Joseph Roth – Leviathan 7

(Lezen vanaf het begin)

‘En ik,’  zei Nissen Piczenik  ‘ben mijn stad Progrody nooit uitgekomen en enkel boeren kopen mijn koralen. Maar u zult mij hier allemaal toe willen geven dat een eenvoudige boerin, versierd met een paar kettingen van prachtig, smetteloos koraal, meer voorstelt dan een groothertogin. Trouwens, koralen worden door hoog en laag gedragen, ze verheffen de nederigen en sieren de fine fleur. Koralen kunnen ‘in de morgen,’ s middags, ‘s avonds en’ s nachts gedragen worden, bij een feestelijk bal, bijvoorbeeld in de zomer, in de winter, op zondag of op doordeweekse dagen, op het werk en in vrije tijd, in gelukkige tijden en op momenten van rouw. Er zijn veel soorten rood in de wereld, beste medereizigers, en er staat geschreven dat onze Joodse koning Salomo een heel speciaal rood had voor zijn koninklijke mantel, omdat de Feniciërs die hem aanbaden hem een heel speciale worm hadden geschonken, die de gewoonte had om rode kleurstof als urine uit te scheiden. Het was een kleur die er tegenwoordig niet meer is, het paars van de tsaar is niet meer diezelfde kleur, want de worm stierf na Salomo’s dood, de hele soort van deze wormen stierf uit. En kijk, deze kleur komt nu alleen nog voor in volstrekt rode koralen. Maar waar ter wereld heb je ooit rode parels gezien?’

De zwijgzame koraalkoopman had nog nooit zo’n lange en zo’n begeesterde rede afgestoken voor zoveel vreemden. Hij schoof zijn pet van zijn voorhoofd en wiste het zweet van zijn voorhoofd. Hij glimlachte beurtelings naar de medereizigers, en ze onthaalden hem op het applaus dat hij verdiende. De man heeft gelijk!’, riepen ze als uit een keel.

En zelfs de parelhandelaar moest toegeven dat Nissen Piczenik weliswaar geen gelijk had in deze kwestie, maar een uitstekende redenaar was waar het koralen aanging.

Uiteindelijk bereikten ze Odessa, de stralende haven, met het blauwe water en de vele bruidswitte schepen. Hier wachtte de pantserkruiser al op de matroos Komrower als een vaderlijk huis op zijn zoon. Nissen Piczenik wilde het schip ook wat van naderbij bekijken. En hij ging met de jongen naar de opzichter en zei: ‘Ik ben zijn oom, ik wil het schip zien.’ Hij was zelf verbaasd over zijn durf. Nee, dit was niet langer de oude continentale Nissen Piczenik die met een gewapend matroos aan het praten was, dit was niet de Nissen Piczenik van het Progrody van het continent, maar een compleet nieuw mens, als iemand wiens ingewand binnenstebuiten was gekeerd, een soort van binnenstebuiten persoon, een oceanische Nissen Piczenik. Het kwam hem voor dat hij niet per trein was gekomen, maar regelrecht uit zee, uit de diepten van de Zwarte Zee. Hij kende het water zo goed als hij zijn geboorteplaats, daar waar hij woonde -Progrody – nooit had gekend. Overal waar hij kijkt ziet hij schepen en water, water en schepen. De bleekwitte, gitzwarte, koraalrode – ja, koraalrode – wanden van de sloepen, de boten, de schepen, de zeiljachten, de motorboten geselen teder het eeuwig kabbelende water, nee, dat klopt niet, de schepen worden gestreeld door honderdduizenden kleine golven die als tongen zijn en handen in één, tongetjes en handen tegelijkertijd. De Zwarte Zee is helemaal niet zwart. In de verte is zij blauwer dan de lucht, vlakbij is ze groen als een weide. Duizenden snelle kleine visjes hupsen, springen, glijden, dwalen, schieten en vliegen heen en weer als je een stuk brood in het water gooit. De blauwe lucht strekt zich uit over een wolkenloze haven. De masten en schoorstenen van de schepen strekken zich ernaar uit. ‘Wat is dit? Hoe heet dat?’ vraagt Nissen Piczenik onophoudelijk. Dit is een mast en dat is de boeg, hier zijn reddingsvesten, er zijn verschillen tussen boot en sloep, zeilboot en stoomboot, mast en schoorsteen, kruiser en koopvaardijschip, dek en achtersteven, boeg en kiel. Honderd nieuwe woorden bestormen haast het arme maar vrolijke hoofd van Nissen Piczenik. Na lang wachten (uitzonderlijk, zegt de onderofficier), krijgt hij toestemming om de kruiser te inspecteren en zijn neef te vergezellen. De luitenant van het schip zelf verschijnt om de joodse handelaar te bestuderen die aan boord van een kruiser van de keizerlijke Russische marine rondloopt. Zijn hooggeborene, de luitenant-admiraal van het schip, geglimlach. De zachte wind waait langs de lange zwarte panden van de mantel van de magere roodharige Jood, je ziet zijn versleten, verscheidene malen opgelapte gestreepte broek in zijn matte knielaarzen zitten. De Jood Nissen Piczenik vergeet zelfs de geboden van zijn religie. Voor de glimmende wit-gouden pracht van de officier neemt hij zijn zwarte pet af en zijn rode, gekrulde haren wapperen in de wind. ‘Je neef is een goed matroos!’, zegt zijn hooggeborene, de officier. Nissen Piczenik kan geen passend antwoord vinden, hij glimlacht alleen, hij lacht niet, hij glimlacht stil. Zijn mond is open, je kunt de grote geelachtige paardentanden en het roze gehemelte zien, en de koperrode sik hangt bijna tot over zijn borst. Hij kijkt naar het stuurwiel, de kanonnen, hij mag door de telescoop kijken – en Godbetert, de afstand komt dichtbij, wat veraf is, is er al, achter de lenzen. God gaf mensen ogen, dat is zo, maar wat zijn gewone ogen vergeleken met ogen die door een verrekijker kijken? God heeft mensen ogen gegeven, maar ook verstand, zodat ze telescopen kunnen uitvinden en de kracht van deze ogen kunnen versterken! En de zon schijnt op het dek, richt zijn stralen op de rug van Nissen Piczenik, en toch heeft hij het niet warm. Omdat de eeuwige wind over de zee waait, ja het lijkt alsof er een wind uit de zee opkomt, een waaien vanuit de diepte van de wateren.

Uiteindelijk kwam dan het uur van afscheid. Nissen Piczenik omhelsde de jonge Komrower, maakte een buiging voor de luitenant en vervolgens voor de matrozen, en verliet de pantserkruiser. Hij had besloten om onmiddellijk na het afscheid van de jonge Komrower terug te keren naar Progrody. Maar hij bleef toch in Odessa. Hij zag de pantserkruiser vertrekken, de matrozen groetten hem, terwijl hij in de haven stond te zwaaien met zijn blauw, rood gestreepte zakdoek. Hij zag vele andere schepen vertrekken en zwaaide naar alle onbekende passagiers. Want hij ging elke dag naar de haven. En iedere dag leerde hij iets nieuws. Hij hoorde bijvoorbeeld wat het anker hijsen, of: de zeilen binnenhalen, of: lading lossen, of: schoten aanhalen, enzovoort betekent.

En iedere dag zag hij al die jonge mannen in matrozenpakken aan het werk op de schepen, in de masten klimmen, hij zag de jonge mannen door de straten van Odessa lopen, arm in arm, een hele reeks matrozen die de hele breedte van de straat in beslag namen – en het ging hem aan het hart dat hij zelf geen kinderen had. Gedurende deze uren had hij zonen en kleinkinderen gehad willen hebben – en het staat buiten kijf: hij zou ze allemaal naar zee hebben gestuurd, ze zouden matrozen zijn geworden. Ondertussen was zijn onaantrekkelijke vrouw onvruchtbaar en thuis in Progrody. Ze heeft vandaag namens hem  koralen verkocht. Is te haar wel gelukt? Kent ze de betekenis  van koraal wel?

(Hier doorlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Een verzoening

Toen mijn werk als recensent voor Het Parool begon, hield ik er volop rekening mee dat Gilles de eetmeneer Gilles de schrijver van de kaart zou vegen, maar ik hoopte ook dat de nieuwe naamsbekendheid goed zou zijn voor de verkoop van mijn eigen werk.

Van meet af aan leefden de twee Gillessen op gespannen voet. Fictiegilles zei voortdurend zijn recenserende tegenpool te waarderen, terwijl hij eigenlijk jaloers was op het aantal lezers dat Eetgilles bereikte.

De vraag waarom ik me zo verzette tegen een samenkomen van de eter en de schrijver in me leek steeds meer lading te krijgen. Mensen om me heen zagen er juist een gouden combinatie in.

Sinds kort maak ik – vanwege de coronasluiting zijn er geen recensies – een rubriek die ik al tijden wilde maken. In De smaak van toen bezoek ik mensen die me interesseren en voor wie ik een positief of negatief emotioneel geladen gerecht uit hun verleden kook. Daar praten we dan over, en van mijn uren met hen doe ik voor de krant verslag.

De madeleine van was mijn aanvankelijke idee, maar de verwijzing naar Proust bleek te old school voor in de krant.

Het punt dat het maken van De smaak van toen weer voor me scherp stelt is dat bezig zijn met smaak evenzeer bij me hoort als schrijven.

In mijn nieuwe rubriek komen een liefde voor mensen, eten en verhalen bijeen, zonder de boze brieven of morele bezwaren die het recenseren in deze en gewonere tijden met zich mee brengt. Ik voel me vrij om te schrijven zoals het in me opkomt, schik de verhalen van mijn gasten met hun instemming steeds vrijer.

En zie die twee schijnbaar onverenigbare Gillessen zich in hun samenwerking verzoenen.

Beeld: Nathalie Girard

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Datça

De junizon scheen uitbundig terwijl ik vanaf het balkon van mijn moeders zomerappartement naar het Griekse eiland Simi keek. Gisterenavond waren we na een reis van acht uur uit Konya aangekomen.

Sinds de dood van mijn vader in 1997, gebruikte mijn moeder dit appartement van juni tot oktober als toevluchtsoord. Ze kon het in haar huis in Izmir waar mijn vader was overleden niet uithouden. Herinneringen aan mijn vader en de zomerse hitte speelden haar parten.

Mijn moeder zat tegenover me te dommelen –  haar korte benen bengelden op een hoogte van tien centimeter boven de vloer –  en mijn vrouw maakte een rondgang langs de zee.

In het oord was het opvallend stil en rustig voor de tijd van het jaar. Naar verluidt wachtten de vakantiegangers die in Istanbul woonden de opnieuw uitgeschreven verkiezingen op 23 juni af om te kunnen stemmen voor een nieuwe burgemeester in hun stad. Daarna zou het opeens druk kunnen worden.

Het besef dat elke stem telde hield de vakantiegangers thuis. De uitslag van de verkiezingen van 31 maart 2019 voor het burgemeesterschap van Istanbul had een nipte overwinning voor de oppositie opgeleverd. Bijna niemand had verwacht dat Binali Yıldırım, de kandidaat van Erdogans AKP, jarenlang minister van Vervoer, voormalig voorzitter van het parlement en gedurende een korte periode minister president, het zou afleggen tegen de kandidaat van de grootste oppositiepartij CHP, de jongere en minder bekende Ekrem Imamoglu, voormalig burgemeester van een district in Istanbul, telg uit een behoudende immigrantenfamilie, oorspronkelijk afkomstig uit Trabzon en wiens vrouw geen hoofddoek draagt. Het partijkader van de AKP in Istanbul was volkomen verrast en vocht de uitslag aan. De Kiescommissie besloot om de verkiezingen over te doen.

Voor Erdogan stond er veel op het spel: met 16 miljoen inwoners is Istanbul te belangrijk om het burgemeesterschap te verliezen, terwijl zijn partij de meerderheid in de gemeenteraad wel had behouden. Deze stad, waar hij tussen 1994 en 2002 burgemeester was geweest, heeft een symbolische betekenis voor hem. Erdogans verkiezing tot burgemeester luidde destijds de eerste overwinning in van de islamitische beweging op het seculiere establishment.

Voor we naar Nederland zouden terugvliegen zou de uitslag bekend worden gemaakt.

Mijn vrouw had veel foto’s gemaakt die ze mij op haar camera liet zien. Mijn moeder werd wakker en vroeg haar een paar pannen van een hoge plank te pakken. Ze kreeg elke zomer bezoek van haar kinderen, kleinkinderen, achterneven en -nichten. Er was altijd iemand in de buurt om haar te hulp te schieten. In het ergste geval belde ze de overbuurman.

De pannen zouden de komende maanden vaak hun weg vinden naar het fornuis waar mijn moeder de lekkerste maaltijden bereidde voor haar logés. Wij verheugden ons op gevulde aubergines, gebakken courgette met yoghurt, opgerolde wijnbladeren en geroosterde paprika.

Voorlopig was er een einde gekomen aan de spanning die reizen altijd bij me teweegbrengt. Tijd om te ontspannen.

Op 23 juni om negen uur ‘s avonds maakten de tv-stations de definitieve uitslag van de verkiezingen voor het burgemeesterschap van Istanbul bekend. De AKP leed er een historische nederlaag. Ekrem Imamoglu (CHP) vergrootte de voorsprong op zijn opponent van 13.000 naar ruim 800.000 stemmen en werd tot de nieuwe burgemeester benoemd.

Wij vertrokken op 27 juni 2019 per bus en reisden – via tolwegen – naar Izmir waar onze vakantie in Turkije van start was gegaan en nu ten einde liep.

Met dit negende blog sluit ik mijn reisverslag af.

Foto van Kerim Göçmen
Kerim Göçmen

Kerim Göçmen werd in 1957 geboren in Izmit, een stad ten oosten van Istanbul. Hij bracht zijn jeugd door in diverse plaatsen in Turkije, waar zijn vader het ambt van rechter uitoefende. In 1974 begon hij met de studie werktuigbouwkunde in Ankara. Drie jaar later kwam hij op uitnodiging van zijn tante naar Nederland. Hij veranderde van studie en koos voor politicologie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam.  Het geheim van de kromme neuzen was zijn debuut, daarna verschenen Rode kornoeljes en Kroniek van mijn schoolvakanties.

Bar side manner

Drie tellen nadat RTL Nieuws bekendmaakte dat het kabinet advies gevraagd zou hebben aan het Outbreak Management Team over een mogelijke beperkte opening van de horeca rond de kerstdagen, piepte mijn telefoon.

Hoe zitten jullie half december? appte Hans-Ivo. We moeten klaar zijn. Snel toeslaan.

Rob reageerde binnen de minuut: Laten we in de startblokken staan en ONMIDDELLIJK reserveren ZODRA het kan.

Ik heb een tijdje na moeten denken over het waarom van mijn lauwe reactie hierop in ons appgroepje. Tenslotte ben ik hier de culinair recensent, de ex-horecaman, de liefhebber van alles wat op borden of onder kurk te vinden is.

Waar ik op uit kom is dat ik sinds maart in een halfslaap lijk te zitten. Het doet allemaal net echt aan, maar het kán mijn leven niet zijn. Onder beperkingen uit eten en helemáál uit drinken gaan, voelt als op je trouwdag de verkeerde zuster toegeschoven krijgen.

Ze is mooi en absoluut de moeite waard. Die handen ken je, die glimlach die altijd aan één kant van haar mond begint, maar zij is niet degene waar je als een zoutblok voor gevallen bent.

Hoewel ik tijdens de beperkingen best kon genieten van een restaurantbezoek, werd ik er ook erg droevig van. Toen de horeca voor de tweede keer op slot ging, besloot iets in me kennelijk dat ik van nu af aan zou wachten op de ware.

Maar een heropening zal gefaseerd gaan. Misschien zelfs met horten en stoten. Dat is voor mij dus onacceptabel.

Zoals er in Amsterdamse cafés en restaurants geweldige talenten werken, zo consumeren er in die cafés en restaurants ook buitengewoon begaafde gasten. In de woorden van Jochem Pinxteren: ‘Het ontwikkelen van een goede bar side manner vergt discipline, jaren van training.’

Ik klop me hier niet op de borst, zie mezelf nog als een krap bovengemiddelde cafébezoeker, maar ik ben al die jaren blijven groeien en heb mijn potentieel bij lange na nog niet vervuld. Ik had ook een dream team bij elkaar, dat met onderlinge steun en gezonde competitie onvermoede hoogte in het vizier bracht.

Nu ik dit allemaal zo onder woorden breng, de pijn ook voor de lezer voelbaar maak, zie ik heel helder dat wij bij de eerste groep horen die in de rij mag staan voor Pfizer.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Roth – Leviathan 6

(Lees vanaf het begin)

Deze nazomer leek Nissen Piczenik echter verstrooid, bijna nalatig, zonder enige interesse in de klanten of in zijn zaak. Zijn goede vrouw, die in de jaren aan zijn stilzwijgen en zijn vreemde aard gewend was geraakt, merkte zijn achteloosheid op en verweet hem die. Hier had hij een partij koralen te goedkoop verkocht, daar had hij kleine diefstal over het hoofd gezien, vandaag had hij een oude klant zijn bonus onthouden, en gisteren had hij een nieuwe en onbelangrijke klant een waardevolle ketting cadeau gedaan. Er was nog nooit ruzie geweest in huize Piczenik. Maar dezer dagen ontviel de koraalhandelaar zijn gemoedsrust, en hij voelde zelf hoe onverschilligheid, de normale onverschilligheid jegens zijn vrouw, plotseling verwerd tot een afkeer jegens haar. Ja, hij, die nooit een van de vele muizen die elke nacht in zijn vallen liepen eigenhandig zou hebben kunnen verdrinken – zoals te doen gebruikelijk in Progrody – maar de gevangen diertjes naar Saul de waterdrager bracht ter uitroeiing in ruil voor een schijntje -: op een van deze dagen gooide deze vreedzame Nissen Piczenik, zijn vrouw een zware buil koralen naar het hoofd, omdat ze hem weer verwijten maakte, sloeg de deur dicht, verliet het huis en liep naar de rand van het grote moeras, de verre neef van de grote oceanen.

Nog geen twee dagen voor het vertrek van de matroos wilde de koraalhandelaar plotseling de jonge Komrover naar Odessa vergezellen. Zo’n wens komt maar ineens op, een bliksemschicht is er niets bij en hij raakt precies de plaats waar hij vandaan kwam, namelijk het menselijk hart. Je zou kunnen zeggen, hij raakt zijn eigen geboorteplek. En dus wilde Nissen Piczenik dit ook. En de afstand van wens tot besluit is heel gering.

En op de ochtend van de dag dat de jonge matroos Komrower zou vertrekken, zei Nissen Piczenik tegen zijn vrouw:

‘Ik moet een paar dagen weg.’

Zijn vrouw lag nog in bed. Het was acht uur ‘s ochtends, de koraalkoopman was net uit de synagoge gekomen, terug van het ochtendgebed.

Ze ging rechtop zitten. Met haar warrige, dunne haar, zonder pruik en met gelige slaapresten in haar ooghoek, maakte ze een vreemde en zelfs vijandige indruk. Hoe ze eruitzag, haar verbazing, haar afschuw leek zijn besluit, dat hij zelf als een gewaagd besluit had beschouwd, volstrekt te rechtvaardigen.

‘Ik ga naar Odessa!’ sprak hij met oprecht venijn. ‘Ik ben over een week terug, als God het wil!’

‘Nu? Nu?’ stamelde zijn vrouw van tussen de kussens, ‘juist nu de boeren komen?’

‘Ja nu!’, zei de koraalhandelaar. ;Ik heb belangrijke zaken. Pak mijn spullen voor me in! ‘

En met een kwaadaardige en hatelijke wellust, die hij nog niet kende, zag hij zijn vrouw uit bed komen, met haar lelijke tenen, haar dikke benen onder het lange hemd waarop een paar onregelmatige zwarte stippen toonden dat ze vlooien had en hij hoorde haar zuchten als vanouds, het bekende ochtendliedje van deze vrouw, de vrouw met wie hij niets anders deelde dan een verre herinnering aan een paar tedere momenten ‘s nachts en de oude angst voor een scheiding.

In Nissen Piczenik klonk echter op hetzelfde moment een vreemde en toch bekende stem: Piczenik gaat naar de koralen! Hij gaat naar de koralen! Nissen Piczenik gaat naar de geboortegrond van de koralen! …

5

Hij stapte dus in de trein met Komrover de matroos en ze reden naar Odessa. Het was een lange, lange reis, en ze moesten in Kiev overstappen. De koraalhandelaar ging voor het eerst van zijn leven met de trein, maar het verging hem niet zoals zoveel anderen die voor het eerst met de trein reisden. De locomotief, de seinen, bellen, telegraafpalen, rails, conducteurs en het vluchtige landschap achter de ramen deden hem maar weinig. Hij was bezig met het water en de haven waar hij naartoe reed, en als hij überhaupt aspecten en verschijnselen van het treinreizen opmerkte, was dat uitsluitend met betrekking tot de nog onbekende aspecten en verschijnselen van de scheepvaart.

‘Hebben jullie ook bellen?’, Vroeg hij aan de matroos. ‘Klinken ze drie keer voordat een schip vertrekt? Fluiten de schepen net zoals locomotieven? Moet het schip draaien om terug te gaan of kan het gewoon achteruit drijven?’

Natuurlijk ontmoetten ze zoals altijd gebeurt tijdens het reizen onderweg passagiers die wilden praten en met wie ze van alles moesten bespreken.

‘Ik ben koraalhandelaar’ zei Nissen Piczenik naar waarheid als hem werd gevraagd naar de aard van zijn bedrijf. Maar vroeg men verder: ‘Wat ga je in Odessa doen?’ – dan begon hij te liegen. ‘Ik heb daar belangrijke zaken te doen, zei hij. ‘Dat is interessant’ – zei plotseling een medereiziger die tot dan toe gezwegen had. ‘Ik heb eveneens belangrijke zaken te doen in Odessa, en de dingen die ik verhandel zijn, om zo te zeggen, gerelateerd aan koralen, zij het veel verfijnder en duurder!’ ‘Duurder zou kunnen’, zei Nissen Piczenik ‘maar fijner is onmogelijk.

‘Wedden van wel?’ riep de ander.

‘Ik zeg je dat het onmogelijk is. Wedden heeft geen zin!’

‘Nou’, triomfeerde de ander, ‘ik handel in parels!’

‘Parels zijn niet verfijnder,’ zei Piczenik. ‘Bovendien brengen ze ongeluk.’

‘Ja, als je ze verliest’, zei de parelhandelaar. Alle anderen begonnen aandachtig naar dit vreemde gesprek te luisteren. Ten slotte haalde de parelkoopman een zak vol glinsterende en volmaakte parels uit zijn zak. Hij gooide er wat in de palm van zijn hand en liet ze aan alle passagiers zien.

‘Honderden oesters moeten worden geopend’, zei hij, ‘voordat je een parel vindt. De duikers verdienen goed. Wij parelhandelaars behoren tot de meest gerespecteerde van alle kooplieden ter wereld. Ja, we vormen, om zo te zeggen, ons geheel eigen ras. Zie mij bijvoorbeeld. Ik ben koopman van het eerste gilde, woon in Petersburg, heb de meest vooraanstaande klanten, twee groothertogen bijvoorbeeld, hun namen zijn mijn bedrijfsgeheim, ik reis de halve wereld rond, elk jaar ben ik in Parijs, Brussel, Amsterdam. Vraag waar je maar wilt naar de parelhandelaar Gorodotsky, elk kind kan je meer over me vertellen.’

(verder lezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Honden in Londen (Over Miloš Crnjanski)

Engelsen en hun honden, dat is een verhaal apart. De grote Anthony Burgess schreef dat de Engelsen geen talent hebben voor sentimentaliteit, behalve als het dieren betreft. Vooral honden kunnen de stiff upper lip hevig laten trillen.

In 1856 vond in Newcastle Upon Tyne een eerste hondenshow plaats, en vele zouden volgen. Op die shows beoordeelden jury’s niet alleen kunstjes, maar ook ‘raszuiverheid’. Engelsen waren immers de pioniers in het categoriseren van hondenrassen – naar status, bloedlijn, en geboorte (het waren de hoogtijdagen van de eugenetica – niet toevallig ook een Engelse uitvinding).

Eeuwen eerder fokten Engelsen al de ‘bulldogs’ voor verstikkende ademnood en het gruwelijke volksvermaak van het ‘bullenbijten’. Dit frankensteinachtige product groeide uit tot een nationaal symbool. Gestileerde lelijkheid, maakbare wreedheid: het arme beest belichaamde de dubbelzinnige grandeur van het Britse Rijk.

De Servische schrijver Miloš Crnjanski had een neus voor de rot in die grandeur. Na de Tweede Wereldoorlog leefde hij in Londen en schreef er een merkwaardige roman over (Roman o Londonu). Ik lees het langzaam omdat het me anders te zwaar te moede wordt. Hoofdstuk na hoofdstuk sombert het hoofdpersonage – de aan lager wal geraakte Russische émigré Rjepnin (waarin we de schrijver zelf herkennen) – over de unheimische Britse hoofdstad.

Een van zijn observaties gaat over de hondenliefde. In Hyde Park ontdekken Rjepnin en zijn vrouw graven van honden, en de ‘herdenkingsmonumenten voor schoothondjes’. In het hoofdstuk ‘Ze zeggen tot ziens tegen hun hond’ schrijft Crnjanski: ‘Ja, de Engelsen geloven dat ze hen weerzien, in een andere wereld’.

Vooral Rjepnins vrouw kan er niet over uit: ‘In een zo reusachtige stad, waarin je zoveel ellende en armoede ziet, is dat voor haar pervers en amoreel.’

Later beziet Rjepnin een billboard in een metrostation. In zijn rare kommarijke stijl schrijft Crnjanski:

‘Je ziet drie honden, tegen de muur gezet, alsof ze worden afgeschoten. De honden zijn verschillend, maar bij alle drie staan de ogen wijd open, angstig. Verschrikking, angst, angst voor de mens, de moordenaars, je ziet het in elk van die honden. “Zolang mensen dieren blijven mishandelen, zal het idee van de wereldvrede nooit overwinnen” (dat staat er op die advertentie, die je ziet, op stations, regelmatig).’

Precies een jaar geleden, maanden voor Corona, was ik in Londen voor een vergadering. Het regende, Brexit was aanstaande. Voortgestuwd door de gehaaste massa in claustrofobische metrokrochten en verdwalend in kapitalistische consumptieparadijzen, bijgelicht door de meest afschuwelijke Dickensiaanse kerstkitsch, verlangde ik hevig naar Europa.

In Paddington verbleef ik in een hotelzolderkamertje van anderhalf bij twee meter. Een krappe gang en nauwe trap leidden me naar deze cel, waar de upper class ooit het personeel wegmoffelde. ’s Nachts spookten dode dienstmeisjes van weleer door koortsige dromen. Schreeuwen en moordgeluiden in de kamer ernaast brachten me terug naar het Londen van nu.

Toevlucht vond ik uiteraard in een boekhandel, waar ik belandde op de afdeling ‘hondenboeken’. Met mijn wijsvinger volgde ik de ruggen: honden van bekende Britten, honden en het koningshuis, honden in de gezondheid, honden op reis, honden in de oorlog.

Ik bekeek Bonzo’s War van ene Clare Campbell, over Britse huisdieren in de Tweede Wereldoorlog, en las de verkopersquote: ‘Filling with fascinating detail, this is a heavenly and most touching book. I was deeply moved.’

De dag erna bladerde ik het door in de tunnel. Terug op het vasteland zag ik beelden van premier Boris Johnson bij de stembus in de Methodist Central Hall. Na het stemmen poseerde hij voor de pers, samen, met zijn hondje, Dilyn.

De verkiezingen gaven hem een overweldigend mandaat om het Verenigd Koninkrijk definitief uit de Europese Unie te loodsen.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Fannah Palmer
    Fannah Palmer

    Fannah Palmer (1994) studeert momenteel online aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ze schrijft zelf fictie, poëzie en af en toe een essay. Naast haar ambities in de uitgeverswereld hoopt ze in de nabije toekomst veel eigen werk uit te brengen.

  • Foto van Inez van de Ven
    Inez van de Ven

    Inez van de Ven is een schrijfster van Nederlands-Surinaamse afkomst. Haar focus ligt vooral op geschiedenis en fictie, waarin ze altijd op zoek is naar het sociaal maatschappelijk knelpunt. Naast haar schrijfwerk is ze freelance model en IT consultant.

  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.