Moe van toeschrijven

Ali Smiths Summer (2020) opent met een discussie over een citaat. Sacha is een schoolopstel aan het schrijven en heeft daarvoor een vermeende uitspraak van Hannah Arendt van het internet gevist. Haar moeder leest mee over haar schouder en wijst erop dat de bronvermelding ontbreekt. Sacha toont haar een pagina met zoekresultaten: ‘Brainyquote. Quotehd. Azquotes. Facebook. Goodreads. Picturequotes. Quotefancy. Askideas. Birthdaywishes.expert, she said. All these places come up when you type in bits of the quote. Those are just the top sources. There are masses of sites quoting her saying it.’ De moeder is hier niet tevreden mee en ploegt door de sites heen op zoek naar de brontekst, maar die blijkt onvindbaar: er is alleen een oneindige keten verwijzingen, die nergens aan lijkt te ontspringen.

Socrates zei dat geschreven taal gevaarlijk is omdat ze uit haar context kan worden genomen. Een opgeschreven ‘uitspraak’ zit niet meer vast aan haar spreker en aan de specifieke omstandigheden waarin ze tot stand kwam. Het getypte woord zou hij waarschijnlijk nog enger vinden – niet alleen omdat het met Ctrl-C en Ctrl-V vermenigvuldigd kan worden in een fractie van de tijd die het een kopiist kostte om zijn ganzenveer bij te punten, maar ook omdat de inbedding in beginsel lijkt te ontbreken. Het geschreven woord zit nog vast in het handschrift van de (over)schrijver, zelfs het gedrukte woord is beperkt tot de fysieke oplagen waarin het wordt verspreid, maar het getypte woord is pure data, een ijle instantie die zich via het internet razendsnel en wortelloos kan verspreiden.

Wat is het belang van toeschrijving op het internet? Het is duidelijk dat de lezer niet geacht wordt om het werk van Arendt erop na te slaan en zich te verdiepen in de originele context van het citaat. Maar haar naam voegt iets toe aan de uitspraak – het gaat meer om effect dan om waarheid of traceerbaarheid.

Ik ben tot keurige academicus opgeleid, ik heb waardering voor het bolwerk van gesystematiseerde kennis waarin haarfijn gedocumenteerd ligt wie wat waar en wanneer heeft gezegd, en ik herken me in de frustratie van de moeder van Sacha wanneer ik stuit op een website als Brainyquote. Maar soms, vooral als ik me dagenlang blind heb gestaard op voetnoten en bibliografieën, word ik moe van toeschrijving, en komt het me voor als een vreselijk ijdele onderneming. IJdel omdat het onmogelijk is de kluwen van alles wat ooit is gezegd te ontwarren, omdat taal en kennis inherent collectieve en rommelige fenomenen zijn, en omdat het zo kleinzielig is om claim te willen leggen op een bepaalde reeks woorden.

Daarbij wordt de academische tendens om alles netjes vast te leggen vaak onterecht geprojecteerd op het verleden dat bestudeerd wordt, zodat je het haast als een jammerlijke lacune in onze kennis zou beschouwen dat het patent van de originele uitvinder van het wiel niet bewaard is gebleven. Collectieve en anonieme inspanningen hebben geen gemakkelijke plaats binnen dit archiefsysteem, dat op individualiteit, originaliteit en competitie gebaseerd is. Bovendien wordt in het streven naar correctheid het effect van toeschrijving vaak uit het oog verloren: Kierkegaard zou huiveren als hij wist dat zijn 21e-eeuwse exegeten gedwongen worden om naar zijn hyper-pseudonieme Of/Of te refereren als (Kierkegaard 2007).

In David Marksons experimentele roman Wittgenstein’s Mistress (1988)probeert Kate, de laatste persoon op aarde, zoveel mogelijk beroemde citaten en anekdotes op te rakelen. Ze noemt zichzelf ‘de curator van de wereld’, die nu weinig meer is dan een museum waarin zij als enige ronddoolt. Maar in de loop van het boek gaat het haar meer en meer moeite kosten om de feiten uit elkaar te houden: de individuele toeschrijvingen lossen langzaam op in een maalstroom van associaties en herinneringen. ‘The world is everything that is the case,’ zo luidt een van de zinnen die door Kates hoofd blijft spoken, maar ze kan maar niet bedenken wie dat heeft gezegd, en merkt elders zijdelings op dat ze nog nooit een pagina Wittgenstein heeft gelezen.

Wittgenstein zou dat misschien niet erg hebben gevonden. Hij schrijft in de inleiding van de Tractatus dat ‘wat ik hier geschreven heb, geenszins pretendeert om in het bijzonder nieuw te zijn. Daarom geef ik ook geen bronnen aan, omdat het me onverschillig is of wat ik gedacht heb vóór mij al door een ander is gedacht.’ Zo’n uitspraak getuigt tegelijkertijd van grootheidswaanzin en van bescheidenheid.

Foto van Kyrke Otto
Kyrke Otto

Kyrke Otto (1995) studeerde filosofie en klassieke talen en is momenteel werkzaam als docente en promovenda aan de Radboud Universiteit, waar ze onderzoek doet naar de rol van aforistische schrijfvormen in de Lebensphilosophie-beweging. In bredere zin interesseert ze zich voor kwesties van genre, stijl en methode en de relatie tussen filosofie en literatuur. Essays en gedichten van haar hand verschenen o.a. in De Gids, De Nederlandse Boekengids en Tirade.

In de Oorshop

Onze voorouders

In Karel Weeners Steinharts biecht. Zielenstrijd op de Batoe-eilanden speurt de historicus naar de achtergrond van een verzameling voorouderbeeldjes die op een zolder in Den Haag aangetroffen werden. Een mooie start van hoe het moet: ‘ongemakkelijk erfgoed’ heeft een herkomst en een verhaal. Dat is een verhaal dat niet makkelijk verteld wordt, noch makkelijk gevonden, want het vereist gedegen archiefonderzoek.

In dit boek gaat het dan speciaal om de Lutherse Missie, die vanuit Duitsland en Amsterdam eind 19e en begin 20e eeuw hun best doen op een aantal eilanden nabij Sumatra’s westkust de plaatselijke bevolking te kerstenen. Het is een subtiel boek, dit van Weener. Hij tracht niet al te oordelend te beschrijven wat hij vindt, en eindigt bij een missionaris die zo dicht mogelijk bij enig begrip van de situatie komt. Dat is de Steinhart van de titel, die zich specialiseert in de Niasse taal en zangen optekent uit de monden van de bewoners. Het is voor een deel ook de geschiedenis van de zending: je ziet bleke Duitse en Nederlandse missionarissen met een wisselend begrip voor hun omgeving kort leven, en vooral sterven, op de eilanden die veel vergen van jonge gezinnen met vast goede bedoelingen.

Meer nog dan het de komende jaren noodzakelijk en terecht terugbezorgen van meegenomen erfgoed, gaat het om onderzoek naar de omstandigheden waarin het verworven werd. Dat toont Weener goed, de hoeveelheid beeldjes verbindt hij met decennia aan zending, gefrustreerde pogingen tot contact, goede en kwade bedoelingen, morele superioriteit en handelsgeest, inzet en lapzwanserigheid: ons koloniaal verleden.

Heel terzijde komt de Nederlandse kunstenaar Rudolf Bonnet langs, die waarschijnlijk slechts een bijrolletje heeft omdat hij doet wat Weener tracht te vermijden: oordelen. En dus heel fraai te zien hoe deze bakkerszoon, die een goed deel van zijn leven op Bali doorbracht en schilderde, ook met de bevolking, op een reis naar Nias vrij adequaat waarneemt wat we verkeerd aan het doen zijn. Inzicht, spot on, in 1930. Het was er wel. Over Bonnet had ik wel meer willen lezen. Over de elkaar opvolgende zendingsgezinnen misschien wat minder.

Weener schrijft: ‘Verontwaardigd vraagt Bonnet zich af hoeveel harmonische schoonheid en levensvreugde er op Nias niet behouden had kunnen blijven als de zendelingen in de godsdienstige bijeenkomsten de Ni­asse traditie hadden gevolgd: een kerk in Niasse bouwstijl, door de eigen beeldsnijders versierd met christelijke motieven; gemeentele­den die naar de kerk komen in hun traditionele feestkleding, zittend op hun eigen matten; geen klok, maar het volle klankenspel van de Niasse gongs. Het ware waarschijnlijk zelfs niet heel moeilijk ge­weest om hier met de Niasser zelf aan zijn gezangen een Christelijke richting te geven, daar de tekst meestal van een soepel veranderlijke vorm is, waarbij dikwijls geïmproviseerd wordt. Had men verder de voorouderverering niet tot een voorouderherdenking kunnen her­leiden?’

Is het wetmatigheid dat hoe beter we ons inleven in een cultuur, hoe minder we willen veranderen? En dus hoe slechter je kijkt, hoe evangeliserender je wordt?

Intussen zijn al die artefacten in de musea een mooi blijk van wat vaak in weerwil van de bedoelingen zal hebben plaatsgevonden: verzamelwoede, door fascinatie voor de ander. En daarmee zijn de voorouderbeeldjes onbedoeld precies wat ze waren. Ze helpen ons te communiceren met en na te denken over wat onze voorouders deden en hoe ze leefden. Ze hebben mij geholpen iets nauwkeuriger naar mijn voorouders te kijken. En dat geldt voor de Batoers vast evenzeer.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Presenteren

Boekpresentaties dragen voor zover ik weet niet bij aan de verkoop van het gepresenteerde boek. De meeste mensen die zo’n middag of avond bezoeken kopen het ter plekke, maar zouden dat toch wel bij een boekhandel gedaan hebben omdat ze bekenden van de schrijver zijn.

Tot dusver heb ik van mijn presentaties altijd een feestje gemaakt. Ik nodigde iedereen uit die ik graag wilde zien, en nam de hele dag vrij. Een cliché is natuurlijk de parallel met een geboorte: iets wat heel lang in je heeft gegroeid, ga je nu aan de wereld laten zien, te beginnen bij de mensen om wie je het meest geeft.

Wegens de Omstandigheden mag ik voor Dorp (23-06) geen kroeg ramvol vrienden en collega’s regelen, en ik heb besloten ook geen alternatieve wegen te bewandelen. Ik accepteer signeersessies waarvoor één fan komt opdagen als horend bij het vak, maar een livestream van een interview in een verder lege zaal kan ik niet aan.

Ik hoor de stoel van mijn aspirant-interviewer al kraken, zie de kabel van haar microfoon vastraken onder het buizenframe van het wiebelige tafeltje met rookglazen blad tussen ons in. Iemand heeft een spotje bijgedraaid, dat hard in mijn ogen schijnt als ik in de camera wil kijken. Die lichte feedback als mijn interviewer op haar cuecards kijkt en haar microfoon, topzwaar, van zich weg laat zakken.

Het zou voelen alsof ik mijn baby in de etalage bij de Knaakland legde.

Vrijnemen zal ik wel, de 23e. Ik hoop dat het een zonnige dag is, want dan loop ik extra langzaam over de gracht naar Van Oorschot om mijn kind er op te pikken. Ik drink een glaasje met de verloskundigen aldaar en neem Dorp dan mee naar huis om er een paar dagen heerlijk mee te cocoonen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Benul

Mijn vrouw en ik waren in Deurne. Waarom doet er niet toe. We waren er en ik dacht: Jan Hanlo. Dit was, zo zou blijken, een unieke gedachte.

Buiten Deurne denk ik ook wel eens aan Hanlo. Verwantschap is een groot en ijdel woord in dit geval – laat ik het houden op herkenning. Onze common ground: jeugd. Zoals hij jeugd als ‘normgevende instantie’ ziet, om te weten hoe te leven, zo wil ik dat ook graag zien. Hoewel dit beginsel in mijn werk voor de klas regelmatig onder druk komt te staan, houd ik me er toch aan vast. Het is een mooi beginsel, licht en hoopvol. Noodzakelijk.

Volwassenen doen er verstandig aan naar kinderen op te kijken. Doen we daarmee iets tegennatuurlijks? In de postuum uitgebrachte bundel Mijn benul (1974) scherpt Hanlo zijn ideeën over de omkering aan. Blijkt dat hij niet zozeer het kínd de baas wil laten zijn – dat is hem al te gortig – maar de volwassene, ‘die ernstig probeert zoveel mogelijk de opvattingen, de visie, de mogelijkheden, de ongeborneerdheid, de zuivere maar toch reeds duidelijke ethiek, van het jonge kind te kennen en te aanvaarden.’

Zulke volwassenen zijn er maar weinig. Die er zijn, horen we amper. Ja, in Hanlo’s tijd, vlak na de oorlog, waren er een paar luidruchtige omkeerders. Voor een groep kunstenaars was het toen duidelijk dat, om de beschaving weer op te bouwen, kínderen gids moesten zijn. Het was helaas een besef van korte duur. We hadden moeten inzien dat we jeugd blijvend nodig hebben: om ergens aan te beginnen, om op te krabbelen, om toekomst te willen, om – inderdaad – te leven.

Hanlo en de kindertijd – van alle psychologie die hem aan deze thematiek verbindt, is het geluk in zijn eigen jeugd de wortel. Hier is een schrijver die nou eens niet verhaal wilde halen op wat hem vroeger was aangedaan, hij kon juist putten uit een fijne jeugd. En die jeugd vond plaats in dit Peeldorp. Gevolg: op Deurner bodem ontkiemde een singuraliteit in de Nederlandse letteren. Maar welke turfsteker had oog voor de orchidee die daar bloeide en welke turfstekernazaat weet nú dat er ooit een orchidee op hun veengronden stond?

Mijn eerste gang was naar de plaatselijke boekhandel, die – joechei! – weer open was. Ze hadden een paar schappen Toon Kortooms, voor Hanlo moest ik maar naar boekwinkeltjes.nl. Mijn tweede gang: het vvv-kantoor – ook open! – maar helaas: nooit van Jan Hanlo gehoord. Toen naar Stationsstraat 51, een groot wit herenhuis, villa Rozenberg, waar Jan woonde, met zijn moeder, bij zijn grootouders, van zijn nulde tot zijn vijftiende, waar hij in de prachtige tuin Robinson Crusoë was. De tuin is nu een parkeerterrein, het herenhuis een tandartsenpraktijk. Op zoek naar een plaquette: ‘voormalig woonhuis Jan Hanlo, dichter, schrijver (jaartallen)’ – ik zocht vergeefs.

De zon scheen, de heropende terrassen aan De Markt zaten vol. Mijn vrouw en ik luisterden naar de gons die over het plein golfde. Het was een geluid dat we lang niet gehoord hadden, een aanzwelling van belofte, van zin, van leven. De mensen waren herboren, oud was weer jong, jong was eeuwig. Dit keer was het een kwaad virus dat ons terugbracht naar de kindertijd. Nu het weer kon, en mocht, dronken we bier als moedermelk. Massaal, helemaal volgens onze natuur. En nu we dit ontij te boven lijken te komen, dan graag ook de volgende stap, langdurig als het kan: ‘De moraal uit onbeïnvloede kinderhandelingen en -opvattingen af te lezen.’ (Uit Moelmer, 1967.) In de geest van ons toekomstwillende kroost draai ik daar deze punt aan: turfsteken (en aardgaswinnen en olieboren en coltan delven) doen we voortaan niet meer. Laat de orchideeën bloeien. Leg Hanlo in je boekwinkel.

Beekman & Beekman heet het café op de hoek – vooruit, met een beetje goede wil zijn zij ook representanten van ongeborneerdheid en zuivere ethiek. Maar het café ernaast draagt de naam De Potdeksel. Dat kan heus anders. Ik suggereer: Drie Koninkies. Of, voor een wat ouder publiek: Stock Of The Varnished.

Foto van Jack de Boer
Jack de Boer

Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

 

De Duivelsberg (Geschiedenis van een landschap II)

Iedereen die in of rondom Nijmegen woont is wel eens gaan wandelen op de Duivelsberg. Waar de naam Duivelsberg vandaan komt weet niemand, maar er doen verschillende verhalen de ronde. Het aannemelijkste verhaal is dat het een verbastering is van ‘Duffelt’. Tot 1949 hoorde de heuvel namelijk bij het Duitse dorpje Wyler, en vanaf daar keek je uit op de Duffelt, de streek tussen Nijmegen en Kleef. Maar er gaat ook een ander verhaal rond: over een meertje midden in het bos, verbrande heksen en verschillende mystieke gebeurtenissen.

De heuvel en het natuurreservaat om de Duivelsberg liggen in de gemeente Berg en Dal, pal tegen de Duitse grens aan. De heuvel is 75,9 meter hoog, bevindt zich op de stuwwal ten oosten van Nijmegen en wordt omringd door tamme kastanjes met gedeeltelijk bovengrondse wortels.

Ik ging op een koude middag wandelen in het gebied rondom de heuvel. Toen wist ik nog niets over de berg of over alle mythen en sagen die erover verteld worden. Ik wandelde een route van zes kilometer, dwars door de bossen, door Beek, en langs kleine boerderijtjes met scheve muren van het optrekkende vocht. Aan het einde van de wandeling kwam ik bij het meertje, dat ook wel de Heksendans genoemd wordt.

Ik bleef staan en las aandachtig het informatiebord. Waarschijnlijk was er in de Romeinse tijd op deze plek leem gewonnen. Door bladeren en takken kon het water na het stoppen van deze industrie niet meer weglopen, en zo ontstonden er verschillende waterbekkens. Voordat het Christendom Europa overspoelde werden er hier water- en natuurgoden aanbeden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hier hevig gevochten. In de middeleeuwen werden hier tientallen heksen verdronken.

Ik schrok op van een groep wandelaars die me in windjacks voorbijliepen en ik besloot achter ze aan te gaan, zodat ik niet langer alleen was. De geschiedenis van dit landschap drukte ineens zo zwaar op me dat ik het gevoel had dat ik door mijn benen zou zakken.

Eenmaal thuis probeerde ik niet meer aan de plek te denken. Ik mocht niet denken aan de vermoorde heksen, al het geweld, het leed, de pijn die de plaats in zich droeg. Ik besloot de rest van de dag Gilmore Girls te kijken, die avond eten te bestellen en vroeg naar bed te gaan. Wist ik veel dat het die nacht alleen maar erger zou worden.

Ik ben erg gevoelig voor geluid, en ik heb een strikt avondritueel om in slaap te kunnen komen. Als er iets anders gaat dan normaal, word ik angstig. Ieder geluid klinkt dan extra hard. Zelfs geroezemoes van buren klinkt dan als geschreeuw voor mij. Deze avond was al anders verlopen omdat ik ’s avonds nooit televisiekijk, dus ik was extra alert toen ik de afwas opruimde en mijn tanden ging poetsen. Ik voelde mijn hart achter mijn ribben bonken en probeerde mezelf te kalmeren door ondertussen op TikTok te kijken.

Toen ik in bed ging liggen, klonk er een zacht getik. Het begon boven me, dus ik dacht dat het de bovenbuurman was die iets afklopte, maar het ging zo lang door dat ik me niet kon indenken wat hij aan het doen was. Waarom was hij zo lang aan het tikken? Moest ik hem een bericht sturen?

Ik had zulke erge hardkloppingen dat ik besloot een slaappil in te nemen. Als ik zo’n pil inneem, ga ik precies zeven uur knock-out. Ik deed mijn nachtlampje uit en mijn oordoppen in, wachtte tot ik mijn ledematen zwaar voelde worden.

Toen ik wakker werd had ik het ijskoud, en ik lag niet langer in mijn bed, maar in ondiep water. Ik probeerde mijn armen en benen zo te bewegen dat ik op kon staan, maar het lukte niet. Het was alsof een kracht mij horizontaal wilde houden. Het was zo donker dat ik niet wist of ik mijn ogen open of dicht had, maar toen zag ik ineens de maan. Er waren een paar wolken weggeschoven en de lichtgevende bol zorgde ervoor dat ik iets kon zien.

Ik was in het bos. Ik dreef in de Heksendans, en boven me zag ik talloze entiteiten zweven. Langgerekte figuren met grimmige gezichten. Ze zongen een lied waarvan ik de tekst niet kon verstaan. Ik probeerde weer op te staan, maar het lukte nog steeds niet. Ik kreeg het kouder en kouder, en het leek alsof ik langzaam aan het bevriezen was. Mijn hele lichaam tintelde, en ik denk dat ik toen opnieuw outgegaan ben.

Toen ik wakker werd was ik nog steeds in het bos. Ik lag aangekleed en verkleumd op de rand van het meer, de zon was net opgekomen. Verward liep ik naar huis. Ik verlangende naar een hete douche. Toen ik aangekleed op de bank zat, zocht ik naar informatie over de Duivelsberg. Dit is wat ik vond: https://www.theghosthunter.nl/duivelsberg.htm.

Foto van Willemijn Kranendonk
Willemijn Kranendonk

Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

OMG

Vanwege een aanhoudende hoofdpijn bij Nadim belde ik de assistente van onze huisarts voor een afspraak. Hoewel mijn jongen geen enkel ander symptoom van Covid had, stond zij erop dat we eerst voor een coronatest gingen.

Ik maakte een afspraak om elf uur bij de teststraat naast Station Sloterdijk en appte Nadim, die sinds een paar weken een telefoon heeft en thuis op me wachtte. Dit alles deed ik vanaf de fiets, met haast op weg om les te gaan geven in Oost. Even later, toen ik in een lokaal wachtte op het binnenklossen van mijn leerlingen, piepte mijn telefoon.

Coronatest? schreef Nadim. OMG. Nee.

Gast. Schreef ik terwijl ik de deur sloot achter de laatste puber. Ada kan het ook.

Ada is een temperamentvolle sloper van vier, en liet zich vorige week zonder slag of stoot bewattenstaven.

Mijn leerlingen verrasten me met de kwaliteit van hun werk, en de les vloog voorbij. In gierende vaart trapte ik terug naar huis om een lijkbleke jongen op te halen, die nog allerlei vragen had over wat hem nou precies te wachten stond.

In de teststraat deden ze alleraardigst. Mijn jongen kreeg een plaktattoo mee die zou getuigen van hoe stoer hij was geweest, en op weg naar huis aten we een ijsje. Het viel me op dat er wat kleur terug in zijn koppie kroop.

Ik dacht aan de ochtend, nog vóór het bellen van de huisarts, toen ik Otis de Hond uitliet op Het Stenen Hoofd en aan de praat raakte met Merijn, die nieuw is in de buurt. Merijn is 32 en heeft een eigen zaak, maar nog geen kinderen. Ik raadde hem ongevraagd aan daar zo lang mogelijk mee te wachten.

‘In feite is het alsof je er een bedrijfje bij neemt,’ zei ik.

Merijn knikte en liet zijn hond Taxi voor zich uit naar huis draven. Otis hing hijgend in zijn riem, hij wilde achter Taxi aan. Toen we afscheid van Merijn en Taxi hadden genomen, voelde ik me schuldig over wat ik had gezegd.

Negatief doen over het ouderschap mag eigenlijk alleen onder ouders; de positieve kanten kun je dan bekend veronderstellen. Ik nam me voor Merijn de volgende keer op koffie te trakteren en daar dan heel breed over uit te varen.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Twan Vet
    Twan Vet

    Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

    Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

    De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

    Foto: Roderique Arisiaman

  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Thom Wijenberg
    Thom Wijenberg

    Thom Wijenberg (1996) schrijft poëzie en proza. Hij werkt als redacteur en programmamaker en studeert aan de Schrijversvakschool. Zijn werk verscheen onder andere op Notulen van het Onzichtbare, Tijdschrift Ei en in de Seizoenszine.

    Auteursfoto: Gaby Jongenelen