Schaam me

De studiemiddag ging deze keer over ouders. Ouders die hun bril vergeten zijn of klagen over een zere hand. Ouders die zeggen: ‘Dat vullen we thuis wel even in’, of die geen e-mailadres hebben. Die kijken naar een tekst zonder hun ogen te bewegen, die een uur te vroeg of te laat zijn op een afspraak, die helemaal niet komen opdagen. Onze studiemiddag ging over laaggeletterde ouders. Nederland-breed: achttien procent. Oprukkende nullen en enen duwen hen steeds verder naar de rand. Als school moeten we hen bijstaan, vinden we. Kinderen van laaggeletterde ouders zullen daar baat bij hebben.

We leerden dat veel van deze ouders zich schamen en meer of minder geraffineerd hun gebrek verbloemen. Ze zullen niet willen dat wij ons ergens mee bemoeien. Het was geen moeilijke theorie – het kwam die middag aan op de praktijk. We moesten leren signalen op te vangen – Stichting Lezen en Schrijven had die voor ons op papier gezet – en ons inleven in de verlegenheid die daarachter schuilgaat. We gingen vooral moeilijke gesprekken oefenen, met technieken waarmee we ouders ertoe brengen dat ze hun schaamkleed wegtrekken en zich openstellen voor hulp. Daarvoor waren trainingsacteurs aangerukt.

‘We gaan vanmiddag lekker veel oefenen,’ zei de vlotte coach. Ze stelde de vijf verschillende personages voor die de acteurs ten beste zouden geven, opklimmend in moeilijkheidsgraad. De acteurs switchten met het grootste gemak van een nerveus type, dat vooral zichzelf kleineert, naar iemand die agressief of juist vlak en emotioneel onpeilbaar de school en de maatschappij en de klerezooi in Den Haag overal de schuld van geeft. We keken toe vanuit een kring – ‘Met wie willen jullie als eerste oefenen?’ – die voor mijn gevoel steeds wijder werd.

Wat gebeurde daar? Niemand stak zijn vinger op. De alerte coach bood vliegensvlug een alternatief: ‘Jullie mogen ook zeggen hoe ík het moet spelen, regisseer me maar.’ De kring was een arena geworden, de acteurs stonden ons als tegenstanders op te wachten, we vreesden elkaars blik. Nu zouden we door de mand vallen. Achteraf had ik het pas door: om ons in te leven in de faalangst van laaggeletterden was niets zo effectief als een confrontatie met een eigen gebrek. In dit geval een gebrek aan acteerkunst – en misschien wel, veel erger, aan gespreksvaardigheden.

De literatuur bestaat uit eenzelfde soort confrontaties. Gerrit Krol meent dat deze bepalen of een schrijver goed is of niet. ‘Wie schrijft, beschrijft zichzelf,’ stelt hij in zijn essay De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels (1982). De kwaliteit van zijn schrijven wordt in Krolse termen beter ‘naarmate hij verder doordringt tot de kern van zijn persoonlijkheid en deze blootlegt – voor anderen.’ Om je rot te schamen. Maar dan komt de zegening van de goede schrijver: hij heeft zijn techniek. ‘In de letteren heet dat stijl.’ Daarmee hoopt hij een boek af te leveren dat ‘een goed boek genoemd wordt zodat de schaamte voor zijn-gevoelens-op-papier plaatsmaakt voor een soort van blijdschap omdat hij met zijn boek blijkbaar ook de gevoelens van een ander beschreven heeft. Er is sprake van herkenning en vertrouwen.’

Wij waardeloze toneelspelers, wij met onze vast niet volmaakte gesprekstechnieken, wij zeggen voortaan tegen onze bril vergetende en te laat komende ouders dat we hun problemen begrijpen en we gaan vooral niet de betweter uithangen. We gaan vliegensvlug zeggen: ‘Heb je liever dat ík het even met je invul?’ Om te beginnen. Na verloop van tijd, wanneer het vertrouwen er is, omdat ze ruiken dat wij ook gebreken hebben en ons niet verheven voelen, zullen er misschien, net als bij ons in de kring, dapperen zijn die het durven op te nemen tegen hun angsten.

Ik stak mijn vinger niet op. Hoewel iedereen dat door-de-grond-zak-signaal van mij ongetwijfeld had opgepikt, durf ik pas hier, getikt, ruiterlijk toe te geven dat ik in de lafhartigheid deelde. Maakt dit van mij een goede schrijver? Het is maar een bescheiden angst, gemarginaliseerd raak ik er niet door, na half vijf die middag had ik er geen last meer van, dit opschrijven is een koud kunstje. Het wordt een ander verhaal als ik af zou dalen naar de kern van mijn persoonlijkheid. Durf ik dat? Ben ik met voldoende stijl gezegend of ben ik als schrijver ten diepste, zoals dat heet in het echte leven, laaggeletterd?

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

In de Oorshop

Werk van anderen

Steeds vaker lees ik op hun verzoek boeken-in-wording van bevriende schrijvers. Ik vind dat wie zelf schrijft tegen zo’n verzoek geen nee mag zeggen, en hoewel vierhonderd bladzijden met je volle aandacht meelezen veel tijd kost, doe ik het met liefde.

Het is een grote eer en een vorm van voyeurisme. De actrice oefent voor de spiegel in haar ondergoed, onopgemaakt. Ik heb overspannen mensen geholpen met het verbouwen van hun huis en me daarbij van minder nut gevoeld dan wanneer ik feedback mag geven op een manuscript.

Wat het óók is, is eng. Stel dat zo’n boek er niet in slaagt me te raken, dat het na vier jaar werk op me overkomt als een vingeroefening: dat moet je dan tegen die bevriende schrijver zeggen.

Mijn eigen Dorp liet ik aan tien collega’s lezen voordat de laatste versie terug naar Van Oorschot ging. Als ik dit aan mensen vertel dan krijg ik reacties die tussen moedig en waarom zou je dát nou doen in zitten. Misschien wat kort door de bocht, maar onder die schijnbare extremen zie ik dezelfde bron: ik heb me kennelijk (te) kwetsbaar opgesteld.

Ik leef geen dag zonder faalangst, zonder angst voor de ziekte of dood van een geliefde of de angst voor het instorten van wat ik heb opgebouwd.

Hoe graag ik daar ook vrij van zou zijn, het zal wel niet meer gebeuren. Mijn krassen sleten in tot sporen en verdiepten zich tot loopgraven. De enige vrijheid ligt bovenaan die ladder: erop, omhoog, erover, waar vijandig vuur dan meestal zonlicht blijkt.

Foto: Birgit Bijl / Het Parool

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Niks

Ik figureer in een afstudeervoorstelling van de Theaterschool als bediende, of beter gezegd: bewegend meubilair. Het stuk is Edward II, geschreven door Christopher Marlowe, een tijdgenoot en tevens schaduw van Shakespeare.

Een vriendin heeft me ervoor gevraagd. Met dit project hoopt ze haar opleiding aan de Amsterdamse Toneelschool af te ronden, en zo’n gelegenheid wordt niet klein georganiseerd: naast ouders en vrienden zitten er docenten in de zaal, die op basis van het optreden bepalen of het diploma wel of niet is verdiend. Voeg daarbij de druk om te presteren voor potentiële toekomstige werkgevers – in de vorm van casting-directors en prominente regisseurs – en je hebt een tamelijk hysterische vriendin.

Edward II gaat over een Engelse koning die bekritiseerd wordt om zijn homoseksuele verhouding met zijn favoriet Gaveston en die, wanneer deze door hofintriges aan zijn einde komt, zich ontpopt tot tiran. De mannenrollen worden vertolkt door actrices, de vrouwenrollen door acteurs.

Sanne Vosch, mijn vriendin, krijgt de rol van Edward de Tweede zelf. Dat was aanvankelijk niet de bedoeling, maar de regisseur – zijn bijnaam is de Grote Boze Wolf – heeft zijn e-mail naar de verkeerde Sanne gestuurd. Sanne Everts zou Edward spelen, Sanne Vosch juist Gaveston. Nu is het andersom uitgevallen omdat de artistiek leider dit een veel logischere keuze vindt: Sanne Vosch staat bekend om haar timide verschijning, het ‘muurbloempje’, dus het uitstralen van gezag lijkt voor haar een mooie uitdaging. Conclusie: de ene Sanne boos, de andere in paniek.

De taak van een regisseur is begeleiden, maar zo nu en dan tref je er een van het soort: ‘Ik ben de regisseur, dus ik bepaal’. De Grote Boze Wolf is hier bij uitstek een voorbeeld van. Binnen de kortste keren maakt hij Sanne Vosch helemaal gek. Haar eerste tekst, ‘Ik ben de koning van Engeland,’ ontbeert iedere lading als ze het zegt.

De regisseur: ‘Macht hoef je niet te spelen, lieve kind, macht wordt je gegeven door je medespelers. Deze jongens en meisjes…’ – dit zijn wij, de figuranten die de koninklijke entourage vertegenwoordigen, hoewel de naarling het vertikt ons aan te kijken als hij over ons spreekt – ‘…buigen voor je zodra je de ruimte binnenschrijdt.’ Ineens staat hij achter mij, met zijn pelvis tegen mijn achterwerk. Zijn stinkadem slaat tegen mijn nek terwijl hij mij behoedzaam voorover duwt met zijn kleine worstenvingers.

‘Wat bent u van plan?’ sis ik tussen mijn tanden door.

Mijn belager spuwt vuur uit zijn varkensoogjes van achter een rond brilletje. ‘Ik kijk of u bevattelijk bent voor regie.’

‘Hoe teleurgesteld zou u zijn als ik zou zeggen dat dít soort regie me te lichamelijk is?’

Hij negeert me. ‘Kijk, zij buigen, zoals deze jongeman nu doet, en jij hoeft slechts te incasseren. Appeltje eitje.’

De repetitiedagen verstrijken. Ik ben niet op alle dagen nodig. Gedetailleerd verslag krijg ik wel van Sanne: ‘Die dubbel belegde boterham maakt me knettergek. De gevoelige en intieme gedeeltes lukken prima, maar de scènes waarin ik moet domineren…’ Ze houdt even op. ‘Laatst gooide hij een stoel naar me. Vloog dwars door de repetitieruimte.’

Op de dag van de generale repetitie heeft de Wolf tompoezen meegenomen, ‘voor na afloop, als jullie me hebben laten zien hoe mooi het wordt.’ Tijdens de laatste scène opent hij de doos en begint hij te vreten; tegen de tijd dat we klaar zijn en wachten op zijn eindoordeel, zit zijn arrogante smoel vol met room en stukjes koek.

‘Sanne Vosch,’ smakt hij. ‘Gister had ik nog iets van: “Ze haalt het, maar met de hakken over de sloot.” Vandaag denk ik: “Daar gaat je diploma.” Je gaat totaal voor schut staan als je geen majesteit uitstraalt, dat noemt zich actrice! De weinige hoop die ik had, dat wellicht in de laatste repetitieweek het lampje zou gaan branden, heb je de bodem ingeslagen. Proficiat!’

Sannes ogen tranen.

‘Ach, meisje, ben je nu zo verdrietig?’ sneert de dictator met volle mond, waarop de hoofdrolspeelster huilend de zaal verlaat.

Ik heb niets te verliezen of te bewijzen. ‘Meneer de regisseur,’ zeg ik, kijkend naar die viezige halflange haren en dat zwarte gat waar nog een tompoes in verdwijnt, ‘heeft mevrouw uw moeder u niet geleerd dat praten terwijl men eet een onsmakelijk gezicht oplevert?’

‘Brutale snotaap,’ klinkt het tussen de happen door.

‘Pardon, dat verstond ik niet,’ laat ik weten, waarop hij een wegwuifgebaar maakt.

Die avond is de première. Ik probeer Sanne zo goed mogelijk te troosten, samen met mijn medespelers. ‘Wat Holle Bolle Gijs ervan denkt, daar veeg ik m’n gat mee af,’ snikt ze, ‘maar het oordeel van mijn leraren, de professionals, mijn ouders…’ Nooit eerder heb ik haar gebroken gezien; ik voel me volslagen machteloos. Dan krijg ik een idee. Een erg goed idee.

De kleine zaal is aardedonker geworden, de toeschouwers transformeren in zwijgende silhouetten. Spotlights aan, het stuk begint. Wij, dienaren van de koning, staan op een kluitje. Edward de Tweede komt op, en iedereen zakt synchroon door de knieën.

Behalve ik.

Sanne kijkt me verdwaasd aan, de stilte snijdt dwars door het moment heen. Ik zoek oogcontact, wat ten strengste verboden is, want een knecht kijkt zijn meester niet als een gelijke aan. Stokstijf sta ik op mijn vierkante millimeter. Dan zie ik haar veranderen: de schouders schuiven naar achter, de rug trekt recht, een vonkje danst in de pupillen. Uiterst beheerst en majesteitelijk komt ze naar me toe. ‘Ík ben de koning van Engeland,’ beklemtoont ze zacht en streng. Ik buig mijn hoofd en dan de rest van mijn lijf. Val aan haar voeten, wentel me in het stof. Leve de koning!

Op de afterparty gloei ik van trots dat ze haar diploma heeft. Ik wens geen hinderlijke vlieg te zijn die rondzwemt in haar lichtbanen, dus ik gun haar alle ruimte om te genieten van de welverdiende aandacht. En ja, ze bedankt me in de kleedkamer voor het vuur dat ik haar gaf.

In de massa zie ik de Grote Boze Wolf in gesprek met de artistiek leider. Hij ziet mij.  

‘Wat deed die figurant nou eigenlijk?’ vraagt hij wijzend.

De Wolf draait zich om, neemt mij kritisch op, wendt zich tot zijn gesprekspartner en zegt: ‘Niks.’

Ik loop langs, hef mijn glas, en laat ze achter met de boodschap: ‘En dat is moeilijker dan je denkt.’

Foto van Tim Veeter
Tim Veeter

Tim Veeter

Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

Een labyrint als het leven

‘Het leven is elders,’ schreef Milan Kundera. En het veelgebruikt verzuchten van de tragische John Lennon wil dat ‘Life is what happens while you’re busy making other plans.’  

Hoe we ook draaien en keren, de mens heeft haar leven verdubbeld met kunst en cultuur, met verhalen, met een geheugen. We leven een aantal levens, maar de tijd blijft even beperkt. Dus leven we onze levens wellicht minder intensief, laten we ons afleiden van dat ene bestaan dat we leiden. Elke dag, elke avond maakt voorgoed een onvervreemdbaar deel uit van ons bestaan, wordt ons verleden. Tijdens dit lezen dwalen uw ogen wellicht rond en denkt u door wat u leest heen, aan gisteren, of aan elders, want zo zijn we. We hebben te veel hersens voor het hier en nu. Dat is ons tragisch lot, eerder dan ons geluk, ben ik bang.  

In 51 manieren om de liefde uit te stellen van dichter en romancier Erik Lindner is het juist dit gegeven dat de motor, de zacht ronkende maar sterke motor, van deze subtiele roman gaande houdt. Al halverwege het lezen van deze roman had ik voortdurend de behoefte het ‘subtiel’ te noemen. En ik zal nagaan wat ik daar nou precies mee bedoel.  

Van Dale zegt: ‘alleen bij nauwkeurig toezien, of voor een fijn gevoel waar te nemen of te begrijpen’.  

Het uitgangspunt van Lindners boek is dit: een journalist wordt verliefd op een Baskische vrouw. Ze werkt voor de film. Wanneer de journalist teruggeroepen wordt naar Nederland staan er gebergten, taalproblemen en de onmogelijkheid van telefoneren in de weg. Hier begint een zoektocht naar haar, maar tegelijkertijd is het een eindeloos uitstel van het besluit iets te gaan doen aan, of met, de verliefdheid. Behalve door in de films die zij maakte te speuren naar iets wat van haar is.  

Dit is een uitstelboek zoals ons leven een uitstelleven is. Lindner verabsoluteert het gegeven dat het leven ‘elders’ is. Voor zijn hoofdpersoon is de Baskische episode het startpunt van een parallel pad. Hij leeft hier, maar ook daar. In die zin doet de roman denken aan het beroemde verhaal van de Argentijn Jorge Luis Borges, vertaald als ‘De tuin met zich splitsende paden’. Hierin vertelt een Chinees denker over de legende van een oneindig labyrint met eindeloze mogelijkheden. Borges’ novelle bevat eveneens eindeloze afsplitsingen: elke zijweg genereert een nieuw verhaal. 

De subtiele wijze waarop Lindner in deze roman, die ook gewoon een prachtige liefdesgeschiedenis is, de cinematografie een volwaardige rol laat spelen, heeft veel met de splitsende paden te maken. Elke film die de hoofdpersoon ziet – en die de lezer in sprekende hoofdlijnen ook meekrijgt – opent een nieuw perspectief op dit verhaal, op dit leven. De roman is zo een eindeloze verzameling zich splitsende paden. Een labyrint als het leven, bij nauwkeurig toezien. 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Nieuwe broek

Terwijl ik met Ada (4) op mijn stang over de Bilderdijkstraat fietste, besefte ik dat we voor het eerst in twee jaar samen naar een kledingwinkel gingen. Zo lang geleden was het, dat de zingende kleuter tussen mijn armen het niet eens meer wist. Die laatste keer was ook bij Leg-Inc, en Aad koos toen een legging met een knallende graffitiprint, die ze daarna bijna dagelijks droeg. Toch moet hij de eerste slijtplek of verkleuring nog vertonen.

‘Zijn ze wel zeker weten open?’ vroeg ze terwijl ik haar van de stang tilde, losliet op de stoep.

‘Loop maar naar binnen,’ zei ik.

Van de eigenaren ken ik er één, die er vandaag gelukkig was. Ada draaide pirouetten en deed poses voor een hoge spiegel terwijl ik met Saskia praatte; op de schaal tussen verlegen en extravert scoort mijn dochter Gordon Heuckeroth. Ik liet mijn blik over het rek met voorbeeldleggings gaan en wist meteen welke ze zou kiezen.

Er moest gepast worden en daarom moesten er schoenen, sokken en een broek uit. Mijn dochters blote roze pootjes, twee kleine lege sokken op een harde vloer. De leggings hadden een brede zwarte band die om haar buikje spande, je kon ze optrekken tot bijna in haar oksels. Ada bekeek zichzelf van alle kanten in de spiegel, spreidde haar armen en straalde. Met zulke ogen, dacht ik, heb ik nog nooit naar mezelf gekeken.

Hoewel ze hetzelfde model en dezelfde maat hadden, werden er leggings afgewezen omdat ze niet lekker zaten. Na een minuut of tien was er een absolute winnaar, en wel de door mij voorspelde zebravariant met gouden vlekjes. Je kunt het meisje uit de Jordaan halen, maar de safariprint niet uit het meisje. Dat zonnebankbruin meldt zich geloof ik later pas.

De legging bleef aan, Aads oude broek moest in mijn rugtas mee. Ik rekende af en we bedankten Saskia. Omdat het al tegen vijven liep was het best druk op straat, en onderweg wees Ada andere weggebruikers op haar nieuwe broek.

‘Deze heb ik van mijn papa gekregen,’ zei ze. ‘Het is een panter.’

Ook kenmerkend voor de Jordanees is dat hij om het even welke dierenvlek een panterstreep noemt.

‘Een zebra,’ verbeterde ik steeds. ‘Zébrastrepen, zijn het.’

Een wat versleten man met grijze dreadlocks stak zijn duim op, een jongen met een grote koptelefoon en getatoeëerde handen glimlachte.

‘Meid!’ zei een gelooide snorfietsdame met zuurstokroze lippen. Ze knipoogde naar mij en gaf wat meer gas om ons bij te kunnen houden. ‘Jij hebt vast een héle lieve papa.’

‘Papa zegt dat het zebra is.’

De vrouw keek nog eens goed naar Ada’s legging, leek een afweging te maken onder haar matgroene helm.

‘Nou,’ zei ze met wat nog het meest op medelijden leek. ‘Ik vind hem in ieder geval práchtig.’

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Tunneltjes

Ik moest laatst aan mijn vorige onderbuurvrouw denken. Ik weet niet meer waarom, maar ik weet wel nog dat ik me afvroeg of het de laatste keer zou zijn. Of ze nog een keer in mijn gedachten zou bovendrijven – en zo ja, wanneer weer?

Toen ze nog onder ons woonde spraken we elkaar hoogstens eens per maand, meestal om ergens over te klagen. Eerst klaagde zij over onze stampvoeten en dwong zo een nieuwe vloerbedekking af bij onze huisbaas. Daarna klaagden we samen over het lawaai van onze bovenburen (haar boven-bovenburen) en de sigarettenstompjes die tijdens hun drukbezochte karaokefeesten op ons neerdwarrelden. Verder het gebruikelijke: pakketjes aannemen, de deur openhouden, een betekenisvol knikje tijdens het ophangen van de was. Ze hielp ons toen onze binnenkat eens was weggelopen, maar dat was het dan ook wel. Hechter zijn we nooit geworden.

Dat was natuurlijk niet zo gek. Wij waren studenten en zij een middelbare vrouw met twee tienerdochters, bijna-studenten, waarmee ze regelmatig gehorige discussies voerde. Onze nieuwe vloerbedekking hielp er slecht tegen. Over die schreeuwruzies wilden mijn huisgenoten en ik soms wel eens klagen, ware het niet dat we er eigenlijk helemaal geen last van hadden. Integendeel, we vonden het mateloos interessant. Zodra een van de dochters haar stem verhief, kwam iedereen uit zijn of haar kamer en zochten we naar de plek waar we het beste konden meeluisteren. Daar legden we onze oren op de vloer om van de verwensingen te smullen. Misschien hoopten we haar zo beter te leren kennen.

Vier maanden geleden hing er een opeens verhuisbord op haar raam. Ze had ons niks verteld. Niet dat we dat hadden verwacht. Bij ons was de afgelopen jaren een hoop verloop geweest en ik geloof niet dat we haar ooit vooraf van een wisseling op de hoogte hadden gebracht. Uit nieuwsgierigheid naar de inrichting zochten we haar huis op Funda op. We klikten eerst een beetje door de kamers, opgeruimd en gladgestreken door makelaarshanden, en zagen de potentie die in ons identieke appartement schuilging.

Daarna zagen we de vraagprijs. We schrokken ervan, zo’n brutaal hoge prijs. We zaten nog wel even aan haar vast, dachten we – maar het huis was binnen drie weken verkocht. Ik overwoog nog om langs te gaan voor een afscheidspraatje, maar voordat ik een besluit kon nemen was ze vertrokken en stonden in haar achtertuin twee twintigers met een aqua-blauwe barbecue en een hippe lounge-set. Ik miste haar plastic tuinmeubilair en het eeuwige pakje JPS op het tafelblad. Ik miste haar.

Ik zal vast nog eens aan haar denken, maar steeds minder natuurlijk, en met steeds grote intervallen. Misschien is de eerstvolgende keer over drie maanden, dan over een jaar, twee jaar en dan pas weer in 2036, als ik eindelijk mijn eerste peperdure stadsappartement kan kopen.

Het brein is ontzettend goed in het onthouden van mensen. Ze blijven een stuk langer hangen dan dieren, dingen of gebeurtenissen. Wie je na je kindertijd leert kennen, verdwijnt waarschijnlijk nooit meer uit je geheugen. Al raken ze wel steeds meer eigenschappen kwijt; iemand die je niet meer ziet wordt steeds vlakker, leger. Hersentunneltjes die lang niet worden gebruikt, worden langzaam gesloten. Maar hoe lang totdat zo’n tunneltje is afgesloten? En hoe weet je zeker dat hij voorgoed dicht zit? Tot wanneer kan iets wat je ziet, ruikt of hoort nog door de wand heen prikken en een ‘vergeten’ kamer blootleggen?

Het tunnelstelsel van het brein is niet feilloos, zeker niet als je wat ouder wordt. Laatst vertelde mijn huisgenoot over een gesprek dat hij had met onze schuin-onderbuurvrouw, de ex-buurman van mijn ex-onderbuurvrouw (snap je het nog?). In dat gesprek begon de buurman over ene Joost. Toen mijn huisgenoot vroeg wie hij daarmee bedoelde, had hij het over een jongen met witgeverfd haar. Ik dus. Waarom Joost, vroeg ik me af. Ik kon mezelf niet weerhouden van een binnenpretje: de gedachte dat Joost, net als ik, anders geaard is. De buurman dacht zelfs dat Joost (ik dus) uit het pand verhuisd was. In de drie jaar dat we hetzelfde appartementencomplex delen heb ik niet alleen geen volwaardig tunneltje in het hoofd van mijn buurman – zijn geheugen is het halfbakken tunneltje zelfs al aan het dichtmetselen.

Foto van Thom Wijenberg
Thom Wijenberg

Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

Auteursfoto: Gaby Jongenelen

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.