Antarctica

(De wereld in stukken 12)

Het laatste onontdekte continent heeft hordes ontdekkingsreizigers op de been gebracht. Mannen moesten iets ontdekken, schijnt. Vrouwen wisten het dan misschien al. James Cook, James Clark Ross en Robert Falcon Scott zijn drie van die kerels voor wie de ijskoude plak onder aan onze aardbol een niet te weerstane uitdaging bleek. Grote mannen? Misschien. Volgens de wet van Bergmann zijn de grootste dieren in de koudere gebieden te vinden. De keizerspinguïns zijn altijd het sprekende voorbeeld. Pinguïns! Apsley Cherry-Garrard vond het een heel goed idee dat zijn reisverslag in 1922 verscheen als het 99ste en het 100ste deel in de redelijk recente Penguinreeks. Er kwamen er immers nogal wat in voor. Het boek The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole is een classic in de Antarctica-literatuur.

Voorbij deze vloed ligt een bevroren continent
donker en wild, door eeuwige stormen geteisterd;
wervelwinden en gruwzame hagel, die op ’t vaste land
niet ontdooit, maar ophoopt, en ruïnes gelijkt,
eeuwenoud; verder slechts diepe sneeuw en ijs.

Apsley Cherry-Garrard is niet van de straat, hij citeert Miltons Paradise lost naast nog sneeuwhopen van met name Britse dichters in zijn verslag van de dood van Scott, en hoe dat zo kwam. Dat hij meeging was al een beetje een wonder, iets te jong was hij. Op een Brits landhuis – oude adel – hoorde hij van de tocht en bood aan mee te gaan en 1.000 pond bij te dragen. Scott wilde niet en Cherry-Garrard accepteerde dat en betaalde toch zijn 1.000 pond. Dat gebaar was zo veelbetekenend voor Scott dat hij de jongeman, die enorm behoefte had zich in de verre wereld te bewijzen op sleeptouw nam. Zijn vader had gevochten in China en India, en wie wil lager vliegen dan zijn vader?

De poging over land de Zuidpool te bereiken in 1912 was een race. Letterlijk, want de Noor Amundsen, naar wie de zee op deze kaart vernoemd is, was eveneens op pad. Scott en de zijnen met schoenen en muilezels en pony’s, Amundsen met sledehonden en ski’s. In deze laconieke zin zit de uitkomst en de diepe tragiek al vervat die Cherry-Garrard over 569 bladzijden uitvent. Wat is het makkelijk ‘nogal wiedes’ te roepen.

Een mooiere verslagen foto dan deze bestaat er niet:

UB7167XINP

Team Scott vindt op de geografische Pool Amundsens tent en de Noorse vlag. Het is 18 januari 1912 en je kunt alleen maar meelij voelen met deze mensen die niet alleen die wedstrijd niet wonnen, maar zich tezelfdertijd realiseren dat ze dat rot end terug moeten. Het loopt natuurlijk niet goed af. De ploeg sterft vermoedelijk 28 maart op 12,5 kilometer van een bevoorradingspunt. Wat vooral misgaat is een geloof in statistiek. De vroege herfst die intreedt is gewoon ongebruikelijk veel kouder dan normaal.

Cherry-Garrard beschrijft Scott als een man met een ‘vrouwelijke’ sensitiviteit, een probleem met een depressieve aard, en mede door deze gegevenheden de sterkste geest in een sterk lichaam die hij ooit zag. Het portret is ook los van de heiligverklaring toch erg mooi en je gaat wat voelen voor deze verliezer die met een extreme waardigheid zijn lastige leven besluit met een stel brieven, geschreven onder de extreemste omstandigheden die aan de levenslessen van Marcus Aurelius doen denken, van een onwaarschijnlijke hoge ethiek en moraal. Op de slee 16 kilo aan Glossopteris-fossielen, zaadplanten uit het Perm, 300 miljoen jaar geleden, die voor het eerst bewezen dat dit gebied ooit een ander klimaat had.

De woordenlijst in The Worst journey leest als een veelbetekenend gedicht en een huiveringwekkende samenvatting:

Blizzard een sneeuwstorm op Antarctica is een harde zuidelijke wind die over het algemeen gepaard gaat met wolken van stuifsneeuw, deels van bovenaf vallend, deels opgepikt vanaf de grond. Bij zomerlicht is een tent op een paar meter afstand niet te zien; in de duisternis van de winter kun je gemakkelijk verdwalen binnen een paar meter van een hut. Het lijdt geen twijfel dat een sneeuwstorm een ​​verbijsterend en verdovend effect heeft op de hersenen van iedereen die eraan wordt blootgesteld.

Brash kleine stukjes ijs van een ijsschots die aan het uiteenvallen is.

Korsten Sneeuwlagen in een sneeuwveld met ruimte ertussen.

Finnesko laarzen geheel van bont gemaakt, zolen en al.

Rook gecondenseerde waterdamp die bij koud weer een mist vormt boven open zee.

IJs-voet randen van ijs die langs grote delen van de Antarctische kusten lopen; veel ervan zijn gevormd door opspattend zeewater.

Nunatak Een eiland in een sneeuwveld.

Piedmont Stukken oeroud ijs langs de Antarctische kusten.

Pram Een Noorse skiff, met een lepelboog.

Saennegrass een soort Noors hooi dat wordt gebruikt als verpakking van Finnesko.

Sastrugi de groeven of onregelmatigheden die door de wind op een sneeuwvlakte zijn gevormd. Ze kunnen 30 cm of meer diep zijn en zo hard en zo glad als ijs; ze kunnen ook vrij zacht zijn; ze kunnen verschijnen als grote omgekeerde puddingvormen, ze kunnen harde knopen zijn bedekt met zachte poedersneeuw.

Getijdespleet een werkende spleet tussen het landijs en het zee-ijs dat stijgt en daalt met het getij.

Lezen: Apsley Cherry-Garrard, The Worst Journey in the World. The Story of Scott’s last Expedition to the South Pole

Kijken: op youtube een heel korte en duidelijke samenvatting van wat er gebeurde en hoe het misging.

Naar kaart 13

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Leesplezier

Daar stond ze voorin de klas, Marijke van Mil, de bedenker van de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, klaar om een nieuw avontuur van het tweetal voor te lezen. Het was muisstil terwijl ze vertelde. Die momenten waren magisch voor mij als kind. Ik was een jaar of zes en zat in de eerste van de lagere school. Bij een grappig stuk werd even gelachen, maar verder was het rustig. Aan het eind werd er luid geapplaudisseerd. 

Het eerste boek dat mij als kind intrigeerde kan ik mij helaas niet meer heugen. Maar zeker is dat de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje, die verschenen in de Kinderkrant van het ochtendblad de Ware Tijd, mijn interesse in het lezen hebben geprikkeld. Ze brengen mij terug naar mijn kinderjaren. Het was in de tijd toen alle nieuws en informatie door de samenleving werd vernomen via de radio, televisie en krant. Bij eenieder in huis was in die tijd een krant te vinden en voor de kinderen was er één keer in de week de Kinderkrant als bijlage, op de donderdag gemaakt met verhalen, kleurplaten, spelletjes en leuke wetenswaardigheden. Van Mil schreef en illustreerde zelf de verhalen van Tiefka Bonie en het groene hondje. Zij ging ook geregeld naar scholen om ze voor te lezen. 

Van Mil heeft ook andere verhalen zoals Kikkertje & Slangetje en theaterstukken neergepend.  Ik vroeg mij af hoe het met haar gaat en ik besluit haar op te sporen. Dat gaat vrij makkelijk, ze heeft een website en na een mailtje bellen we met elkaar. Ze woont al een aantal jaren in Nederland en is toevallig op kort familiebezoek in Suriname.

Van Mil vertelt dat ze Tiefka Bonie en het groene hondje bedacht als tegenhanger van de verschillende Disney-figuren zoals Mickey Mouse en Donald Duck. Ze zag in die tijd veel van deze Disney-figuren in winkels en plekken waar kinderen  kwamen en vond dat Suriname ook zijn eigen figuren kon gebruiken. Kinderen met tanden die uitstaken werden geplaagd door naar hen te roepen ‘Tiefka Bonie!’ want dat betekent ‘grote tanden Bonie’. Van Mil besloot zo’n gepest kind neer te zetten als een sterke figuur. 

“De verhalen speelden zich af in Suriname in de jaren negentig en kinderen konden de verschillende situaties herkennen, zoals Tiefka die soft dronk uit een plastic zakje met een rietje”, rakelt Van Mil op. “Ze waren niet educatief, Tiefka deed namelijk alles tegen de regels in en was niet gehoorzaam. Het groene hondje was de verstandige.” De meeste waren losse avonturen. Af en toe verscheen er een langlopende serie of zwart-witte strips. Ze gaf ze ook uit als dunne, langwerpige boekjes die ze heel goedkoop verkocht.

“Kinderen die geld naar school hadden meegenomen voor een bol of soft kochten in plaats daarvan gewoon een boekje”, vertelt Van Mil.  Binnen een mum van tijd was zij hierom bekend en werd ze ook op straat vaak herkend door kinderen. Voor Van Mil is het nu moeilijk om weer iets met Tiefka Bonie en het groene hondje te doen. “Het is moeilijk om weer in het huid van de personages te kruipen. Ik kan niet meer in die sfeer komen, maar misschien wanneer ik een keer meer ruimte heb, probeer ik toch weer iets met ze te doen.”

Van Mil is in elk geval blij dat ze een steentje heeft kunnen bijdragen aan de leescultuur van Suriname. De Kinderkrant heeft door haar toegankelijkheid vele kinderen en jongeren bereikt met het lezen en hen voorzien van spannende verhalen. Ze heeft leuke herinneren aan deze rubriek en die periode overgehouden, die ze nog steeds koestert. 

Van Mil vindt het ook jammer dat de Ware Tijd vanwege bezuinigingen stopte met de Kinderkrant. Aan de andere kant halen veel mensen nu hun informatie van het Internet en kopen weinig nog de papieren versie van de krant. Misschien een idee om een digitale versie van de Kinderkrant te maken?

Kevin Headley

Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.

Ontvang onze nieuwsbrief

Laat uw emailadres hier achter en blijf op de hoogte van uitgaven en blogberichten van ons literair tijdschrift.

Tortelkatten

Ik kwam thuis, knipte de lichten aan en begon wat te rommelen in de keuken, waar de afwas tot Bijbelse proporties was uitgedijd. Omdat de afwas pas problematisch is wanneer het laatste bord zich heeft aangediend, wendde ik mijn blik af en slofte naar mijn stoel.

Als het een normale dag was geweest, had Madame Bovary meteen mijn schoot geannexeerd, zich opgerold tot een hoopje vacht, en me met haar staat van tevredenheid vastgeketend aan de stoel. Als het een normale dag was geweest.

Na een paar minuten riep ik haar naam. Het bleef angstvallig stil. Geen reden tot zorg, want ze luistert slechts sporadisch naar haar naam: honden hebben baasjes, katten hebben personeel. Ik bewoonde dit huis niet, nee, ik mocht bij haar wonen. Madame Bovary tolereerde mijn aanwezigheid, en niet andersom.

Een halfuur later werd de situatie verdacht. Zelfs als ik iets verkeerd had gedaan – te laat het eten opgedist, te weinig geaaid, te veel gewoeld in mijn slaap – zou ze me nu wel vergeven hebben. Ik was genoeg gestraft, dacht ik, ongeacht wat ik had misdaan. Mijn roep sloeg dood in de kamer. Nog steeds geen spoor van Madame Bovary.

Doemdenken groeit in kwartieren, dus na een uur doorzocht ik mijn woning. Misschien was ze weggelopen, al was dat eigenlijk onmogelijk. Alle deuren waren dicht, alle ramen had ik gesloten en bij het binnengaan had ik niemand langs me zien of voelen glippen – dat kon het allemaal niet zijn. Misschien zat ze vast onder een kast, of zat er ergens een gat in de muur waardoor ze naar buiten was gegaan, of lag ze, toen deze gedachte in mijn hoofd kwam drijven stokte mijn adem, dood onder het bed – een harstilstand, een herseninfarct, een tumor die ze al die tijd al met zich meedroeg en die haar nu van binnenuit had opgevreten.

Onder de bank zat ze niet. Ook niet onder de kasten. Niet onder het bureau, achter de televisiekast. In de slaapkamer begon ik verwoed de kasten open te trekken, onder het bed te kijken, mijn beddengoed door elkaar te schudden. In mijn hoofd had ik de vermistposters al ontworpen, een crowdfunding voor de vindersbeloning op poten gezet, een zoekteam samengesteld, mijn agenda leeg geveegd voor een grootschalige zoekactie.

Ze was niet verzopen in het toilet, niet verhongerd in de badkamer. Teruggekeerd in de huiskamer stond ik op het punt mijn moeder te bellen, want wat moet een mens anders, totdat ik het gordijn zag bewegen. Het leven wordt bij elkaar gehouden door vreselijke clichés.

Daar zat ze: haar spitsneus tegen het raam, dat met pootafdrukken besmeurd was, een afgestofte blik in haar vissenogen, zo zacht spinnend, dat ik het niet had gehoord. Aan de andere kant van het raam zat Toffe Tommie, de grote, dikke, rode kater uit de buurt. Tortelkatten.

Gelukkig, dacht ik. Ze was niet weggelopen, niet opgelost, niet dood. Ze was verliefd. En dat heb ik haar maar vergeven.

Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en muziek.

Zijn gedichten werden gepubliceerd door onder meer De Revisor, DW B, Het Liegend Konijn en De Optimist. In 2022 verscheen ‘DEMarrage’, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina, volledig gevuld met proza van Sofie Verraest en poëzie van Twan Vet.

Tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Miniatuurrampje in de Pacific

(De wereld in stukken 11)

Waar kijkt een Paaseilandhoofd naar? De enorme beelden stonden aan de buitenkant van het eiland, aan de kuststrook opgesteld en keken naar binnen, landinwaarts. Ze keken vermoedelijk onder meer naar enorme kippenhokken. Want naast de moai, de hoofden zelf, en de ahu, de enorme platforms waarop ze geplaatst werden en de pukao, de versierende ‘hoeden’ die ze droegen, zijn vooral de buitenproportionele kippenverblijven tekenend voor dit geïsoleerde pacifische eiland.

De gemeenschap van Polynesiërs woonde er vanaf ongeveer 900 na Christus. Het eiland was over de clans verdeeld als een taartvorm: smal landinwaarts en een redelijk brede kuststrook had je als clan, waar je moai stonden – vermoedelijk belangrijke voorouders die je vroeg goed voor alles te zorgen en die misschien wel groter moesten worden naarmate de problemen groter werden. En die werden groter.  

De clans konden lang redelijk goed met elkaar opschieten: er is een centrale steengroeve met fantastisch steen: Rano Raraku, waar vrijwel alle moai vandaan komen. Omdat het eiland redelijk vlak is, zonder veel kloven kunnen de beelden goed over het eiland gedistribueerd worden, maar de clans moeten goed met elkaar overweg hebben gekund, want je trekt je moai dus altijd over het land van verschillende andere clans.

Door onderzoek naar bijvoorbeeld oude storthopen weten we van alles over hun leven: maar 23% van alle etensresten die gevonden zijn bestaat uit visafval, op andere Polynesische eilanden is dat 90%. Omdat de zee diep afloopt direct vanaf het eiland, is vissen lastiger dan bij koraaleilanden. Ze aten redelijk veel loopvogels, andere zeevogels en vooral dolfijnen, die met grote kano’s gevangen werden. Omdat zoet water niet veel voorhanden was dronken ze ook veel suikerrietsap, wat geleid heeft tot echt veel tandproblemen. Naast alle rottigheid die ze nog te wachten stond hadden ze veel kiespijn, ocharme! Nog een eigenaardigheid van deze mensen: ze cremeerden hun doden aan de achterzijde van de ahu, de platforms waar de moai opstonden. Iets waar erg veel brandstof voor nodig is. Andere Polynesiërs begraven hun doden.

Jared Diamond verzamelde veel wetenschappelijk onderzoek van velerlei aard (welke zaden, pollen vond men, storthopen op archeologische vondsten, vogelsoorten, taaldateringstechnieken, etc.) in zijn boek Collapse en dit is zijn analyse. De steeds grotere moai moeten voortgekomen zijn uit een combinatie van ouderwets ‘wie heeft de grootste’ en steeds grotere problemen die bezworen moesten met hulp van voorouders. De economie die deze buitenissige beeldenfabricatie mogelijk maakte moet over de 300 topjaren van de Paaseilanders een 25% extra beslag hebben gelegd op de voedselvraag: monden van sjouwers, steenhouwers, touwslagers etc. die gevuld moesten worden zonder dat ze zelf actief bijdroegen aan de voedselproductie.

Op zeker moment is er een kantelpunt geweest in de houtvoorziening. Het eiland was zwaar bebost, onder meer met de gigantische Cileense wijnpalm, met het sap waarvan je wijn kunt maken en waaruit je grote kano’s kunt snijden. Op een dag velt een Paaseilander de boom die de zaak doet kantelen: vanaf dan net te weinig bomen over voor een gezonde houtproductie. Nu gaat het bergafwaarts: intensief gebruik van hout voor boten, vervoer en productie van moai en ahu, crematie, wijnproductie. Als het hout op is stagneert de moai bouw, in de groeve blijven de werktuigen liggen. Geen boten meer voor dolfijnjacht, men eet veel ratten, stookt zich warm met gras en mos in redelijk koude winters. Wat een narigheid. Woede en onmin zorgt voor beeldenstorm: moai worden van ahu getrokken en breken.

Op 5 april 1722, eerste Paasdag, vaart Jacob Roggeveen langs en ziet een klein clubje bekommerde mensen. En neemt niet waar wat we terugkijkend kunnen zien en wat verontrustend veel op onze eigen situatie lijkt: een ecologische ramp, een te intensief gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Niet door hebben gehad waar het kantelpunt was… Gewoonten waarover beter nagedacht had moeten worden. Intussen lijkt elke moai de ironie van de kwestie wel in te zien…

[…] Boven hun hoofden heeft de wind de wolken
weggemaaid. Ook de engelen moeten staan
vandaag. In eindeloze rijen. Duwend
en zwetend in hun jacht op de laatste
restjes: hamsterwoede voor de dag van morgen.

L.F. Rosen (uit: Paaszaterdag)

Lezen

Jared Diamond Collapse. How society choose to Fail or Succeed.

Naar kaart 12

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Die twee

Tienermeisjes die huilen wanneer hun lievelingsboyband uit elkaar gaat, begreep ik nooit. Sinds Acda en de Munnik bijna een decennium geleden bekend maakten dat ze uit elkaar gingen, begrijp ik ze iets beter. Ik zat in de derde klas, en het kon niemand, maar dan ook niemand in mijn omgeving iets schelen. De leerlingen bewogen als een makke kudde door de gang, alsof er niets gebeurd was. Maar ik wist beter: de tweestemmige samenzang waaraan ik me als onzekere puber had vastgeklampt en opgetrokken, zou stilvallen.

Nu, negen jaar later, stuurde Loe, mijn muziekbroer, me een bericht. Het waren twee identieke foto’s, van een typemachine bij het water. Nietszeggend, zou je kunnen denken, maar de foto’s waren op hetzelfde tijdstip geplaatst door zowel Thomas Acda, als Paul de Munnik. Nog steeds nietszeggend, zou je kunnen denken, maar niet voor mij. Ik viel mensen lastig met een soort enthousiasme dat zich zelden meester over me maakt, werd uitgemaakt voor fangirl en zwetste in de kroeg over die eventuele reünie, tot mensen wegliepen.

In de dagen die volgden belden Loe en ik elkaar regelmatig, stuurden we berichten heen en weer en probeerden we ons enthousiasme in toom te houden, als kleine, ongeduldige kinderen. Er volgden nog meer identieke foto’s, hints, en donderdag zou er een grote aankondiging op de radio gedaan worden. We waren het er meteen over eens: Acda en de Munnik zouden weer bij elkaar komen. Wat een kleinood in een vlakke, doodnormale week.

Als puberjochie luisterde ik elke dag naar die twee meneren, en nu eigenlijk nog steeds. Het eerste liedje dat ik op de gitaar kon spelen, was Naar huis. Op mijn tienerkamer speelde ik dat nummer, glimmend van trots, zo vaak achter elkaar, dat mijn broertje na een uur op de muur bonkte en schreeuwde dat ik mijn bek moest houden. Acda en de Munnik waren vroeger zo belangrijk voor me, dat ik een tijd niet met mensen om wilde gaan, als ze niet van hun muziek hielden, of erger nog, een hekel hadden aan hun liedjes. Daar ben ik van teruggekomen, maar mijn bewondering is gebleven.

Toen ik auditie deed op de Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, ooit dacht ik dat ik kleinkunstenaar kon worden, ontmoette ik Loe voor de eerste keer. We zaten in dezelfde auditieronde, en in een van de pauzes kroop hij achter de piano, en zette Lopen tot de zon komt in. Ik weet nog hoe erg ik onder de indruk was van die jongen met de mooie stem, die aan die piano troonde. Na een paar minuten schuifelde ik naar de piano toe en stelde me met een slap handje voor. Hij bleek net zo veel van Acda en de Munnik te houden, als ik. Even later zette hij De kapitein in, en zong ik de tweede stem mee. Sindsdien zijn we vrienden. En een duo.

Ik draag hun liedjes nog altijd met me mee, als een soort schild, en aan veel liedjes hangen herinneringen. Als ik nu Mis ik jou hoor, denk ik meteen aan mijn eerste liefde, die de benen nam. Bij Ik was vergeten zie ik de kist van mijn opa, die stilzwijgend in het uitvaartcentrum staat. Al bij de eerste mondharmonicatonen van Niet of nooit geweest is het weer zomer en lig ik in het gras, voor de school. Draai ik Lena, dan regent het, en loop ik gebogen over het Prinseneiland. Bij Eerste Helmerstraat zit ik weer op dat krappe dakterras en ligt het meisje van wie dat dakterras was, weer tegen me aan. Ze woonde twee straten naast de echte Eerste Helmersstraat. Als ik Beatles en de buren hoor, sta ik weer voor de eerste keer in de repetitieruimte in Utrecht, met Loe. Nadat we na de tweede ronde waren afgevallen voor die Amsterdamse Toneelschool en Kleinkunstacademie, hadden we meteen een kleine tournee gepland, met eigen werk, dat we helemaal nog niet hadden geschreven toen we een paar theatertjes belden. We bluften ons schaamteloos die zaaltjes in, en die branie zijn we gelukkig nooit verloren.

Nu komen Acda en de Munnik dus weer bij elkaar. Ik belde Loe op de donderdagmiddag, toen het nieuws officieel naar buiten kwam. Het voelde als iets groots, iets belangrijks, iets moois. Nadat Loe opgehangen had, belde ik een vriendin.

‘Het is gebeurd!’ jubelde ik door de telefoon. ‘Ze zijn weer bij elkaar!’

‘Wie?’ vroeg ze, terwijl ik hoorde hoe ze een sigaret opstak.

‘Acda en de Munnik, natuurlijk!’

‘Oh, ja, die twee van die kloteliedjes,’ mompelde ze droogjes. ‘Waren ze uit elkaar dan?’

Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en muziek.

Zijn gedichten werden gepubliceerd door onder meer De Revisor, DW B, Het Liegend Konijn en De Optimist. In 2022 verscheen ‘DEMarrage’, een uitgave van het literaire tijdschrift Deus Ex Machina, volledig gevuld met proza van Sofie Verraest en poëzie van Twan Vet.

Tot 2024 is hij stadsdichter van Amersfoort. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Bewegingen van zwaluwen nabij het plafond

(De wereld in stukken 10)

Ik staar naar het plafond en opeens schiet een zwaluw langs, en nog een en nog een. We ontwaken van de eerste vogelkreet, een ochtendlijke zeebries over de lakens. We slapen in Campeche. Helemaal rechtsonder op de kaart, in Mexico op Yucatan, vlak onder het Yucatan Peninsula waar 66 miljoen jaar geleden de komeet insloeg die de verre voorvaderen van deze zwaluwen van de planeet wegvaagde. Misschien gierden ze eender. De kamer heeft aan drie zijden muren die niet tot aan het plafond reiken, maar een halve meter openhouden, dat is bouwen! Lekker koel want het is heet zat hier. En starend naar het plafond zie je voortdurend zwaluwen langszwiepen die een paar muggen die begerig naar je lichaam staren wegsnaaien. Ik heb vaak verlangd naar net zo’n kamer, vogels die in je kamer rondvliegen, wat een droom, en die niet alleen wonderschoon zijn maar ook de effectiefste muggendoders.

Welk land heeft zo’n sterke specifieke uitstraling als Mexico en onttrekt zich tegelijk zo een kenschets die dieper reikt? Drugsbendes zijn de tulpen van Mexico, de sombrero’s de molens. Enorme kazen hebben we beiden. De keuken lijkt me internationaal bekender dan de volksaard. In westerns is de grens voor vluchtende Amerikanen de veiligheid, daarachter ligt een rechteloze wereld waarin je niet meer vervolgd kunt worden. De migratiebeweging is al zeker een eeuw de andere kant op, voor veel Centraal-Amerikanen lonkt de toekomst uit het Noorden.

De diepste indruk maakte op mij Palenque, het Maya tempelcomplex dat lange tijd vrijwel geheel onder het oerwoud bedekt bleef voordat het woud van de wolken langzaam de architectonische schoonheden prijsgaf. Geweldige bomen met armen van korstmos eromheen geslagen en de zoet vochtige geur van woud herinner ik me, ceder, mahonie en sapodilla. Door de omgeving veel meer dan de andere grote complexen als Cichen Itza of Tikal in Guatemala een plaats waarvan je je voor kon stellen dat er geleefd werd. De ajaw, of heerser die er het langst aan de macht was (435-487) is bijgenaamd Casper, omdat zijn handtekening een beetje op Casper het vriendelijk Spookje lijkt, en men verder geen naam aantreft…  Wat weten we soms nog bedroevend weinig…

"Casper"'s signature

In het om meerdere redenen fascinerende Orwell’s Roses van Rebecca Solnit schrijft zij een hoofdstuk over de wrang-boeiende Tina Modotti, een Amerikaans-Italiaanse die een rol ging spelen in de Mexicaans Communistische beweging, alwaar we Diego Rivera en Frida Kahlo tegenkomen. Ze overlijdt onder verdachte omstandigheden. Rivera portretteerde haar vaak in zijn grote murals, ze werd een gestaalde staliniste. Ik herinner me opeens weer Rivera en Kahlo op een film naast Trotsky te hebben zien staan, een kortsluiting van werelden, en er opent zich een geschiedenis waar je onmiddellijk in wilt duiken, hoe zat dat precies, met die Russisch-Mexicaanse link? En wat gebeurde er in de tussentijd? Deze kaart stelt vooral vragen, zoals: zijn de VS en Mexico ooit wel goede buren geweest? Toen we er rondreisden, zelf wellicht te naïef – er waren heftige toestanden in Chiapas – kwamen we uitsluitend betrekkelijk angstige Amerikanen tegen. Een ervan was wel zo vriendelijk ons na weken overigens uitstekend maar eenvoudig straatvoedsel, bonen, mais, kaas, een echt diner aan te bieden. Graag zou ik even terugspoelen, om ons te zien, maar ook om deze Amerikaan te vragen hoe dat nou voelt als Amerikaan in Mexico. Zou er ergens een scherpere inkomensgrens een groter contrast in leefwereld denkbaar dan zijn dan juist de grens tussen groen en wit op dit kaartje?

Beweging

Als jij de barnstenen merrie bent,
ben ik de weg van bloed.
Als jij de eerste sneeuwval bent,
ben ik de spijker die brandt in je voorhoofd.
Als jij de ochtendlijke zeebries bent,
ben ik de eerste vogelkreet.
Als jij de mand voor sinaasappelen bent,
ben ik het mes van de zon.
Als jij het altaar van keistenen bent,
ben ik de heiligschennende hand.
Als jij de neergevlijde aarde bent,
ben ik het lichtgroene riet.
Als jij de harde windstoot bent,
ben ik de mond van het mos.
Als jij het woud van de wolken bent,
ben ik de regen der heiliging.
Als jij de gelige bergrug bent,
ben ik de rode armen van ‘t korstmos.
Als jij de opgaande zonneschijf bent,
ben ik de weg van bloed.

[Octavio Paz, uit: Mexico zingt, vert. Albert Helman]

Lezen

Jorge Semprun De tweede dood van Ramón Mercader (refererend aan de Trotsky-moord)

Malcolm Lowry Under the Vulcano

Carlos Casteneda The Teachings of Don Juan: A Yaqui Way of Knowledge (bijna vergeten maar groot in de ’80’s)

Max Frisch Homo Faber (ook over Palenque)

En, vooruit een Mariachi

en Cielito Lindo (Bourdon) – Dusolina Giannini (soprano), Electrola ca 1929 (German pressing)

Naar Kaart 11

Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Shackletons einde

    (De wereld in stukken 20) Het is een omweg, maar doordat ik steeds bot vang wanneer ik een eiland opzoek in een van Boudewijn Büchs vier eilandboeken, realiseer ik me eens temeer hoe enorm de hoeveelheid eilanden eigenlijk is. (samen hebben ze 23 pagina’s eilandenregister.) Graag wil ik de lof zingen van deze vreemde reeks...
    Lees verder
  • Liefde spreiden

    Ze zeggen dat het niet uitmaakt hoeveel kinderen je hebt; dat ouderliefde niet opraakt of verdunt. Als dat klopt dan is liefde het enige in het ons bekende universum dat boven de natuurkundige wet van behoud van energie staat. Die wet stelt dat de totale hoeveelheid energie in een systeem constant blijft – energie kan niet worden...
    Lees verder
  • Het bos van de toekomst

    (De wereld in stukken 19) Twee aan elkaar grenzende en buitengemeen fascinerende landen op deze kaart: Suriname en Brazilië. In Suriname kwam ik een man tegen die gespecialiseerd was in slangen. Hij woonde in de jungle en de wereld van deze reptielen was alles voor hem. Er is waarschijnlijk geen kaart in deze reeks van...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Zijn moeder komt uit Hongkong. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Momenteel studeert hij Biomedische Wetenschappen in Leiden. Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. In juli werd een Friestalig essay van zijn hand gepubliceerd in het Fries literair tijdschrift Ensafh.

  • Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.