Zegt het voort

old-classroomEen kleine vijftig studenten. Vorige week was winterschoolweek bij de vakgroep Afrikaans en Nederlands van Stellenbosch, elke dag van negen uur tot half zes. Marleen Coutuer zorgde voor het taalkundige gedeelte, ik voor het letterkundige en geschiedkundige/maatschappelijke deel. Bijna allemaal jonge vrouwen van begin twintig. Van universiteiten uit Johannesburg, Potchefstroom, Pretoria, Durban, Windhoek (Namibië).
Het is goed je nu en dan eens intensief met je geboorteland bezig te houden, zeker voor zo’n vreemd gezelschap. Zoals je je woonplaats anders bekijkt als je er met een buitenlandse bezoeker doorheen loopt, de plek frist er wat van op. De afsluitdijk, de watersnoodramp, provo, de treinkapingen, Pim Fortuyn, alles kwam in vogelvlucht voorbij. Veel beeldmateriaal, over Indonesië, de Antillen, veel beeldmateriaal van de schrijvers en dichters die ik behandelde. Reve in de kerk, Frank Martinus Arion op Curaçao, Hermans op bezoek in Zuid-Afrika. Harry Mulisch tijdens zijn laatste optreden bij De Wereld Draait Door.
Matthijs van Nieuwkerk. Op zo’n afstand valt zijn vakmanschap des te meer op, en ook die niet te volgen snelheid, iedereen begon bijna direct te steigeren – ‘Wát sê die man alles?’ ‘Sjoe, maar hy praat vinnig [snel]!’ Ik liet hem voorbij komen tijdens een sessie over de media, en vergeleek hem maar met Oprah Winfrey. Klopt niet helemáál, hij geeft geen auto’s weg, natuurlijk, dat niet.
Die andere ogen, dat is toch wel interessant. In de documentaireserie Het Verleden van Nederland is een fragment te zien waar toch wel behoorlijk jonge kinderen, ergens eind jaren zestig, gevraagd wordt hoe dat nou allemaal zit met het geslachtsverkeer, hoe het werkt, hoe alles heet. Mijn studenten, voornamelijk jonge dames dus, vonden het toch een beetje vreemd, ongemakkelijk ook. Nu is de gemiddelde student hier een stuk conservatiever en godsvruchtiger dan in Nederland, maar ik voelde dat ongemak ook. Ik denk ook niet dat het er in het Nederland van vandaag zó openhartig aan toe gaat. Maar ik kan het mis hebben.
Het fragment met Reve was dan weer een succes, had ik niet verwacht. De hele scène is zo vreemd voor de gemiddelde Zuid-Afrikaan.
‘Ik heb desgevraagd gewenst te kennen gegeven: zoek als het kan een schouwburg, een theater. Toen heb ik gezegd: het is misschien niet zo’n gek idee om te zoeken naar een theater dat een theater is, een schouwburg én een circus, dat de Divina Comedia is, dat de eeuwige schouwburg, de eeuwige komedie is: een Rooms-katholieke kerk.’
Of: ‘De vraag is dus: je kan je eigen ophangen, je kan je eigen niet ophangen. En ik heb het besluit genomen om me eigen niet op te hangen, ik moet nog wat werken, ik moet nog wat voort naar mijn eigen idee.’
Zo maakt men ze niet meer. Toen ik vertelde van Reve en de ezel, waren een paar studenten even uit het veld geslagen.
Het filmpje waarin Hafid Bouazza wordt geïnterviewd vond iedereen razend interessant en heel grappig, het hyperbolische karakter van Moussi el Kandoussi kon men wel degelijk plaatsen. Al lijkt het moslimdebat in Nederland en Europa hier, waar christenen en moslims relatief probleemloos met elkaar leven, wat buitenaards.
Tegen het eind van de week werd het steeds meer beeld en steeds minder tekst, m’n stem begon het van de vermoeidheid en verkoudheid te begeven. De animatie van ‘Vos’ van Ramsey Nasr, Bert en Ernie bij Mark Boogs Poetry in Motion, een handgeschreven gedicht bij Tonnus Oosterhoff, het reclamefilmpje van de PVV, opnames van het Boekenbal, Franca Treur bij EO-Netwerk – er was genoeg te zien.
Ik las Faverey’s ‘Man & dolphin / Mens & dolfijn’ – rustig, in z’n geheel, het gedicht was een hit. En er werd spontaan geklapt na de voordrachten van Mustafa Stitou (op cd) en Lucebert, vooral ‘visser van ma yuan’ kreeg veel bijval.
Een inspirerend weekje al met al, zo’n kleine vijftig Zuid-Afrikaanse geïnteresseerde studenten zijn een week lang volgepropt met Nederland en Nederlands. Wel behoorlijk vermoeiend: weinig slaap, negentig minuten les per sessie.
De zaterdagochtend, met de afsluiting van Frits van Oostrom, heb ik niet meer bijgewoond. En ik was er ook niet helemaal bij toen ik zaterdagmiddag weer uitstapte in Kaapstad. Ik had de krant bij me en twee recente Nederlandse dichtbundels, die ik als voorbeeld heb gebruikt van zeer recente, steengoede poëzie. Wat ik mijzelf graag voorhoud van Lieke Marsman en Melktanden van Martijn den Ouden liggen hopelijk al niet meer in de trein, maar worden nu ergens in Kaapstad gespeld, ontcijferd en vertaald. Naar het Afrikaans, het Engels, het Xhosa. Hopelijk valt men dan ook van verbazing achterover.
Mooi hoor, heb ik weer.

een handvol herten
drijft af
in de snelle, lichtende rivier

naar groen gors ruikt de adem
die angstig uit hun muilen slaat

ik heb nooit een hert geslagen
ik wandel ook nooit door het bos

omdat de roze tong
van de vruchtbare nacht
likt
aan het natgeregend beton in de stad
wandel ik nu door het bos

keil
uit stomme verveling
wat in mijn zakken zit
in de lichtende rivier
waarin zo-even
een handvol herten dreef

(Martijn den Ouden, Melktanden, 2010)
 

In de Oorshop

Mars

Het is stil. Toch reizen elke dag miljoenen mensen tussen huis en werk, alleen, je merkt er niets van. Het is een gedweeë tocht, in de nog donkere uren, zowel ’s morgens als ’s avonds. De winter houdt de mensen bij elkaar weg, zo lijkt het. Is natuurlijk schijn. Waarschijnlijk begin ik gewoon te wennen aan het land, en vallen dagelijkse zaken niet meer zo op.
Ik heb De correcties van Jonathan Franzen uit. Op de een of andere manier had ik het idee dat dit een uitzonderlijk boek zou zijn, ik heb het iedereen aanbevolen nog vóór ik de roman zelf had gelezen. Wat kan een magistrale, aangrijpende roman toch verslavend zijn. Wat een enorme greep, wat een inlevingsvermogen. Een op het oog eenvoudige alinea als deze kan ik lezen en herlezen en weer herlezen:

old-railway-with-old-railway-equipmentIn augustus had de Midland Pacific Alfred benoemd tot assistent-hoofdtechnicus voor sporen en bouwwerken, en nu was hij naar het oosten gestuurd om de Erie Belt Spoorweg kilometer voor kilometer te inspecteren. De districtmanagers van de Erie Belt reden hem heen en weer in piepkleine motorwagentjes op benzine, en schoten als kevers wisselsporen op als er Erie Belt-megalosaurussen langsdenderden. De Erie Belt was een regionaal netwerk waarvan het goederenvervoer te lijden had gehad van vrachtwagens en het reizigersvervoer dankzij personenauto’s in de rode cijfers was beland. Hoewel de hoofdlijnen in het algemeen nog goed mee konden, waren de aftakkingen en zijlijnen er onvoorstelbaar slecht aan toe. Treinen sukkelden met 15 km per uur voort over rails die niet rechter waren dan slap touw. Kilometer na kilometer hopeloos kromgetrokken Belt. Alfred zag bielzen die geschikter waren om compost van te maken dan om spoorspijkers op hun plaats te houden. Railstoelnagels waarvan de kop was weggeroest, de romp nutteloos achtergebleven in een korst van corrosie, als garnalen in een omhulsel van frituur. Ballast die zo weggespoeld was dat bielzen aan de rails hingen in plaats van ze te ondersteunen. Steunbalken schilferend en vermolmd, als Duitse chocoladecake, de donkere vlokken, het gemengde kruim.

Het ritme, de kennis, het beeldende vermogen. Uitstekend vertaald ook. Het origineel zal er waarschijnlijk nog een schepje bovenop doen. In één alinea wordt een heel tijdperk tot leven gewekt, het verhaal wordt op prachtige wijze geïllustreerd aan de hand van woorden als ‘sukkelden’, of formuleringen als ‘schoten als kevers wisselsporen op’ of ‘een korst van corrosie, als garnalen in een omhulsel van frituur’. Met als kers op de taart natuurlijk die Duitse chocoladecake. Hier wordt niet stilgestaan bij en oeverloos voortgeborduurd op mooie vondsten, zoals je vaak ziet in zwak proza – taal en verhaal gaan hand in hand.
Ik was zozeer in De correcties verdiept – ik zat acht pagina’s voor het einde – dat ik niet in de gaten had dat de trein terug naar Kaapstad al geruime tijd stil stond, net buiten Lynedoch. Het buitengewoon ontroerende en knappe slot van de roman, waar Chip tegen zijn vader Alfred, die inmiddels aan alzheimer lijdt, moet zeggen dat hij hem niet van het leven kan ‘verlossen’, is zó accuraat, behendig, zo zonder franje neergezet, dat je bijna precies kunt nagaan hoe en door welke wendingen en woorden je ontroerd raakt, terwijl je tegelijkertijd ook daadwerkelijk ontroerd raakt.
Maar goed, we reden dus niet meer. Ik legde het boek weg. Een paar passagiers schoven de schuifdeuren open en zagen een optocht van reizigers die langs het spoor trok richting het volgende station, minstens dertig minuten verderop.
‘No need to wait, the train is broken!’ riep iemand. De stoet was opvallend stil en gedisciplineerd. De gewone treinen hebben hier geen intercom – er was dus niets omgeroepen, er was geen spoorwegteam of iets dergelijks te bekennen, iedereen was gewoon uitgestapt en begonnen met lopen.
IMG_0448Wat staat zo’n trein eigenlijk hoog, merk je als je eruit moet springen. Een paar passagiers uit ons compartiment hielpen elkaar de trein uit, en zo voegden we ons bij de lange schare reizigers, op weg naar station Eersterivier.
Het was gelukkig zonnig, niet al te koud. En het was nog licht. Dat scheelt. Maar toch, de kalmte en de vanzelfsprekendheid waarmee alles gepaard ging, de hele gebeurtenis leek iets wezenlijks te zeggen over dit land en zijn mensen. Zo’n vriendelijke mars, geen gezeur, zo’n praktische ingesteldheid. Het was een prachtig en dramatisch gezicht, die mini-exodus langs de spoorbaan.
Ik mis mijn oude vrienden, kennissen, ex-collega’s. Maar wat mis ik aan Nederland? Misschien het fietsen door Amsterdam met mijn dochter voorop, Paradiso, paprika chips – dat soort dingen. Ik ben vorig jaar op een warme dag in mei per ongeluk een keer naar Volendam gefietst. Lang verhaal, doet er niet toe – maar die stilte, die vlakte, het is een dierbare herinnering. Maar verder, merk ik, mis ik nog weinig. Af en toe lees ik iets over Nederland en dan ken ik het land al bijna niet meer terug. Misschien, bij een eerstvolgend bezoek, hoor ik de stilte niet meer omdat iedereen op klompen loopt.
Terwijl ik deel werd van die Zuid-Afrikaanse mars door het hoge gras en de plassen naast de spoorbaan richting het eerstvolgende station, waar hopelijk de trein uit de richting Somerset West al klaar zou staan, bedacht ik: vreemd, maar ik zou me hier nog wel eens heel erg thuis kunnen gaan voelen.

ik ben een paard

ik reis in een trein
die stampvol is.
in mijn coupé
is iedere plaats bezet door een vrouw
die een man op haar schoot heeft.
de lucht is ondraaglijk tropisch.
alle reizigers
hebben vreselijke honger
en eten onophoudelijk.
plotseling beginnen de mannen
te kermen
en verlangen de moederborst.
ze knopen de damesblouses open
en zuigen verse melk naar hartelust op.
alleen ik zuig niet
en wordt niet gezoogd.
er zit niemand op mijn schoot
en ook ik zit op niemands schoot.
want ik ben een paard.
ik zit rechtop en groot
met mijn achterpoten op de treinbank.
en steun comfortabel
op mijn voorpoten.
ik hinnik luid hiii hiii hiii.
aan mijn borst glinsteren
de seksknopjes van mijn sex-appeal
in mooie rijen
als de glinsterende knopen van een uniform.
o zomertijd.
o wijde wereld.

(Hans Arp, Onze dagelijkse droom. Vertaald door Peter Nijmeijer, 1986)


Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Ontmoeting

One day something so magical fell from the sky/ And all of the people they gathered to try/ To catch it, all that they wanted/ Forgetting they put it there.
Mooi nummer, ‘The Spectacle’ op de nieuwe van Lamb. Gisteravond gedownload, zodat ik er vandaag naar kon luisteren in de trein. Heel sferisch, en heel toepasselijk bij het weer van vandaag. Jakkals trou met wolf se vrou, zeggen ze in het Afrikaans over dit weertype. Dat het regent, terwijl de zon schijnt.
‘The Spectacle’ stond op repeat, ik had dus niet in de gaten dat er iemand half tegen me aan het praten was, schuin tegenover me aan de andere kant van het gangpad. De trein stond geparkeerd bij station Bellville. Ik deed m’n oordopjes uit.
‘Nou hoekom ry die trein nie. Dit is mos die trein na Stellenbosch?’ Grappig dat men altijd direct denkt dat je de taal spreekt, waar ook ter wereld. Maar ja, ik verstond het.
Een perron verderop werd met overgave gezongen – er wordt hier vaak gezongen, zomaar in het wilde weg, door prachtige koperen stemmen, spirituals, gospels, hele groepen zwarte vrouwen die al zingend gezamenlijk de trein uitstappen, altijd bij de derde klas. Ik moet nog eens achterhalen wat dat precies is, waar dat vandaan komt. Zingen vanwege een tot de rand toe gevuld geluksgevoel of geloofsbesef? Zingen om de wolven te bezweren?
‘Hulle strike seker weer,’ zei de man met zijn blik uit het melkwitte plastic raam.
En toen zag ik het. Hugo Claus. Echt als twee druppels water. Ongeveer zoals Claus eruit zag ten tijde van De Geruchten. Zelfs zo’n zelfde soort brilletje, met van die getinte glazen.
Alleen mensen met een vol gemoed of een groot hart zullen openlijk met een wildvreemde een gesprek aanknopen en hun hart uitstorten. Er knopen hier dikwijls mensen zomaar een gesprek aan.
TreinEen geijkt Zuid-Afrikaans verhaal. Oudere, blanke man, z’n hele leven gewerkt en nu langzamerhand op een zijspoor gezet. Regstellende aksie. Het is van groot belang dat de vele werkloze zwarten aan het werk komen, alleen gaat er vaak kennis verloren en staan trouwe, eenvoudige arbeiders na jarenlange dienst opeens aan de kant. Heeft hij alle begrip voor, maar waarom moeten ze hem zo treiteren, het leven zuur maken, hij is toch geen bedreiging…
Ik volgde het niet altijd even goed door het gekletter van de trein, maar hij deed werk waarvoor hij veel buiten moest zijn. Gistermiddag hadden ze hem te laat opgehaald van het bouwterrein waar hij had gewerkt.
‘En toe vat hulle my eers heeltemal Parow toe en daarna Brackenfell en dis mos ’n moerse ompad, en hulle wéét dis buite my dienstyd. Toe mis ek die laaste trein Muldersvlei toe.’
Hij rijdt geen auto. Mag niet van de dokter, hij heeft al zes hartoperaties ondergaan. Over twee jaar treedt hij af, dan is hij zestig en kan hij genieten van zijn kleindochter.
We waren ondertussen al ter hoogte van Eersterivier. Eerst de grote bocht door, dan nog twee haltes en ik moest eruit. En het gesprek werd al hoe persoonlijker.
Zijn driejarige kleindochter is z’n alles. ‘Oupa, jy moet nie so vloek nie, sê sy vir my, maar jis, sy vloek darem self, mán, my vrou sê dis my skuld omdat ek so vloek. En sy is slim. Ek sê vir haar, jy eet vir oupa bankrot [blut]. Nee oupa, sê sy, ek maak net my maag vol!’ En daar barst hij in lachen uit.
Mooi, zeg ik, dat hij zijn kleindochter zo vaak ziet. Komt omdat zij en haar moeder bij hem en zijn vrouw wonen, zegt hij. Zijn dochter is verkracht, door een bekende uit de gemeenschap, een predikantszoon, maar ze besloot het meisje te houden. Het was een moeilijke tijd. ‘God het dit so bedoel, nou lewe ek vir my kleinkind.’
Ik moet er bijna uit, en Hugo Claus staan de tranen in z’n ogen. Als de trein stilhoudt, sta ik op en schud zijn hand. ‘Ek wens u ’n mooi en geseënde lewe met u kleindogter. En dink om u hart, u dogter en kleindogter het u nodig.’
Woorden, achterlijke woorden.
‘Goed, ons praat weer,’ zegt hij nog. Ja, waarom ook niet, het zou zomaar kunnen.
Dan stap ik uit en loop naar de uitgang van het stationnetje van Stellenbosch, terwijl de trein zich weer in beweging zet, richting Muldersvlei, waar het beter is, en waar een klein meisje wacht op haar opa.

Sonnet XII

Ik laat mij niet door wroeging verblinden,
maar toch, wat heb ik al niet verzuimd
toen zij nog leefden die ik beminde
en die de vuilnisman Dood heeft opgeruimd?

Tijd, die tijdloze creature, 
heeft mijn vrienden vermoord,
in het niets gejaagd, ontspoord.
Vaak voel ik nog hun kwetsuren 

die ik had kunnen verzachten
misschien, natuurlijk, allicht.
Mijn buurman bonkt op de muren

als hij hen hoort kermen in mijn nachten.
Verlies wordt niet verlicht.
Schei uit, spijt, rouw, naaste geburen.

(Hugo Claus, Gedichten 1948-2004, Deel II, 2004) 

Du mußt dein Leben ändern

Examens nakijken en bloggen – dat gaat niet samen, heb ik de laatste dagen gemerkt.
Stellenbosch UnivOf: examens nakijken en eten.
Of: examens nakijken en slapen.
Wat lijkt het alweer lang geleden dat ik bijna driehonderd eerstejaars voor m’n neus had voor ‘Nederlandse Taalverwerving 178’, zes keer per week, verdeeld over twee groepen, zo’n zes weken lang in april en mei, net na aankomst in Zuid-Afrika. A rabbit in the headlights, inderdaad, een compleet nieuwe hoedanigheid – na afloop van die paar weken kon je me uitwringen.
Maar het was een interessante vuurdoop. Je gaat er alleen een beetje scheel van kijken, al die eerstejaarsstudenten recht voor je neus, tot aan de nok toe opgestapeld. Een groot deel in het middenvak, maar ook wat figuurtjes in de zijvakken. Ik voelde me soms eerder René Froger dan docent. (‘En nu iedereen die handjes in de lucht, waar zijn die handjes!’)
Daar zaten ze, soms al om 8 uur, allemaal aanwezig om iets te horen over de beginselen van het Nederlands. Met de volle aandacht bij het college, of bij hun mobieltje, want dat had ik namelijk toch helemaal niet in de gaten.
De eerste les schraapte ik m’n keel om de schare stil te krijgen, en zei: ‘My fellow Americans!’ Nee, dat wílde ik wel zeggen, maar ik zei zoiets als: ‘Hallo almal, my naam is Alfred en ek is nounet twee weke terug weg uit Amsterdam, so ek vra verskoning vir my aksent. Ek gaan julle ietsie probeer leer oor Nederlands. Wat weet julle van Nederland?’
Wie nu niets durfde te zeggen, zou dat de komende colleges ook niet durven.
‘Tulpe…?’
‘Meulens…?’
‘Fietsry!’
Iemand riep: ‘BZN.’
Ik zei: ‘Zing es wat.’
Werkwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, teksten van Martin Bril. En de laatste week gedichten, van Ingmar Heytze (‘Erwtensoep’), Rutger Kopland (‘Onder de appelboom’). Steeds met de stem van de dichter uit de speakers. Mustafa Stitou, met ‘Affirmaties’. 
‘Jongens, niemand van jullie heeft gevraagd wat pik betekent, dus jullie weten dat dat in het Afrikaans piel moet zijn?’ Hilariteit alom. Ze dachten al, ‘ik heb een zachte pikhouweel, zat liefde in mijn kippenborst’ – vreemde regel.
En K. Michels ‘Glas is een trage vloeistof’ kwam voorbij. ‘Ek wil net vir Dokter dankie sê vir daai gedig oor glas, en dat jy moet val om jouself weer te vang. Daai gedig het my hele jaar gemaak.’ Zo’n opmerking maakt je hele dag.
Tijdens het laatste college deelde ik de songtekst uit van ‘Sterrenstof’ van De Jeugd van Tegenwoordig. Om eens wat andersoortig Nederlands onder de aandacht te brengen. En omdat het het laatste college was. Je moet ook een beetje zieltjes winnen, zo’n eerste jaar.
In een interview las ik dat Willie Wartaal, oftwel Olliçio Locadia, min of meer zichzelf heeft opgevoed: ‘Mijn moeder was drugsverslaafd en was af en toe gewoon weg. Maar je moet als kind wel gewoon naar school, het leven stopt niet. Ik zorgde dus voor mezelf. Het heeft me zelfstandig gemaakt. Op een gegeven moment wordt overleven al een ding. Als dat je lukt ben je al tevreden. Succesvol zijn, komt dan niet in je op. Je zorgt dat er eten is, dat je naar school kunt, dat je kleren hebt. Ik heb geleerd dat wat er ook gebeurt, ik red me wel. Het komt wel goed.’
Indrukwekkend. En voor sommige studenten misschien wel enigszins herkenbaar.

Nou kijk je gappie leeft zoet als een sappie         DJVT
Ballin’ ook al was mamma altijd wappie
Een goed begin is het halve werk
Maar een goed begin is maar de helft
De tweede helft, maar ikke hoef geen help
Wiwwelien was elf, ik deed alles zelf
Ik ging zelf naar school, nu kom ik zelf op tv
En ik lach in mezelf want de sletten ik breng
Nou kijk ze kijken, dus blijf kijken
Alle dikzakken willen op me lijken
Maar broeder, vergeet dat ding
Stap opzij, ze wil een handtekening

Goeie clip. Groot op het scherm in zaal 1028. Dat ging erin als koek. Vooral rond 3:16 werd er flink gelachen.
‘Sal ek dit nog ’n keer vir julle speel?’
‘Jaaah!’
Volgens mij zijn de examens redelijk gegaan. Het laatste examenonderdeel betrof drie vragen bij een gedicht. Bij het uitstelexamen ging het om ‘Tweede man’ van Nachoem Wijnberg, bij het reguliere examen om Paul Snoeks ‘Een zwemmer is een ruiter’. 
‘Waarom zou de dichter in de titel een vergelijking maken tussen “zwemmen” en “paardrijden”?’ luidde de derde en laatste vraag.
Iemand wat perdry is mal oor perde, soos die swemmer mal is oor swem.
Schreef iemand, waarschijnlijk in tijdnood gekomen. Geen speld tussen te krijgen.

Een zwemmer is een ruiter

Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn. 
 

Tussen Goodwood en Eersterivier

Vanochtend zat ik plotseling tegenover mijn moeder. Ze stapte in bij station Goodwood. Ze droeg een lange blauwe rok van spijkerstof, een witte anorak en kauwde op een stukje kauwgum. Ik schat dat ze een jaar of dertig was. Ze zag er gezonder uit dan ik me haar kan herinneren. Mooie egale donkere huid, wakkere blik, geen moment stil. Een zwarte versie van haar kleindochter.  
Er daalde een oude, grote rust over mij en de Kaapse voorsteden die ons passeerden. 
‘Ik mis je, mamma, dat weet je toch hè,’ zei ik. ‘Sinds ik weg ben uit Amsterdam ben ik als een hond zonder zijn baas. Ik schrijf soms lange elektronische brieven die in een bodemloze put lijken te verdwijnen. Elke dag sta ik op met het schitterende zachte bruisen van de oceaan in mijn hoofd. Hoe gaat het met je? Ga je vaak met de trein? Ik ben nog gaan kijken maar je graf is er niet meer – ben je waar je wilt zijn? Gek, je valt helemaal niet op tussen de mensen maar ik zou je nog herkennen met mijn ogen dicht, wat dacht je.’
Ik zei het natuurlijk allemaal niet hardop. Zou een beetje vreemd zijn geweest, ze had me vast een weirdo gevonden en was ergens anders gaan zitten. Toch denk ik dat ze iets heeft opgevangen terwijl ze in het Xhosa met twee andere vrouwen druk in debat was. 
Als ze me al herkende, liet ze dat in elk geval niet merken en dat was misschien maar beter zo, wat moet je ook zeggen als je elkaar zo lang niet hebt gesproken.
Bij Eersterivier stapte ze uit, nog steeds druk en opgewekt kwebbelend, precies zoals ik me haar altijd heb willen herinneren. 
Het was flink bewolkt vandaag, miezerig maar niet koud, pas tegen de middag stak de wind op en begon het te plenzen. Het was een dag die stevig in de steigers stond.

Train Rain
4

dit wat lewe genoem word
is ’n ysdun senuwee;
vat dit kort
en jy voel nie jy’s dood nie

(Breyten Breytenbach, Met ander woorde, 1973)






Wees

‘Heidi’. Wat een vreemde mengelmoes van nostalgie, calvinisme en rebellie. Een van de weinige buitenlandse series die gewoon op de Zuid-Afrikaanse buis werd vertoond tijdens de apartheidsjaren. Je zou het camp kunnen noemen, als het niet zo verwoestend zou zijn voor de ziel.
Mijn Zuid-Afrikaanse vrienden en vriendinnen zijn er bijna allemaal mee opgegroeid. Heidi, het meisje zonder ouders, op blote voetjes door het brandschone, kraakheldere berglandschap rennend. Hoewel, kraakhelder – in de overduidelijk niet gedigitaliseerde Afrikaanse versie lijkt het eerder alsof er iemand op de filmstrook heeft gepist. Het is allemaal van een ongelofelijke grauwheid en het beeld is bruin en dof, een beetje zoals het modebeeld van de jaren zeventig.
Heidi‘Heidi’, de oer-vorm van manga, compleet met manga-lach of schreeuw (mond heel wijd open en een beetje trillend), en grote manga-ogen (dito).
Ze is terug van weggeweest. Tip van Danie. Bij de betere CNA, zeg maar Bruna- of Akowinkel, is de dvd te koop. In het Afrikaans bovendien. Schitterend nagesynchroniseerd. De bronzen H.H. ter Balkt-stem van opa (‘Ek kry jou jammer Peter, jy probeer verniet los kom as Heidi haar iets voorgeneem het!’), dat maffe kweklachje van Heidi. En er komt geen gekke huidskleur aan te pas. Geen wonder dat ‘die wit menere’ in Pretoria hier hun goedkeuring aan gaven.
En Maya is er dol op. Vooral, zo begint het erop te lijken, omdat ze er zo lekker van moet huilen. Het is hartverscheurend om dat onderlipje steeds sterker te zien trillen, tot ze het verdriet niet langer kan weerstaan en de tranen naar buiten spuiten. Toch moet en zal ze blijven kijken. Voor Heidi laat ze alles staan.
‘Heidi soekuh mamma…’ en daar gaat ze weer. Met nog natte wangen en rode oogjes roept ze tussen het hikken door: ‘No-no-no, nóg Heidi!’ Ik denk niet dat ze het concept ‘weeskind’ al begrijpt.
Lekker janken lucht geweldig op, ik heb mezelf in magere tijden kapot zitten snotteren bij Oprah Winfrey (‘You lost… 55 kilo?!’), een beetje zoals Paul Vitti in ‘Analyze this’.
Maar dat je daar al op tweeënhalf behoefte aan hebt, dat is nieuw. Die verdomde intuïtie ook. De subtekst van ‘Heidi’ – weemoed, vervreemding, marginalisering, eenzaamheid – heb je blijkbaar feilloos door op dertig maanden. Alleen kun je die zwaarte dan nog niet aan.
Want ‘Heidi’, dat is zware kost, sterker, voor gevoelige jonge zieltjes is ‘Heidi’ een drug. Je gaat eraan kapot, en wilt steeds weer, en meer.
Net het echte leven. Langzaam afkicken is het enige devies.

Eenzaamheid

Een zee omgeeft de wereld van wie eenzaam is. Het
is de golvenzee van ’t einde van de wereld. Haar
wateren zijn zwart; haar horizon bestaat niet. Ik teken
de contouren van die zee met een potlood van
nevel. Dan gum ik alle vogels uit boven haar
oppervlak. Ik zie ze vluchten voor het vlakgum
in de grotten van het kustland: de geschrokken vogels
van de eenzaamheid. ‘Het is een ontoegankelijke wereld,’ zegt
wie eenzaam is. En hij gaat zitten op de rand om zijn
geval te overwegen. Niets bestaat meer buiten hem, zelfs
niet die witte dageraad die hem verplicht zich te herinneren
dat hij nog leeft. Dan wacht hij totdat het getij zal stijgen,
op die zee zonder getijden, om een besluit te nemen. 

(Nuno Júdice, De emotie in kaart gebracht. Vertaald door August Willemsen, 2005)


Meer blogs

  • Afbeelding bij Veertien

    Veertien

    Bijna elk jaar is onze jongen jarig in de herfstvakantie. We zijn dan in Normandië, in een huis met een haard in de woonkamer en grasland voor de deur waar bonkige paardjes grazen. We wandelen er veel, ik koop voorraad op de markten en kook voor onze familie. Een man of tien, met kinderen en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Met de fiets naar de trein

    Met de fiets naar de trein

    Ik haastte me met flinke wind tegen naar het station. Terwijl ik zwoegend op de pedalen stond schoot me de titel van een gedicht van Obe Postma (1868-1963) te binnen: ‘Mei de auto nei de trein’ (Met de auto naar de trein), dat hij in 1927 publiceerde. De opeenvolging van de twee vervoersmiddelen, en vooral...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zwichten de varensmannen

    Zwichten de varensmannen

    Gezwicht ben ik, wist je dat wij varensmannen, de taal van de molenaars verstaan? Het is dan wel een andere taal, een landtaal maar de molenaars leven nu eenmaal ook van de wind. Met veel wind reven ze net als wij maar het minderen van de zeilen heet bij hen zwichten. Wat ik qua taal...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gilles van der Loo
    Gilles van der Loo

    Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

  • Foto van Machiel Jansen
    Machiel Jansen

    Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.