig’ (als je d’r voor gestudeerd hebt mag je hier ook ‘zelfreferentieel’ of ‘autoreflexief’ lezen (‘even justifications require justification’, nietwaar?))…

Mocht literatuur echt alleen nog maar over literatuur gaan?… maar wie, behalve de solipsist, is gebaat bij solipsisme?… De kunst leek om weer echt contact te maken… contact met lezers van vlees en bloed… en ook om, op een wat hoger abstractieniveau, de roman weer aansluiting te laten vinden op the wider traditional problems of human culture which may have brought one to de literatuur, de poëzie en de roman in the first place…

Het werd tijd voor het post-postmodernisme… en het werd tijd dat eventuele post postmodernisme, in één moeite door, van iedere vorm van etikettering los te schrijven… de literatuur moest de bibliotheek, de studeerkamer, het laboratorium uit… weg van ‘t gesticht met autisten, neuroten, solisten, egoïsten, solipsisten en dubbelgesteriliseerde smetvrezenden(*3) waarin het zich had laten insluiten… de dwangbuis uit… het vrije veld in… de steden door… achterbuurten en penthouses in… de wereld over…

Zou de literatuur net zo vrij en relevant kunnen worden als sommige takken van de wijsbegeerte en de ethiek?… werd het misschien zelfs tijd voor… de Filosofische Roman?

Klifhanger!

Wordt vervolgd…

Wanneer?’

‘Morgen.’

‘Beloofd?’

‘Hand op m’n hart.’

Je hart zit aan de andere kant.’

‘Zo? Of bedoel je aan de achterkant? Sorry, flauw. Morgen. Hand op m’n hart.’

Oké, ik geloof je. Tot morgen, Tirade!’

‘Tot morgen, Lezeres. Wat ruik je trouwens heerlijk.’

‘O, vleier!’ (bloos, bloos)

‘Zelfde tijd?’

‘Zelfde plek?’

 

Meta dialoog

‘Interessante citaten, maar waar slaat dat dialoogje op?’

‘Volgens mij is dat bedoeld om de redenering erboven te illustreren.’

‘…’

‘Op een bepaalde manier.’

‘Op een onbepaalde manier.’

‘…’

‘Uiteindelijk is het toch weer gewoon een soort postmoderne Spielerei waar ie mee komt. In mijn ogen althans.’

‘Oké, maar hoe zou je je aan dat spel kunnen ontworstelen als je niet eerst moeite deed het te doorgronden… en je van dat doorgronden rekenschap te geven?’

‘Ook wel weer waar…’

‘…’

‘En ‘t is ook best leuk om te lezen, eigenlijk.’

‘Vind ik ook.’

* Noten

*Noot 1: ‘The philosophy of ordinary language is not about language, anyway not in any sense in which it is not also about the world. Ordinary language philosophy is about whatever language is about.’ (Ibid. p.95).

*Noot 2:  Stanley Cavell was zelfs een aanleiding voor de genoemde Wallace om in 1989, aan Harvard, aan een wijsgerig promotieonderzoek te beginnen. DFW-biograaf D.T. Max: ‘Cavell’s lively, learned, but friendly approach to philosophical investigations in books like Must We Mean What We Say? was the closest Wallace knew to his own; indeed Cavell may have been one of his literary models’ (D.T. Max, Every Love Story is a Ghost Story, A Life of David Foster Wallace,  Granta, London, (2012; p.132)). In de jaren negentig zocht Wallace naar een stem, een manier van schrijven, die hem zou kunnen helpen om zijn eenzaamheid te overwinnen en zijn bewustzijn uit te breken. Zoals Max terecht constateert hielp het werk van Cavell Wallace om contact te maken met zijn lezers: zijn (DFW’s) proza ‘owed something to Cavell’s plainspokenness’  (Ibid. p.142).

*Noot 3: Een potje beledigen is altijd meegenomen, maar hier is het collateral. Stel de afhaalmaaltijd (boodschap) niet gelijk aan het doorgeefluik (boodschapper). In deze passage is sprake van interferentie… de auteur probeert de denktrant van zijn onderwerp (post-postmodern schrijven) weer te geven/uit te drukken, en hoewel hij die content blijkbaar interessant genoeg acht om hier te presenteren, zegt dat nog niet dat hij het gedachtegoed daarmee ook zelf onderschrijft; dat is hier ook helemaal niet relevant, eigenlijk.

Tirade – teksten van auteurs, teksten van mensen.

Foto Stanley Cavell: Alison Redlich.

Over 19 dagen verschijnt: Tirade 447. 

Het atelier

Eind vorige maand, toen bekend werd dat Tirade voortaan subsidieloos verder moet, schreef Christiaan Weijts in NRC Next een pleidooi voor het papieren literaire tijdschrift: ‘Het atelier waar de inkt nog nat is’. In dit stuk, waarin hij ook schrijft over zijn eigen ervaringen als beginnend schrijver met literaire tijdschriften, stelt hij onder meer:

‘Het literaire tijdschrift stelt een norm. Het is niet populair om te zeggen, maar in een wildgroei van online geschrijf, getwitter en doe-het-zelf-gepubliceer zijn er autoriteiten nodig om potentie van pulp te scheiden. Die taak van het tijdschrift is met de digitale ontwikkelingen alleen maar toegenomen. Nu elke gek een blog kan beginnen, is er des te meer behoefte aan kwaliteitseisen, filters, maatstaven.’

En even verderop: ‘Literaire tijdschriften zijn knooppunten van schrijvers, dichters, redacteuren, geldschieters, uitgevers, vertalers, recensenten, filosofen en absolute malloten. Ze vormen het bindweefsel tussen alle vitale organen van de literatuur.’
Lees hier zijn hele stuk.

Christiaan Weijts is medewerker van Tirade (hij leverde onder meer een essay aan het ‘pornonummer’). In het aankomende nummer wordt zijn roman Euforie gerecenseerd door Carel Peeters.

Tirade on stage

Op 22 maart aanstaande – twee dagen na het verschijnen van Tirade 447, het eerste nummer van de nieuwe redactie – gaan vertegenwoordigers van verschillende literaire tijdschriften in Perdu (Amsterdam) met elkaar in discussie over ‘de ateliersfunctie van literaire tijdschriften in tijden van economische valorisatie’. De gespreksleiding is in handen van Xandra Schutte.

Namens Tirade zal dichteres, filosoof en Tirade-redacteur Lieke Marsman aanwezig zijn om – vermoedelijk zonder gebruikmaking van beamer en Powerpoint – missie, visie en strategie van het vernieuwde Tirade uiteen te zetten. En zonodig te verdedigen.

Overigens bevindt Boekhandel Perdu zich onder de vele boekhandels waar losse nummers van Tirade worden verkocht.

Tirade wordt intern gesubsidieerd door het zelfstandige Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Dünya Calikci
    Dünya Calikci

    Dünya Calikci (28) is een echte Amsterdammer en schrijver pur sang. Als student aan de opleiding Writing for Performance aan de HKU schrijft ze rauw, eerlijk en realistisch – altijd dicht op de huid. Haar werk draait om echte mensen en hun verhalen, zonder opsmuk of filter. Dünya zoekt de kwetsbaarheid op en vangt het alledaagse in woorden die blijven hangen.

  • Foto van Michaël Van Remoortere
    Michaël Van Remoortere

    Michaël Van Remoortere (1991) is schrijver. Hij publiceert essays, verhalen en gedichten in een aanzienlijk aantal tijdschriften. Daarnaast maakt hij ook theaterperformances en installaties. Momenteel werkt hij aan de gedichtenbundel mythomaniën en de roman Autodafe.

  • Foto van Jasmijn Kenselaar
    Jasmijn Kenselaar

    Jasmijn Kenselaar studeert in de zomer van 2025 af als toneel- en filmschrijver. Het samenbrengen van mensen en het aanbieden van nieuwe perspectieven kenmerken haar signatuur. Ze schrijft veel voor en over jongeren en plaatst haar verhalen vaak in werelden die een beetje – of heel erg – verschillen van de onze. Haar eindwerk De Ongewilden is een komische, sciencefiction-dramafilm over een zestienjarige wees die zich staande probeert te houden in een wereld die niet voor haar gemaakt is. Haar afstudeerscriptie As if! is een praktijkgericht onderzoek naar hoe schrijftechnieken kunnen worden ingezet om films en series te creeëren met een positieve impact op tieners. Voor afstuderend regisseur Julija Filipović schreef ze daarnaast De Golven – een vrije bewerking van de gelijknamige roman van Virginia Woolf. Haar korte film GENIUS is in juni 2025 te zien tijdens het Rotterdams Open Doek Filmfestival.