Waardigheid

Ieder mens komt menselijke waardigheid toe, zo staat te lezen in het Handvest van de Verenigde Naties uit 1946. Drie jaar later werd het concept opgenomen in de eerste zin van de ‘Universele verklaring van de rechten van de mens’, zoals die is opgesteld door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties. Volgens deze organisatie heeft iedereen er vanaf zijn geboorte recht op. De invloed van de Verklaring is groot geweest en naar het concept menselijke waardigheid wordt in veel grondwetten verwezen, maar wat daaronder nu precies wordt verstaan is onduidelijk.

 Dit alles werd mij vandaag duidelijk toen ik in het Trippenhuis in Amsterdam een conferentie bezocht die geheel was gewijd aan het concept menselijke waardigheid. Filosofen en juristen spraken over onder andere de geschiedenis van het concept en over contemporaine discussies waarbinnen het een rol speelt: abortus, genetische manipulatie en de bescherming van privacy van burgers bijvoorbeeld. Het gaat dan om door anderen gecreëerde situaties, waarin de kwaliteit van het menselijk bestaan in gevaar kan komen. De ‘slachtoffers’ zouden dan een beroep op het recht op menselijke waardigheid kunnen doen. 

Het concept is in de praktijk echter complex, omdat de invulling sterk afhangt van het perspectief van waaruit je naar het menselijke bestaan kijkt. Dat is in een dynamische meerstemmige wereld uiterst lastig, terwijl toch veel landen het concept accepteren en individuele burgers van die landen er een beroep op doen.

Ieder vanuit zijn eigen ideologische achtergrond. Het begrip wordt dan een lege huls, die je overal ter wereld wel kunt vullen, maar het is de vraag of dat wenselijk is. Misschien zit de kracht van het concept wel in zijn leegte. Een van de deelnemers zei dat iedereen pas weet wat menselijke waardigheid is, op het moment dat zij wordt geschonden. Als woorden tekort schieten dus. Volgens mij kom je met deze ‘invulling’ van het concept een heel eind.  

VN

In de Oorshop

Biografie

Er bestaan nogal wat misverstanden over wat nu precies een biografie is. In het laatste nummer van Tirade doet bijvoorbeeld Jeroen van Kan in ‘De hysterische lezertjes van hoog en laag’ de biografie onrecht aan door haar te versmallen tot een verslag van de zoektocht naar de feiten achter het werk van een kunstenaar. Hij plaatst schrijver en lezer tegenover elkaar door te stellen dat de eerste wil fictionaliseren, terwijl de tweede daarmee geen genoegen neemt: ‘Een verlangen naar echtheid kortom. Het is niet alleen de roddelbladenlezer (die ik zojuist heb geportretteerd aan de hand van de spiegel waar hij graag in kijkt) die die behoefte voelt. Lezers in de hogere regionen leggen fictie maar al te graag langs de biografische meetlat.’Volgens Van Kan verstoppen lezers uit de hogere regionen deze nieuwsgierigheid onder literaire interesse, maar goed beschouwd is zij niet meer of minder verheven of verwerpelijk dan die van een roddelbladenlezer. 

Nieuwsgierigheid is nieuwsgierigheid, akkoord. En het gaat niet aan de ene groep boven de andere te plaatsen. Bovendien is het ook nog eens zo dat er maar weinig mensen zijn die zich slechts in een cultuurdomein begeven; populaire cultuur kan voor iedereen inspirerend zijn. Zij leert door de uitvergroting van emoties immers veel over wie of wat wij als mens zijn. Waar het mij om gaat is dat het maar de vraag is of een biografielezer wel geïnteresseerd is in de levensfeiten van de maker ‘achter’ het verhaal, gedicht of levenslied en dat het in een biografie in eerste instantie om heel andere zaken gaat.

Ik heb de biografieën van Paul Rodenko en Hans Lodeizen geschreven en over deze boeken lezingen gegeven. Bij de vragen na afloop blijkt bijna altijd dat mensen meer geïnteresseerd zijn in wat ik maar noem de  psychologische en historische context van een schrijverschap dan in biografische ontknopingen.

Het gaat dan om vragen als: Waarom en hoe is iemand tot schrijven gekomen? Waarom is literatuur voor hem belangrijk? Waarom schreef hij sonnetten of juist niet? Hoe verdiende hij zijn geld als dichter? Hoe keek de omgeving (familie, vrienden) aan tegen zijn dichterschap? 

De keren dat ik een gedicht van bijvoorbeeld Hans Lodeizen van een te expliciete biografische context heb voorzien, –  voor de duidelijkheid: ik vind dat je dat als biograaf best wel eens mag doen – haken veel biografielezers af. Het is de kunst van de biograaf hiermee rekening te houden en respect te tonen voor leeservaringen van individuele lezers. Dat is spannend balanceren. En dat geldt ook voor uitingen van populaire cultuur. Er zijn maar weinig fans van de Zangeres zonder Naam die willen weten of zij echt in Mexico is geweest; wel zijn zij geïnteresseerd in hoe het een eenvoudige manke vrouw uit Leiden is gelukt zoveel mensen aan haar voeten te krijgen en hoe het heeft kunnen gebeuren dat zij op zo’n mensonterende wijze aan haar einde is gekomen. zangeres

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Waarheidsvinding

Veel geesteswetenschappers vinden het, zeker in het huidige tijdsgewricht, moeilijk hun kennis in te brengen in het maatschappelijke debat. Dat is jammer, want juist zij kunnen door het trekken van historische parallellen en met hun kennis over religie, cultuur en cultuurverschillen een waardevolle bijdrage leveren aan een beter begrip van enkele belangrijke maatschappelijke kwesties. Dat zij vaak niet gehoord worden of willen worden komt vooral door de dominantie van enkele politieke partijen die geen nuance in het gesprek over bijvoorbeeld integratie en kwesties rond de Nederlandse identiteit wensen. Dat is ernstig, Het debat over belangrijke culturele en maatschappelijke vraagstukken moet worden gevoed door de wetenschap die aannames kritisch tegen het licht kan houden. Waarheidsvinding dus.

 Geert Wilders is een voorstander van ‘waarheidsvinding’, zo bleek tijdens de eerste dagen tijdens het strafproces tegen hem. Om die reden wilde zijn advocaat een aantal deskundigen op het gebied van de Islam en de Koran oproepen. Het Openbaar Ministerie is niet op deze eis ingegaan en Geert Wilders moet dus blij zijn met vijf wetenschappelijke deskundigen die zich via een open brief aan de Rechtbank, het Openbaar Ministerie, benadeelde partijen en de advocaat van Wilders in NRC Handelsblad hebben gemeld. Zij zijn op het terrein van de Koran en de Islam bereid de ‘waarheidsvinding’ te dienen; ‘door voor de dagvaarding relevante punten naar voren te brengen, gebaseerd op ons wetenschappelijk onderzoek.’ Tot aan de rechtszitting in juli publiceren zij factsheets over zogenaamde ‘waarheden van Wilders’, dat wil zeggen uitspraken van Wilders opgenomen in de dagvaarding.

 Onder de vijf deskundigen bevindt zich een aantal geesteswetenschappers. Ik heb grote waardering voor hun actie, ook in het kader van de door mij hierboven gesignaleerde geringe geesteswetenschappelijke inbreng in het debat over belangrijke maatschappelijke kwesties. Het op een juiste wijze interpreteren van de Koran en de Islam valt daar ook onder, want juist over deze religie en haar aanhangers ontstaan door onbekendheid te gemakkelijk onjuiste beelden.

Dat blijkt meteen vandaag bij het verschijnen van de eerste analyse van de wetenschappers die gaat over Wilders Waarheid nr. 1: ‘Het zijn de feiten. De Islam is een gewelddadige religie.’ De onderzoekers tonen aan dat dit wel erg kort door de bocht is en dat de waarheid toch net even anders ligt. In de Koran wordt in bepaalde gevallen opgeroepen tot geweld, in andere gevallen tot vrede en verzoening, maar ‘Zowel Christenen als Moslims keren zich tegenwoordig af van het verbreiden van hun geloof met het zwaard. Moslims zijn in grote meerderheid tegen terreur, zelf zijn zij veel vaker slachtoffer daarvan dan Westerlingen’, is een van hun conclusies. Waardevolle wetenschap, die de ivoren toren heeft verlaten en politici en beleidsmakers op het juiste spoor kan weten te houden. Dit zijn geen woorden van een Shariasocialist, maar van iemand zonder religie die voordat hij een mening formuleert, wil weten hoe de wereld echt in elkaar zit. 

Patroclus

patroclusPaul Beers vraagt zich af of ik de naam ‘Patrokles’ in mijn blog van 2 februari jl. letterlijk heb overgenomen uit het Groene-artikel en of dit misschien Engels is. Volgens hem is het ofwel Achilles en ‘Patroclus’, op z’n Latijns, ofwel Achilleus en ‘Patroklos’, op z’n Grieks. Ik nam ‘Patrokles’ inderdaad  over uit het vertaalde stuk uit De Groene Amsterdammer, omdat ook ik in de veronderstelling verkeerde met een Engelse vertaling van doen te hebben. Ik verzuimde dit te verifiëren. Pas nu ging ik naar de oorspronkelijke tekst van William Deresiewicz en daarin staat Achilles and ‘Patroclus’, op z’n Latijns. 

Met zijn opmerkingen over de spelling van ‘Patrokles’ snijdt Paul Beers indirect een interessant punt aan. Hij laat mij namelijk weer eens inzien hoe dominant het Engels is geworden – zie ook mijn blog van 30 januari – en dat ik eraan gewend ben dat er in de nieuwe lingua franca van de wetenschap over ons westerse cultuurgeschiedenis wordt geschreven.  

We verhouden ons tot het  internationale cultureel erfgoed meer en meer te vanzelfsprekend in het Engels. Op grond van Engelse vertalingen  wordt het gesprek in de academische gemeenschap net zo gemakkelijk over werken uit de klassieke oudheid als over het werk van Franse filosofen gevoerd. Deze Angelsaksische gevangenis ontneemt ze het zicht op het werkelijke gedachtegoed van belangrijke  denkers. Als je Michel Foucault in het Engels leest, lees je een andere Foucault. En wie, om even dichter bij huis te blijven, Johan Huizinga in het Engels leest, bekruipt af en toe het gevoel dat het toch over iets anders gaat.  Wederom een pleidooi voor meertaligheid.


Vriendschap

‘Wat is een vriend nog?’ is de titel van een beschouwing over vriendschap van de Amerikaanse literatuurhistoricus William Deresiewicz. Zij verscheen afgelopen week in De Groene Amsterdammer. Een mooi stuk dat tot nadenken stemt over iets wat van groot belang is in ieders leven, maar door de opkomst van internetsites als Facebook en Twitter onder druk lijkt te komen staan. Ook Beatrix maakt zich hierover nogal druk. We hebben meer vrienden dan ooit – we zenden ons via het internet uit aan vijfhonderd vrienden tegelijk -, maar niemand uit deze groep is nog extra bijzonder. Vrienden zijn geen individuen meer, maar maken deel uit van een uniforme massa, ‘een vriendenwol’. En voor de ideale vriendschap zoals Deresiewicz die beschrijft is geen plaats meer, want echte vriendschap kan volgens hem alleen voortkomen uit een unieke beschermde wereld die twee mensen met elkaar scheppen.

Deresiewicz lijkt te verlangen naar de vriendschappen die zo’n belangrijke rol speelden in klassieke en neoklassieke tijden en bestonden tot het einde van de negentiende eeuw. Hij geeft een paar bekende voorbeelden: Achilles en Patrokles, Goethe en Schiller en Lord Byron en Percy Bysshe Shelley.Vriendschap was voor hen een hogere roeping, een ideaal, waarbij zakelijke belangen op geen enkele wijze een rol speelden. Het ging erom elkaar op te roepen naar het Goede,  moreel advies te geven en te corrigeren. Deze omgang met elkaar leverde ook nog eens mooie wereldliteratuur op.

Aan deze vriendenstellen voeg ik graag twee Nederlanders toe: Albert Verwey en Willem Kloos. Deze dichters uit de Amsterdamse kring van de Tachtigers uit het einde van de negentiende eeuw hadden een intieme relatie waarin het elkaar oproepen naar het Goede en de Kunst een belangrijke rol speelde. Aan deze vriendschap kwam met de nodige dramatiek, vooral van de kant van Kloos, een einde toen Verwey trouwde met Kitty van Vloten en zich vestigde in Noordwijk aan Zee. Over de aard van deze relatie is door literatuurhistorici veel gespeculeerd. Was zij louter geestelijk van aard of was er ook sprake van een fysieke aantrekkingskracht en van lichamelijke liefde?

Tot nu toe is dat onduidelijk gebleven. Interessant? Voor het werk van beide dichters misschien niet, maar wel voor diegenen die zijn geïnteresseerd in het fenomeen vriendschap aan het einde van de negentiende eeuw in Nederland. Gelukkig werkt Madelon de Keizer aan de biografie van Albert Verwey en zal Bart Slijper het leven van Willem Kloos beschrijven. Op de aard van deze vriendschap zullen beiden hun licht moeten doen schijnen. Op hun publicaties moeten we nog even wachten, maar hierbij als opwarmer het eerste sonnet uit Albert Verweys dichtbundel Van de liefde die vriendschap heet, die hij schreef naar aanleiding van zijn vriendschap met Willem Kloos.   


                                              I

     Licht mijner ziel! ik zag u steeds van ver,
     En wist wel dat gij eindlijk komen zoudt; –
     Woorden, die ik niemand heb betrouwd,
     Gaan uit als bleke vlammen; – als een ster,

     Diep in ’t azuur, maar blanker, lieflijker,
     Zie ’k in uw lokken liggen ’t licht gelaat;
     ’t Mysterie van veel leeds, maar nooit van haat,
     Droomt in uw oogen; – ’k zag het steeds van ver.

     Ik zal u zien, mijn Licht, zoo zie gij mij:
     In éen zoet waas van gloed, waar ieder woord
     Doorheenvlamt van de lippen en saamglijdt

     Met andere tot één lichtende eenigheid –
     En elk van ons droomt in een glorie voort,
     En andre glorie gaat ons stil voorbij.

 willem_kloos_2Verwey

Bloch

In de Volkskrant van vrijdag 29 januari jl. wijdde Hans Driessen een lovende recensie aan Stil de tijd.  Een pleidooi voor een langzame toekomst van Joke Hermsen. Dit weekeinde las ik het boek en de recensent heeft gelijk. Hermsen heeft een helder boek geschreven over de geschiedenis van het denken over tijd in de Westerse wereld. Zij neemt bovendien op interessante wijze zelf stelling met het onderscheid dat zij aanbrengt tussen kloktijd en de niet te meten innerlijke tijd. Ook haar pleidooi voor de verveling is boeiend: ‘In de verveling leert de mens zijn grenzen te overschrijden, omdat hij zich ten overstaan van de leegte van zijn oude overtuigingen en meningen ontdoet, en zo tot een nieuw inzicht kan komen.’ Een rijk boek ook, omdat haar gedachtegang wordt opgehangen aan het werk van dichters, denkers en beeldende kunstenaars als Henri Bergson, Frederik van Eeden, Peter Sloterdijk, Marcel Proust en Mark Rothko.

Ik las met extra belangstelling Hermsens opstel over de Duitse marxistische filosoof Ernst Bloch (1885-1977), wiens werk ik twintig jaar geleden heb leren kennen via de essays van Paul Rodenko. Bloch schreef het magistrale Das Prinzip Hoffnung, waarin hij – ik volg nu Hermsen – de tijd niet behandelt als een gestaag toehollen op de dood, maar als het naderen van een nieuw begin: ‘Tijd schept ruimte om tot verandering, verbetering en vooral herinterpretatie van het reeds bestaande te komen’. De mens realiseert zich dat het Zijn  nog niet af is, er moet nog iets komen en dat geeft hoop. Met andere woorden: het is de utopie die de mens doet verlangen te realiseren wat er nog niet is. Dat is toch een mooie gedachte.

Het is overigens opvallend dat Hermsen Paul Rodenko in haar boek niet noemt. De denkers die haar zo lief zijn, waren voor een groot deel ook zijn denkers. En wat  zij opmerkt over verveling lezen we regelmatig in Rodenko’s beschouwingen over moderne poëzie. En ook hij vond in Bloch een intellectuele medestander. Hij was gefascineerd door wat hij noemde Blochs ‘zuigkracht van het Nieuwe, het nog- niet-bewuste’.   

Hermsen pleit ervoor Blochs Das Prinzip Hoffnung in een Nederlandse vertaling op de markt te brengen. Dat was trouwens al bijna gebeurd. Eind jaren zestig van de vorige eeuw startte Paul Rodenko samen met de psychiater en radencommunist Leo Hornstra de Manifesten-reeks, die door de Haagse uitgever Louk Boucher werd uitgegeven. In deze reeks zou het werk van een aantal belangrijke linkse denkers in vertaling worden uitgegeven. Op het verlanglijstje van Rodenko stond ook het boek van Bloch.

In de reeks verschenen vertalingen van het werk van bijvoorbeeld Karl Marx en Erich Fromm, maar het boek van Bloch kwam er door onenigheid niet. Hornstra verweet Boucher te traag te zijn met zijn uitgaven en zocht contact met de jonge uitgever Rob van Gennep. Die wilde de reeks wel uitgeven, maar daarin wilde hij niet een boek van Hornstra opnemen. Die had net een psychoanalytisch boek  klaar,  Het innerlijk gezicht, waarin hij zich tegen de libido- en agressietheorie van Sigmund Freud keerde en het begrip ‘jongerenverzorginsinstinct’ introduceerde, waarmee wordt bedoeld dat de vrouw de behoefte voelt een ‘eigen jong’ op te voeden. Het boek werd gelezen als een pleidooi voor het traditionele gezin. En met zo’n boek kon Van Gennep bij zijn verlichte lezers niet aankomen. Het betekende niet alleen het einde van de manifestenreeks, maar ook dat het Nederlandse publiek nog steeds niet in vertaling kennis kan nemen van een bijzonder werk uit de Duitse filosofie.

Bloch

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Gregor Verwijmeren
    Gregor Verwijmeren

    Gregor Verwijmeren studeerde Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht en gitaar aan het conservatorium in dezelfde stad. Hij publiceerde fictie in onder meer De Gids en Flash: The International Short-Short Story Magazine. De vorm van geluid, zijn debuutroman, werd uitgegeven door Van Oorschot, en is wereldwijd de eerste roman over tinnitus (en muziek en geluiden) die door een mainstreamuitgeverij is uitgegeven. Gregor werkt momenteel aan zijn tweede roman, waarvoor hij een beurs ontving van het Nederlands Letterenfonds. In april 2021 zal hij Nederland vertegenwoordigen bij het European First Novel Festival in Boedapest (uitgesteld vanwege Covid). Hij is vader van drie kinderen en kookt en tennist graag in zijn vrije tijd.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.

  • Foto van Gigi Müjde
    Gigi Müjde

    Gigi Müjde studeert in augustus 2025 af van de schrijfopleiding met een gemoderniseerde bewerking van het Middelnederlandse toneelstuk Mariken van Nieumeghen, namelijk: Meryem van Mokum. Door de lens van een oud Nederlands stuk, reflecteert die op de hedendaagse Nederlandse samenleving. In diens schrijven, speelt Gigi met taal, gebaar en referenties – om de lezer een eigen(aardige) wereld in te lokken vol verwarring en plezier. Die schrijft ook graag in samenwerking, vooral met Robin Alberts volgens hun eigen versie van de flarf-techniek, waarin er een tekst heen en weer wordt verstuurd en om en om wordt herschreven tot het onherkenbaar vol zit met liefde voor taal. Gigi schrijft alleen vanuit liefde, anders telt het niet.