Alleen onbeweeglijk

In het Centraal Museum in Utrecht wuiven de planten je toe, als bij een beladen afscheid. In een verre zaal staat een kunstwerk van Persijn Broersen & Margit Lukács met de wat kosmische titel ‘Fix the Variable, Exclude the Accidental, Eliminate the Impure, Unravel the Tangled, Discover the Unknown’. Het zijn vijf grote panelen, op elk een wuivende plant geprojecteerd, prachtige pianomuziek op de achtergrond. Soms staat een beeld stil. Het is een donkere zaal aan het einde van een tentoonstelling over de tuin in de beeldende kunst. Ik werd er even vastgehouden door dit werk waarnaar je rustig een half uur kunt staren. De planten zijn geanimeerd, bijna letterlijk genomen dit woord, van een ziel voorzien, ze wuiven als in een wind. Onwillekeurig denk je aan de wind die volgens Walter Benjamin de engel van de geschiedenis steeds verder uit het paradijs waait, de storm die hem steeds verder van het paradijs verwijdert, zijn rug naar de toekomst, de wind in de vleugels. Het paradijs, een besloten tuin immers, waar boom en plant heer en meester zijn. (Heester?) Een wind die na de milieutop in Glasgow deze week nog niet beloftevol minder is gaan waaien. Elke wuivende plant getuigt ervan.

Het verplicht stilstaan van een boom of plant is maar moeilijk te begrijpen voor een wandelaar over deze wereld. Bij stilstand kunnen we ons helaas te weinig voorstellen. In A. Alberts De bomen, volgt de lezer de jonge Aart Duclos in drie fasen van zijn leven. Een centraal gegeven in deze novelle is dat Aart in staat blijkt een kinderlijke magische wereld in stand te houden, waarin de bomen tot hem spreken en met hem mee bewegen. Ze zijn aanwezig in alle scenes zonder dat Alberts de moeite neemt uit te leggen wat ze precies betekenen. Repareer het variabele, sluit het toevallige uit, elimineer het onzuivere, ontrafel het verwarde, ontdek het onbekende. Tevens een kort recept voor een prachtige novelle.

Op de Veluwe zat ik gisteravond met dit in mijn hoofd na een boswandeling in een ‘dankdienst voor gewas en arbeid’. Mijn moeder wilde wel met me uit eten, maar ze had in haar 88-jarig bestaan nog nooit de dankdienst voor gewas overgeslagen. (‘Zoiets zit als boerendochter in je genen.’) Ik telde terwijl ik naar hypermodern geprojecteerde liedteksten staarde de jaren na van 1933 tot nu, oogst na oogst, landbouwrevolutie na landbouwrevolutie en voelde de kracht die trilt in bomen en in het sap van de planten.

De kracht

De kracht die trilt
in de armen van de bomen
en in het sap van de planten
woont ook in gedichten
maar tot rust gekomen

De kracht die schuilt
in de kus en het verlangen
zit ook in een gedicht
zij ‘t stiller geworden

De kracht die groeit
in Napoleons dromen
hem tegen Rusland in de sneeuw laat uitrukken
is ook in gedichten
alleen onbeweeglijk.

(Adam Zagajewski, vert Gerard Rasch)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Geloven willen

Zoals elke herfstvakantie zouden we met familie naar Normandië gaan. B en ik hadden besloten niet onderweg te overnachten, en dus poetsten we onze tanden in het kwaadste deel van de ochtend, dat feitelijk nog dief is van de nacht.

De straat lag voor dood op haar stenen terwijl ik Ada in het zitje tilde, de bestuurdersstoel van onze geleende auto terugklapte om Nadim met zijn kussen nog tegen het gezicht gedrukt in te laten stappen. Bleek als kunstijs, zag hij. De stoel kwam vast te zitten en de wegenwacht moest gebeld. Het zou meer dan een uur duren en om vage redenen tweehonderd euro kosten, en mede daardoor kon ik de stoel toch eigenhandig losvloeken. Een halfuur later dan gepland reden we aan.

Nadim zou weer tijdens de vakantie jarig zijn, een helaasheid die mijn jongen al een paar weken uit de slaap hield. Hij kan zijn hoofd moeilijk parkeren en dat heeft hij van zijn vader. Ik maak me daar in mijn eigen nachten dan weer zorgen over: als hij nu al wakker ligt van zaken waarop hij geen grip heeft, hoe moet dat later dan?

Dit jaar werd hij tien. Ik zocht zijn grote ogen in de achteruitkijkspiegel en glimlachte naar hem. ‘Probeer even te slapen, kerel.’

‘Maar dat kán ik niet.’

‘Doe je oogjes nou maar dicht.’

Hij deed het braaf, maar slapen zou hij nergens in de acht uur die we onderweg waren. Eenmaal in Servigny zocht hij vaak zijn kamer op, bouwde elke dag wat rustmomenten in weg van honden, opa’s, oma’s, ooms, tante, zus en nichtje. Het leek me verstandig en ik liet hem maar een beetje.

Elk jaar, aan de vooravond van zijn verjaardag, gebeuren er rare dingen in het dorp. Dit keer bracht een heksachtige buurvrouw een drankje langs, dat ik vrolijk uitschonk voor de hele familie behalve Nadim en zijn opa, die daar wat knorrig op reageerden. Iedereen die het gedronken had viel in slaap, en toen pas viel het briefje aan de flessenhals mijn jongen op.

Met mijn hoofd op tafel, overluid snurkend, luisterde ik hoe opa de brief van de heks van Servigny voorlas; uiteenzette hoe Nadim en hij hun familie konden bevrijden van de vloek van de eeuwige slaap. Ik had de brief die middag in grote haast geschreven, en vroeg me af of mijn jongen zo langzamerhand niet te oud was om in een verhaal over heksen en bokkenrijders mee te gaan.

Je kunt een zorgelijk hoofd maar beter concrete zorgen geven, dan draait het als een vers uurwerkje. Alle vermoeidheid leek uit zijn stem verdwenen. Nadim verbeterde zijn opa nu en dan, dacht vooruit, schikte de volgorde van te nemen stappen. Daarna vertrokken de twee naar buiten, en moest de rest van de familie zich in moordtempo schminken en verkleden om hen op te wachten in de holle weg die van het kerkhof naar een naburig dorp leidt.

Er was een clochard die hem een fles wijn gaf, er waren heksen op verschillende punten aan de holle weg die hem delen van een spreuk gaven, en kruiden voor een tegengif. Toen Nadim dat allemaal verzameld had en omkeerde, werd hij staande gehouden door een sinistere bokkenrijder met hoorns van twijgen en een vurig rood oog. Met de spreuk die hij geleerd had versloeg hij de duivelse struikrover, om samen met zijn opa de weg naar huis te vinden. Toen ze hun toverdrank verhitten in de haard verschenen er lichten aan de hemel en ontwaakte zijn familie. Zijn oom kwam schielijk via de tuindeur binnen met handen meurend naar vuurwerklont.

‘Oh, wat heb ik diep geslapen,’ zei B. ‘Wat is er allemaal gebeurd?’

En onze man vertelde over het slaapdrankje van de heksen en de vloek van de bokkenrijder. Nu en dan bijgestuurd door zijn opa kwam de hele beproeving eruit. Zijn wangen waren rood en zijn ogen glommen. Het was niet niks allemaal, en hij was zéker bang geweest, maar het was allemaal op tijd gelukt. Iedereen juichte en we aten taart.

Ik zocht zijn ogen, volgde zijn gebaren en de klank van zijn stem terwijl hij bij ooms en tante delen van de beproeving navertelde. Aan niets was te zien dat hij doorhad dat iedereen had meegespeeld. Schijnbaar van het ene op het andere moment zwaaide Nadim af. Zijn sokkenvoeten klonken op de trap, en even later bracht ik hem een kus in bed. Ik vroeg of het niet veel te eng geweest was.

‘Ik was heel bang,’ zei hij, al halverwege slaap. ‘Maar ik kon het aan.’

Terwijl ik de treden afliep om me bij de anderen te voegen, besefte ik dat geloven in verhalen niet stopt wanneer je oud genoeg bent om ze te doorzien, maar wanneer je niet langer geloven wílt.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Verholen bekentenissen

Een van de rijkste mannen ter wereld maakt een reisje door Europa. Het klinkt niet meteen als het recept voor een goede roman, maar Valery Larbaud (1881-1957) schreef toch een uitzonderlijk boek met die premisse. Ik heb het over A.O. Barnabooth. Son journal intime (1913), prima vertaald door Paul de Bruin maar weerzinwekkend uitgegeven als A.O. Barnabooth. Dagboek van een miljardair (1994).

Hoofdpersoon Archibald Olson Barnabooth is een drieëntwintigjarige Chileense dandy, die door de beleggingskunsten van zijn vader ‘“stellig de jongste onder de grote miljardairs”’ mag heten. De roman, in de vorm van Barnabooths dagboek, beschrijft zijn verblijven in de luxehotels van Florence en Venetië, en zijn treinreizen naar steden als Triëst, Moskou, Sint-Petersburg, Kopenhagen en Londen. Zijn kapitaal verschaft hem toegang tot de hoogstaandste kunstcollecties, de mooiste boeken en de duurste spullen, maar toch voelt hij zich nooit helemaal thuis op het continent dat hem het dierbaarst is: ‘Ik ben een koloniaal. Europa wil mij niet; ik zal er nooit méér zijn dan een toerist.’

Maar dit is niet simpelweg een markant personage. Als je de overdrijvingen terzijde schuift, heeft Barnabooth veel weg van de auteur: Larbaud was eveneens bijzonder welgesteld (zijn vader had waardevolle aandelen in bronwater) en maakte als dweperige jongeling een grand tour door Europa. Daarnaast publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, Poèmes par un riche amateur (1908) onder de naam A.O. Barnabooth. Wat begon als een pseudoniem groeide uit tot een alter ego.

Daarom zou je kunnen stellen dat dit boek in de Franse traditie van autobiografische literatuur staat, samen met het werk van Madame de Sévigné, Saint-Simon, Stendhal en Léautaud. Jaap Goedegebuure (1947) merkte daar in Tirade 225 (1977) echter het volgende op aan: ‘In zijn stijl mag Larbaud aan Stendhal misschien zeer verwant zijn, de directheid waarmee hij zichzelf uitschrijft is veel minder, veel verhulder.’

Via Barnabooth lijkt Larbaud in dit boek ook te reflecteren op de moeilijkheden die het combineren van autobiografie en heteroniemen met zich meebrengt:

‘Daarin schuilt bij ons mannen het gevaar: we denken ons karakter te ontleden, maar in werkelijkheid stellen we uit van alles en nog wat een romanpersonage samen, waaraan wij niet eens onze werkelijke eigenaardigheden meegeven. Als naam kiezen wij voor hem de eerste persoon enkelvoud van het persoonlijk voornaamwoord en zijn even rotsvast van zijn bestaan overtuigd als van het onze. Zo zijn de zogenaamde romans van Richardson in feite verholen bekentenissen, terwijl de Confessions van Rousseau een verhulde roman zijn. Ik geloof niet dat vrouwen zichzelf zo voor de gek houden.’ 

De echte Larbaud mag dan (gedeeltelijk) schuilgaan achter een fictioneel masker, hij heeft Barnabooth wel opgezadeld met een sterke drang tot zelfonderzoek. Daarin doet hij weinig onder voor Stendhal, hoewel die laatste beduidend meer vertrouwen had in de mogelijkheid om jezelf te kennen en het innerlijk op papier te krijgen.

Ik vermoed dat deze introspectieve opzet, samen met de buitenstaanderspositie van Barnabooth, het boek destijds tot een van de favorieten van E. du Perron (1899-1940) maakte. Hij noemt het boek bijzonder vaak in zijn cahiers en brieven, en vertaalde naast gedichten en een novelle ook Larbauds bekendste roman Fermina Márquez (1911). Het dagboek, dat hem het liefst was, liet hij om onduidelijke redenen onvertaald.

Larbauds reputatie als literator speelde vast ook een rol. Als criticus gold hij als een voorvechter van het modernisme. Zijn belangrijkste wapenfeit: zijn essay over Ulysses (1922) van James Joyce (1882-1941) leidde direct tot de Franse vertaling, die hij zelf coördineerde en van een nawoord voorzag.

Du Perrons voelde zich aan deze Franse connaisseur verwant. ‘Valery Larbaud is met Léautaud de enige levende schrijver die ik ooit behoefte had te leren kennen,’ schreef hij. Tien jaar nadat hij Barnabooth voor het eerst leest, komt hij naar aanleiding van een van zijn Nederlandse vertalingen met Larbaud in contact. Het is 1934, en ze spreken af ‘op een zomernamiddag in het café Helvétia, rue de Médicis, tegenover het hek van het Luxembourg.’

Het verslag van die ontmoeting staat in de bundel In deze grootse tijd (1946). Slechts een bondige notitie is het, maar toch ook een van de mooiste schrijversportretten die ik ken:

‘Wat mij vooral opviel waren zijn ogen, diepe groene ogen, zoals ik ze bij hem niet verwacht had; die een beetje aan die van A. Roland Holst deden denken. En verder het broze en voorzichtige van zijn bewegingen; terwijl ik naast hem zat was ik voortdurend bang hem te stoten.’

Een jaar later zou een ernstig herseninfarct Larbauds literaire productie stilleggen. Ook raakte hij dusdanig in de financiële problemen dat hij zijn omvangrijke boekencollectie moest verkopen aan de gemeente van zijn woonplaats. Het is alsof Du Perron die breekbaarheid toen al zag en meenam in zijn invoelende, bijzonder zachtmoedige schets.


Lees vooral ook Larbauds recent vertaalde verhalenbundel Kinderscènes en het prachtige stuk dat Merijn de Boer daarover schreef in De Groene Amsterdammer.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Bond is dood! En nu?

Spoiler alert: Dit stuk bevat informatie over het verhaal in de film No Time to Die

De komst van een nieuwe Bondfilm gaat altijd met buzz gepaard. Wie speelt de schurk, hoe is de titelsong? Al langer was bekend dat Daniel Craig voor het laatst de rol van James Bond op zich had genomen. Welke acteur zou hem opvolgen?

Toen zoemde rond dat niet alleen Craig, maar ook Bond zelf ermee ophield. Er kwam wel een nieuwe 007, maar met een andere naam. Misschien zelfs een vrouw. Ik zou het wel zien, dacht ik, en verheugde me onbekommerd op mijn bezoek aan de nieuwe film, na eindeloos corona-gerelateerd uitstel, het afgelopen weekeind. No Time to Die.

Dat pakte anders uit. Het einde kwam als een mokerslag. Hoe had ik het niet kunnen voorzien? Ik verliet de zaal met een rauw gevoel van verlies in mijn borstkas. Alsof er echt iemand gestorven was, een vriend, een verre neef, iemand die er altijd was, op de achtergrond. De eerste Bondfilm kwam uit in het jaar dat ik geboren ben. Hij is er heel mijn leven al geweest.

James Bond is fictie, een type, een merk. Een duur merk. Ook deze film is weer voorzien van een prachtig intro, in de karakteristieke beeldtaal van vloeiende vormen, revolverschoten, bewegende vrouwfiguren. De titelsong wordt dramatisch vertolkt door de ster van dit moment, Billy Eilish. Ze treedt in het voetspoor van illustere voorgangers als Adele, Madonna, Tina Turner.

De man die alles kan – hij moest noodzakelijkerwijs wel sterven. In de huidige tijd kan zo iemand niet bestaan. De witte, heteroseksuele man waaraan ieder zichzelf afmeet is niet langer houdbaar als vanzelfsprekende, onschendbare norm.

Is hier sprake van een knieval voor ‘wokeness’, diversiteitsactivisten, feministen? Nee, James Bond werd al jaren met ironie neergezet. Je kunt in zijn verscheiden ook een fris tegengeluid zien tegen de huidige narcistische cultuur, waarin perfectie het nieuwe normaal is. Geen fouten maken, er prachtig uitzien. Het is niet realistisch.

In No Time to Die zag ik voor het eerst dat James niet altijd onbekommerd uit een gevecht of een explosie opveert, om (maar) door te gaan. Hij toont zich bij momenten zichtbaar aangedaan. Kwetsbaar. Daar staat tegenover dat de vrouwen in deze film als nooit tevoren hun mannetje staan: ze vechten, ze schieten, ze trappen, ze verdedigen zichzelf.

De ontwikkeling van James Bond van de eerste films tot nu past in het veranderende mensbeeld dat in de psychoanalytische theorie gestalte kreeg. In plaats van ten koste van alles zijn seksuele en agressieve driften uit te willen leven, waarbij de ander louter lustobject is, blijkt een mens verbondenheid met een ander nodig te hebben om zich goed te kunnen voelen.

In 2020 schreef psychiater Frank Koerselman een pamflettistisch boek tegen de verkettering van de man. Mannen waren onontbeerlijk. Ze moesten weer flink zijn, niet huilen, om hun traditionele rol van beschermer van vrouw en kind te vervullen.

James blijkt in deze film een dochtertje te hebben. Hij lijkt zich er van bewust dat hij niet de ideale man is voor de vaderrol. Veel weg, een baan vol risico’s. De moeder, zijn geliefde – af en aan – krijgt de credits: ‘Je hebt iets prachtigs gemaakt.’ Vaderschap is meer dan een bijproduct van seks. Liefdevolle aandacht maakt een kind tot een evenwichtig persoon.

De schurk, Bond zelf, maar ook zijn geliefde hebben allen op jonge leeftijd hun ouders verloren. Dit trauma bindt hen. Tegelijk zijn ze verschillende paden opgegaan. De een wil anderen aandoen wat hem is overkomen, de ander wil dit juist voorkomen, en de derde helpt anderen met hun trauma’s te leven. Gek, held of psychiater: dat zijn de opties.

James Bond stond voor een bepaald soort mannelijkheid: hij redde de wereld van destructie door zelf destructief te zijn; een spoor van vernielde auto’s, kapotte gebouwen, dode tegenstanders en verlaten vrouwen achter zich latend. Het is een schok hem kwijt te zijn. Maar het kon niet langer zo. Gelukkig is het niet voorbehouden aan een man om James Bond te zijn. Wat denk je dat een moeder aan destructieve krachten moet verdragen om een goed kind te maken? Baren en opvoeden vergen kracht en zelfvertrouwen.

Voor mij is James al van kinds af aan een inspirerend rolmodel. Doorgaan bij tegenslag, niet bij de pakken neer gaan zitten, geloven in een groter goed waar je aan bijdraagt.

Op mijn werk, bijvoorbeeld. Als psychiater in de 24/7-dienst, de een na de andere wanhopige of verwarde medemens sprekend, kun je ook niet zeggen: ‘Ik ben moe, ik ga naar huis.’ Je moet er staan, en door.

Tegelijkertijd zijn psychiaters tegenwoordig ook niet meer de alles-verdragende onkreukbare projectieschermen van voorheen, maar mensen die net als iedereen kwetsbaarheden hebben. De school sloot voor gymnasiast Paustovski op de dag dat de schrijver Tolstoj was overleden. Leraren en pupillen waren in de rouw. Zo kon ik het maandag niet opbrengen tegen mijn eerste patiënte, die Bondfan is, te doen alsof er niets aan de hand was. De wereld was immers in het weekeind een beetje veranderd.

Foto van Greet Kuipers
Greet Kuipers

Greet Kuipers (1962) is psychiater. Onder het pseudoniem Minke Douwesz publiceerde zij bij uitgeverij Van Oorschot twee romans, Strikt en Weg. Voor de laatste ontving zij de Opzij Literatuurprijs 2009 en de Anna Bijns Prijs 2012.

De brillenwinkel

Wat had ik graag een verhaal geschreven over de eigenaar van deze brillenwinkel, en wat had Tirza die graag getekend.

Tijdens onze wandelingen door de Jordaan mag een bezoekje aan dit scheefgezakte gebouw niet ontbreken. Het is een verlaten ruïne: geen mens gaat er naar binnen, geen mens komt eruit. De blauwe verf op de buitenmuren bladert af met elke dag die voorbijgaat. De klimop wordt nooit gesnoeid; in de zomer verdrinkt dit monument van verrotting in het groen, in de winter grijpen kale klauwen ernaar.

Achter een ongewassen ruit prijken aftandse, uit de mode geraakte brillen. Mooie voorbeelden van vergane glorie. Worden ze nog verkocht aan een bijziende klant die zich alles laat aansmeren mits er een goedkoop prijskaartje aanhangt? Is er een antiekliefhebber met interesse te vinden?

In een cirkel op de deur staat de naam Donald Jongejans en daaronder het adres, Noorderkerkstraat 18, in dezelfde sierlijke letters. Het vergeelde vel eronder bevat een wonderlijke tekst:

MEESTAL OPEN VAN 11:00 – 18:00 UUR
NIET AANBELLEN VÓÓR 11:00 UUR
ER WORDT NIET OPEN GEDAAN
MAAR U STOORT WÉL

Ik heb gelijk twee vragen.

Eén: wat wordt er bedoeld met ‘meestal’? Voor zover ik weet is deze winkel, als je het zo nog mag noemen, dagelijks gesloten. Twee: wie storen we als we vóór elven aanbellen? Saillant detail: er is niet eens een bel, dus daar houdt het al op.

Een krakkemikkige trap leidt naar boven in de richting van een geheimzinnig vertrek. In mijn hoofd spelen zich daar de meest surrealistische scènes af. Zo zou deze Donald Jongejans een krankzinnige dokter kunnen zijn die in het diepste geheim sleutelt aan een levensecht monster van Frankenstein – eentje met perfect zicht, zodat hij zijn slachtoffers des te beter kan wurgen.

Wederom een alarmerende gedachte: achter de toonbank glijden er enkele treden naar beneden. Ik durf mijn eigen bril eronder te verwedden dat er in de kelder een martelkamer is ingericht. Ik zie het zo voor me, ik hoor de maniakale lach van de griezel hierbinnen terwijl de middeleeuwse werktuigen worden getest op de postbode, de loodgieter en een gemeenteambtenaar.

Ach man, stel je niet aan. Hier woont al jaren geen mens meer.

Oh ja? Waarom groeien en bloeien de plantjes in de vensterbank? Waarom oogt het kussen op de rieten stoel naast de kassa zo gewassen?

De buren in de Lindenstraat spreken schande van dit ontsierende pand, maar durven niet aan te kloppen. Hun enige daad van verzet: op het straatnaambord de letter B voor Lindenstraat schilderen. Ik gniffel en kijk naar de hoofden in de etalage. Veel afgerukte koppen van paspoppen. Verminkt en verwaarloosd. Kaal en met holle ogen, stijve lippen. Ze staren me aan. Als slachtoffers van een psychopaat. Help ons, lijken ze inwendig te smeken, help ons toch.

Aan de andere kant bovenin is een raam met gesloten luxaflex. Zag ik iets bewegen? Ik zie het niet goed, maar het lijkt of twee gelige ogen mij vanuit de donkerte aankijken. Net genoeg tijd heb ik om te knipperen, dan zijn ze verdwenen. Een mooi moment om ervandoor te gaan. Heel snel.

Inmiddels zijn Tirza en ik op de bewoner gestuit, terwijl de deur onverwacht open stond. We maakten een praatje en weten nu tot in detail hoe het allemaal zit. De conclusie is ietwat teleurstellend, vandaar dat we niets verklappen. Het mysterie is veel leuker.

Foto van Tim en Tirza
Tim en Tirza

Tim Veeter

Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

 

Tirza Gehring

Tirza Gehring (1989) is actrice, fotograaf en tekenaar. Met een precieze en gedetailleerde handtekening schept Tirza tijdloze beelden, maar schuwt niet haar voorliefde voor historie en antiek daarbij in te zetten. Overal tekent en denkt ze in beelden, sferen en verhalen. Sinds acht jaar woont ze in Amsterdam.

Verbeelding als plakband

Soms lees je een boek uit voordat je er een mening over hebt geformuleerd. Omdat je onverschillig bent over wat je is voorgeschoteld, of omdat de voors en tegens gelijk opgaan en de bladzijden op zijn voordat de strijd is beslist. Dat laatste overkwam me bij Ineke Riems tweede dichtbundel Fantasii (spreek uit als het Engelse fantasy waarbij de laatste lettergreep klinkt als eye). De bundel ontleent zijn titel aan het luchtschip dat Earth, Wind & Fire bezingt in Fantasy. Het lied opent met de volgende regels: ‘Every man has a place / in his heart, there’s a space / and the world can’t erase his fantasies.’

Een lofzang op de verbeelding dus. En dat is precies wat me aanvankelijk deed twijfelen aan de kwaliteit van deze gedichten. In de bundel van Riem maken we een reis die niet zou misstaan in een fantasyroman. We volgen de lyrische ik van haar jeugd in het Hollandse weiland, langs koraalriffen in tropische wateren, naar de Dood, om via een astrale excursie weer terug te keren in Amsterdam, in het Witsenhuis om precies te zijn. Daarbij wordt rijkelijk gestrooid met verwijzingen naar mythes, mystiek en sprookjes.

Bij herlezing wijst het openingsgedicht ‘Yin’ me direct op mijn vooroordelen en de tekortkomingen in mijn leeshouding:

Ik zeg het maar meteen: er zal niets gebeuren in dit gedicht.
Ik ga een beetje mijmeren over vrouwen in de letteren, vroeger en nu.

En verderop:

het zal allemaal schaamteloos braaf zijn.
En om er nog een schepje bovenop te doen zal ik nu romantische klanken

laten horen, een strik om mijn woorden binden, het allemaal zo
emotioneel en roze en yin maken dat je er agressief van wordt.

Aan de hand van verschillende opmerkingen die (mannelijke) critici in het verleden bij werk van Riem hebben geplaatst – te zacht, te gevoelig, te braaf, kortom: te vrouwelijk – laat ze zien met welke verwachtingen we dichtbundels openslaan. Ook ik, want ik heb mijn ‘mannelijke’ leeshouding meegenomen in een bundel die deze houding actief afwijst.  ‘Op deze bladzijde mag alles wat niet mag,’ kondigt de stem in ‘Yin’ aan. En dat is precies wat Riem in al haar gedichten doet: de geboden die zijn opgesteld door mannelijke literatuurcritici en -theoretici verwerpen.

In zeven cycli beschrijft ze het verloop van een persoonlijke en creatieve crisis. De ik (die in de bundel meermaals Ineke heet) verliest zowel de zin om te leven als om te schrijven. In ‘Sarcofaag’ bereiken we het absolute dieptepunt:

Hier leg ik de letters van mijn naam neer.
Ik teken mijn steile meisjeshaar, de krullen van later.
Uit mijn ogen druppelt de blauwtint.

Als gevolg van die crisis borrelen er jeugdherinneringen op en gaan we te rade bij de oosterse filosofie en bovennatuurlijke ervaringen. Terug op aarde lijkt de storm grotendeels over, al worstelt de ik nog altijd met de gebrekkige financiële zekerheid die met het schrijversbestaan samengaat. In ‘Pegasus en ik’ leren we haar bezorgde moeder kennen:

Mijn moeder spaart slapeloze nachten tussen de pagina’s van Libelles.
Ik houd haar wakker omdat ik modetrends aan me voorbij laat gaan
en de huur met woorden wil betalen.

Schrijven en comfortabel leven gaan niet samen. dat weten we allemaal. Maar de dichter heeft zich erbij neergelegd. Zij heeft een keuze gemaakt, zelfs al betekent die keuze dat haar penibele situatie haar geliefden wakker houdt.

Uiteindelijk is het deze keuze die de dichter redt. De verbeelding als medicijn voor zowel haar emotionele als creatieve verlamming. ‘Onderschat de magische kwaliteiten van je balpen niet. Alles / wat je schrijft wordt waar,’ schrijft ze in ‘Blauwe magie’. Ook in andere gedichten wordt de therapeutische kracht van het schrijven onderstreept.

Dat gebeurt het mooist in ‘Magic tape’, waarin de ik verloren geraakt is in een witregel en zichzelf niet meer kan lezen. De scheuren worden vervolgens met verbeelding dichtgeplakt. Het gedicht besluit met de regel:

Wat stuk is schrijf ik heel, wat weg is schrijf ik terug.
Met het woord ‘adem’ adem ik op.

Schrijven is niet alleen een middel om de werkelijkheid op papier te zetten, je kunt de werkelijkheid er ook mee vormen. Je kunt er in de meest letterlijke zin beter van worden. Dat geldt trouwens ook voor lezen, mits je in staat bent de ballast van honderden jaren mannelijke, witte literatuurbeschouwing van je af te gooien en je je aan de kracht van deze gedichten durft over te geven.

Foto van Thom Wijenberg
Thom Wijenberg

Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

Auteursfoto: Gaby Jongenelen

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.

  • Foto van Hans van Pinxteren
    Hans van Pinxteren

    Hans van Pinxteren is dichter en vertaler

  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.