De stillige stad

De stille stad is niet zo stil meer tijdens deze lockdown. Onze wandelingen voelen veel minder als zwerven door het centrum op een zondagochtend in 1992. Gisteren – bij elke afslag mag een van ons een richting kiezen – liepen we over de Nieuwendijk.

Nadim kaartte aan dat de straatnaam op het bordje verkeerd gespeld was. ‘Er staat een n teveel,’ zei hij. ‘Dat is dom zeg.’

Otis de Hond pieste tegen de pui van gesloten blauwewafelwinkel en er trok een genotsrilling door me heen alsof ik zelf een lang opgehouden plasje deed.

‘Daar,’ riep Nadim, en rende voor me uit. Samen met zijn zusje hield hij stil voor een winkel die Kingdom of Sweets heette.

Na een lange, bijna kerkelijke stilte, zei hij dat áls ik hem nou één keer héél gelukkig wilde maken, dat we dan hier – al was het dus maar voor één keertje – naar binnen moesten. Een eiland van snoepbakken wachtte in het midden van de helverlichte ruimte, een witte schep in elke bak. Aan een rek op de kop van het eiland hingen puntzakken.

Ik trok aan Ada’s hand maar kreeg haar niet verplaatst, alsof haar tangohakjes aan de klinkers zaten vastgelijmd. Haar kleine mond stond open in een perfecte o.

‘Papa,’ zei ze. Verder kwam er niets.

De kinderen eten te veel snoep, maar nu ons hele leven overhoop ligt lijkt een vulling meer of minder niet veel voor te stellen. In de avond zou zelfs een verlenging van de maatregelen worden aangekondigd. Maar hun monden zaten nog vol zure mat en lolly. Zelf had ik bij de buurtwinkel gekozen voor Fireballs, van die pikante kaneelkauwgomballen.

‘Nee,’ zei ik. ‘Jongens. We hebben net al snaai gekocht. We doen dit een volgend keertje, oké?’

Opvoeden in overleg met je kinderen werkt slecht, in tijden van corona.

Ik heb stellige beloften moeten doen. Meerdere eden afgelegd. Ada bleek het taaist, maar uiteindelijk trok ik ook haar als een klemmend deurtje los. De geuren van chemische aardbei en grape (naar echte druiven ruikt of smaakt dat spul nooit) graaiden naar onze mouwen, plukten aan onze kragen tot we een van de inwisselbare stegen in liepen die naar de Nieuwezijds leiden. Een wat terneergeslagen stilte was over ons driemanschap gekomen.

Nadim, ook wel bekend als de Snoepduitser omdat hij alles altijd voor zichzelf wil houden, reikte in zijn jaszak en trok er een transparante verpakking met twee toverballen uit. Hij schudde de smurfblauwe bollen in de palm van zijn hand en gaf er eentje aan zijn zus. Er leek iets te veranderen aan het gewicht van onze stilte.

Misschien kwam er een avondklok, dacht ik. Misschien zouden de mensen voorlopig niet meer bij elkaar op bezoek mogen. Maar wat het OMT ook zei, de regering zou er niet eens aan dúrven denken om de coffeeshops, slijterijen en snoepwinkels te sluiten. Terwijl we de Nieuwezijds overstaken, stopte ik een verse Fireball in mijn mond.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

In de Oorshop

Abspecken

Behalve verslaafd aan koken ben ik verslaafd aan big history. Interesse in de mens voor het schrift is ongetwijfeld begonnen met Jean M. Auels succesvolle trilogie Earth Children waarvan ik beginnend met De stam van de holenbeer de Nederlandse vertaling in de 80-er jaren las in dezelfde tijd dat ik mijn eerste quiche leerde bakken: preitaart. En nu las ik dan de fascinerende combinatie Catching Fire van Richard Wrangham  How Cooking made us human.

Het boek lijdt aan het bedenkelijke probleem van heel veel Amerikaanse populair wetenschappelijke non-fictie: een aardig idee van pakweg 30 bladzijden wordt uitgesponnen tot 300, waardoor intens veel herhaling het lot van de lezer wordt. Bij dit boek is het wel extreem: ik vond een halve pagina waarin het boek heel adequaat werd samengevat.

Hoe begon het: een groep homo habilines, 2.3–1.65 miljoen jaar geleden, misschien zonder wapens en strategie, leerde vuur beheersen (Wrangham verwijst tot mijn onuitsprekelijk geluk ook een paar keer naar Joop Goudsbloms Vuur en beschaving) leggen noten of knollen naast het vuur en ontdekken dat het zo lekkerder is. Ze maken er al snel een gewoonte van. Omdat gekookt eten een hogere calorische waarde heeft, of preciezer: omdat het minder inspanning kost het te verteren en je dus meer profijt van en minder verteertijd voor dezelfde hoeveelheid voedsel hebt kun je het je veroorloven kleinere darmen te hebben, je houdt energie over zodat er meer naar het brein kan, die groter worden. Het samen aan het vuur zitten vraagt een minder opvliegend karakter en grotere tolerantie, je verliest je lichaamshaar, dat is niet meer nodig, je kunt op de grond slapen in plaats van in bomen, het vuur beschermt je tegen wilde dieren, omdat je groter en rechter wordt kun je beter jagen en meer vlees eten. Zo begint de geschiedenis.

Opvallend is dat koken in 97% van de nu door antropologen onderzochte samenlevingen een vrouwelijke activiteit is. Ook in samenlevingen waarin vrouwen ook het jagen en verzamelen doen, maar dit blijft een onverklaarde terzijde.

Grappig is Wrangham en passant de raw food beweging betrekkelijk belachelijk maakt: alle onderzoek wijst uit dat het gewoon te weinig calorieën oplevert. Dus gaat men al snel smokkelen met een-beetje-gebrande noten en zeer hoogwaardig voedsel dat moet compenseren, maar een ding staat vast: ze krijgen te weinig binnen en verliezen over het algemeen hun zin in seks, en vrouwen stoppen met menstrueren. Iets wat de homo erectus zich niet kon veroorloven.

Kortom, we kunnen beter koken, dan houden we wat tijd over. Al moet je wel steeds abspecken in januari.

Interessante speculaties, goed beargumenteerd, maar je blijft a la Jean M. Auel vooral proberen je voor te stellen hoe dit leven was, en welke gedachten door die steeds ruimere hersenpannen flitsten. Tomas Tranströmer fantaseert hier ook over in dit gedicht dat in zijn 12 regeltjes misschien miljoenen jaren omspant:

Een zwemmende donkere gestalte

Over een voorhistorische schildering
op een rots in de Sahara:
een zwemmende donkere gestalte
in een oude rivier die jong is.

Zonder wapens en strategie,
in rust noch in haast
en gescheiden van zijn eigen schaduw:
die glijdt over de bodem van de stroom.

Hij worstelde om zich te bevrijden
uit een sluimerend groen beeld,
om eindelijk de oever te bereiken
en met zijn schaduw samen te vallen.

(vertaling Bernlef)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Thuis

Tijdens de eerste lockdown was het denkbaar dat de wereld voorgoed zou veranderen. Jamal Ouariachi dronk whisky en speelde nummers van The Cure op Facebook. The Cure is uit mijn tijd, maar ik heb me in mijn tijd muzikaal nooit thuisgevoeld.

Omdat alles op losse schroeven stond en we niets konden doen dan ons overgeven, ontspande ik volledig. Met Nadim keek ik overdag films in bed zonder me maar een tel schuldig te voelen. Ik was een te gekke vader, en kreeg tóch al mijn werk af. Wat ik schreef was goed, precies. Ik sliep door, voelde me steeds uitgeruster.

Deze tweede lockdown, met de komst van het vaccin in het vooruitzicht, zorgt voor niets dan onrust, verveling en nachtelijk malen. Alsof de kinderen dit meekrijgen zijn ook zij minder dan ideale versies van zichzelf. Terwijl Nadim wegkwijnt van ellende achter de brievenbus, wachtend op merchandise van zijn nieuwe idool Anne-Marie, streakt Ada door het huis. Een gillend, naaktroze wezen dat op de dunne vloer beukt met wat nog het meest als bokkenhoeven klinkt – ook zónder haar moeders pumps.

Ik smijt armenvol kleertjes en LEGO terug de kast in, alleen om alles na een kleine tien minuten weer als vis uit een gebarsten sleepnet op de vloer te vinden.

Wat ik leer over mezelf: ik heb minstens eens per twee weken een uitspatting nodig. Een restaurant, een café, een thuisfeest. Mensen, mensen, lieve mensen. Ik heb dat nodig zoals ik lezen nodig heb, muziek, dans, schoonheid.

De horeca is een onwrikbaar onderdeel van onze cultuur, van wie we zijn in relatie tot elkaar. Alcohol mag nooit stoppen, want het is de mooist denkbare drug.

Ik heb zó’n verschrikkelijke dorst.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Roth -Leviathan 8

(Lees vanaf het begin)

En Nissen Piczenik vergat in de haven van Odessa al snel de plichten die een gewone Jood uit Progrody heeft. Hij ging ‘s ochtends noch ‘s avonds naar het gebedshuis om de voorgeschreven gebeden te zeggen, maar hij bad thuis, heel haastig en zonder werkelijke en correcte gedachten aan God, en hij bad slechts als een grammofoonplaat, de tong herhaalde mechanisch de geluiden die begraven waren in zijn hersenpan. Was er op de wereld ooit eerder zo’n Jood geweest? Thuis, in Progrody, was het koraalseizoen begonnen. Nissen Piczenik wist dit, maar hij was niet langer de oude continentale Nissen Piczenik, maar de nieuwe, de pasgeboren oceanische. Ik heb genoeg tijd – hield hij zichzelf voor – om terug te keren naar Progrody! Wat mis ik daar nou helemaal! En hoeveel heb ik hier nog te winnen! En hij verbleef drie weken in Odessa en bracht er elke dag gelukkige uren door bij de zee, met de schepen, met de kleine visjes.

Dit was de eerste vakantie in het leven van Nissen Piczenik.

6

Toen hij naar Progrody teruggekeerd was, ontdekte hij dat hij niet minder dan honderdzestig roebel uitgegeven had, inclusief de reiskosten. Maar zijn vrouw en alle anderen die hem vroegen wat hij zo lang in het buitenland had uitgespookt, vertelde hij dat hij in Odessa ‘belangrijke zaken’ had gedaan. In deze periode begon de oogst en kwamen de boeren niet zo vaak meer naar de markten. Zoals ieder jaar in deze weken werd het rustiger in het huis van de koraalhandelaar. De koralenrijgsters verlieten zijn huis al laat in de middag. En ‘s avonds, als Nissen Piczenik terugkeerde uit het gebedshuis, wachtte hem niet langer het heldere gezang van de mooie meisjes, maar slechts zijn vrouw, met het gebruikelijke bord met uien en radijs en de koperen samowar.

Koraalhandelaar Piczenik voegde zich niettemin in de gebruikelijke regelmaat van zijn herfstdagen, niettegenstaande de herinnering aan de dagen in Odessa, van welks commerciële vruchteloosheid niemand behalve hijzelf enig idee had. Een paar maanden later overwoog hij al om opnieuw belangrijke zaken voor te wenden en naar een andere havenstad af te reizen,  naar Petersburg bijvoorbeeld. Voor materiële ontberingen hoefde hij niet te vrezen. Al het geld dat hij opzij had gezet in de loop van de lange jaren van zijn handel in koralen, die steeds winst had opgeleverd, lag bij de woekeraar Pinkas Warschawsky, een gerespecteerde geldschieter in de gemeenschap die meedogenloos was in het incasseren van schulden maar evengoed alle rente op tijd betaalde. Nissen Piczenik hoefde niet bang te zijn voor lijfelijke ontbering; hij was kinderloos en had dus geen nakomelingen om voor te zorgen. Waarom dus niet naar een andere van de vele havens gereisd? De koraalhandelaar begon derhalve al aan zijn plannen voor de volgende lente, toen er iets ongewoons gebeurde in de naburige stad Sutschky.

In dit kleine stadje, dat net zo klein was als de geboortestad  van Nissen Piczenik, Progrody, opende op een dag een man, die niemand in het hele gebied kende, een koralenwinkel. Deze man heette Jeno Lakatos en hij kwam, zoals men al snel hoorde, uit het verre Hongarije. Hij sprak Russisch, Duits, Oekraïens, Pools, naar behoren, en als iemand het toevallig maar gewild had, zou de heer Lakatos ook Frans, Engels en Chinees hebben gesproken. Hij was een jonge man met steil, blauwzwart, gepommadeerd haar, overigens de enige man in de omgeving die een glanzende, gesteven kraag droeg, een das en een wandelstok met een gouden knop. Deze jonge heer was enkele weken geleden in Sutschky aangekomen, had daar vriendschap gesloten met de slager Nikita Kolchin bewerkte hem zo totdat deze besloot een koraalhandel samen met Lakatos op te starten. Het bedrijf met het felrode uithangbord was genaamd: N. Kolchin & Compagnie.

Onberispelijke rode koralen glommen in de etalage van deze winkel, lichter van gewicht dan de stenen van Nissen Piczenik, maar veel goedkoper. Een hele grote zak koralen kostte een roebel vijftig, halssnoeren waren verkrijgbaar voor twintig, vijftig, tachtig kopeken. De prijzen stonden in de etalage vermeld. En opdat niemand deze winkel zomaar zou voorbijlopen, speelde binnen een grammofoon de hele dag vrolijk schallende liedjes. Je kon ze in de hele stad en daarbuiten horen – tot in de omliggende dorpen. Er was geen grote markt in Sutschky zoals in Progrody. Niettemin – en ondanks de oogsttijd – kwamen de boeren naar de winkel van meneer Lakatos om de liedjes te horen en het goedkope koraal aan te schaffen.

Nadat de heer Lakatos een paar weken zijn aantrekkelijke bedrijf had gerund, verscheen op een dag een rijke boer bij Nissen Piczenik en zei: ‘Nissen Semjonowitsch, ik kan maar niet geloven dat je mij en de anderen al 20 jaar bedriegt. Maar nu is er een kerel in Sutschky die de mooiste koraalsnaren verkoopt, voor vijftig kopeken per stuk. Mijn vrouw stond op het punt om daarheen te gaan – maar ik dacht dat we het eerst even aan jou moesten voorleggen, Nissen Semjonowitsj.’

‘Deze Lakatos,’ zei Nissen Piczenik, ‘is beslist een dief en een oplichter. Een andere verklaring voor zijn prijzen is er niet. Maar ik ga er zelf heen als je me een lift wilt geven in je wagen.’

‘Goed’, zei de boer. ‘Overtuig jezelf.’

De koraalhandelaar reed dus naar Sutschky, bleef een poosje voor de etalage staan, hoorde de schallende liedjes vanuit de winkel, ging toen uiteindelijk naar binnen en sprak meneer Lakatos aan.

‘Ik ben zelf koraalhandelaar’, sprak Nissen Piczenik. ‘Mijn waren komen uit Hamburg, Odessa, Triest, Amsterdam. Ik begrijp niet hoe en waarom je zulke goedkope en mooie koralen kunt verkopen.’

‘Je bent van de oude generatie’ antwoordde Lakatos. ‘en sorry dat ik het zeg: een tikje achtergebleven.’

Intussen kwam Lakatos van achter de toonbank vandaan en Nissen Piczenik zag dat hij een beetje mank liep. Blijkbaar was zijn linkerbeen korter, want zijn linkerschoen had een hiel die twee keer zo hoog was als die aan de rechterkant. Hij geurde geweldig bedwelmend – en je vroeg je af waar in zijn slanke lichaam de bron van al dat geuren eigenlijk zat. Zijn haar was blauwzwart als de nacht. En zijn donkere ogen, die eerst misschien vriendelijk schenen, gloeiden elk ogenblik zo intens dat een vreemd lichtje gloeide in het midden van hun zwartheid. Onder de zwarte, gedraaide snor glimlachten Lakato’s witte en blinkende tanden.

‘Dus?,’ vroeg de koraalhandelaar Nissen Piczenik.

‘Nou,’ zei Lakatos, ‘wij zijn dus niet gek. Wij duiken niet naar de bodem van de zeeën. We maken gewoon kunstmatige koralen. Mijn bedrijf heet: Lowncastle Brothers, New York. Ik heb twee jaar met succes in Boedapest gewerkt. De boeren merken er niets van. De boeren in Hongarije niet, en de boeren in Rusland al helemaal niet. Ze willen allemaal mooie, rode, gave koralen. En kijk eens aan. Goedkoop, mooi, decoratief. Wat wil je nog meer? Echte koralen kunnen niet zo mooi zijn! “

‘Waar zijn je koralen dan van gemaakt?’, vroeg Nissen Piczenik.

‘Van celluloid, mijn beste, gemaakt van celluloid!’, riep Lakatos opgetogen uit. ‘Niets tegen de techniek! Want weet je: in Afrika groeien rubberbomen, latex en celluloid worden gemaakt van rubber. Is dat onnatuurlijk? Zijn rubberbomen minder natuur dan koralen? Is een boom in Afrika minder natuurlijk dan een koraal op de bodem van de oceaan? – En, wat zeg je ervan? Zullen we samenwerken? Neem een beslissing! Binnen een jaar ben je al je klanten kwijt door mijn concurrentie – en je kunt in de zee zakken met al je echte koralen, naar waar de prachtige stenen vandaan komen. Dus zeg op: ja of nee? “

‘Geef me twee dagen’, zei Nissen Piczenik.

En hij reed naar huis.

(hier doorlezen)

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Hullen in haren en naalden (Over Charlotte Mutsaers)

Het tuincentrum Ranzijn (‘Tuin & Dier’) is getransformeerd tot een kerstlabyrint. Ik zoek hondenvoer, maar stuit op pluchen rendieren met uitpuilende ogen, grote houten pinguïns (?) en plastic sneeuwpoppen zonder ogen, maar mét tanden. Huiveringwekkend.

Een echtpaar staat geagiteerd te discussiëren of ze nu wel of niet een gouden of zilverkleurige piek gaan aanschaffen voor hun kerstboom. Elders wegen twee identieke dames goudkleurig bespoten dennenappels in hun hand, alsof ze jeu-de-boule spelen en aanstonds gaan werpen.

Ik bezie het echtpaar met de piek, en werp een blik op hun nog onversierde kerstboom in de kar. Opeens waan ik me in een kledingzaak, waar ouders dure jassen en andere kledij kopen om hun kind, hun trofee, mee te versieren. Niets is te gek voor het kind: goud, zilver, engelenhaar. De laatste trends zijn geloof ik wollen kerstballen en schijfjes gedroogde citroen.

In december herlees ik meestal De avonden van Gerard Reve, maar inmiddels weet ik het wel met die bessen-appel. Bovendien is het coronaleven al claustrofobisch genoeg. Dit jaar herlees ik Zeepijn van Charlotte Mutsaers. Hierin legt zij het verband tussen de dennenboom en de zee, en pluist het uit. De essays, verhalen en brieven in dit prachtige boek hullen zich in een vacht van naalden, en ook de vertelster, Mutsaers zelf, geeft het toe aan het einde van het boek: ‘Ik ben geboren in een houten jas.’

Wie schrijft wordt. Zelden deed iemand dat mooier, grappiger en diepzinniger dan Charlotte Mutsaers in Zeepijn. Ook lezen is worden. Met elke pagina van Zeepijn word je meer zee en pijnboom, en ruik je en adem je, en wieg je mee op de golven en in de wind. Geïnspireerd en gemotiveerd door het concept ‘wordingen’ in het werk van de Franse filosoof Gilles Deleuze, hult Mutsaers zich als schrijver niet alleen in de naalden van de kerstboom, maar ook in de vachten van paarden, honden en andere zoogdieren. In het essay ‘Fik en Snik’ uit de bundel Paardenjam kijkt ze over de rand van een tafel naar een vers gebakken, geurige kersentaart (zoals afgebeeld op een schilderij van Bonnet). ‘Via de hondenblik om je heen kijken,’ schrijft Mutsaers, ‘dat geeft de dingen kleur.’

Terug in het labyrint van kerstversiering en jingle bells gidst de hond me naar de hoek met vlees. We laden een stapeltje hondenworsten in het mandje, ook voor in de vriezer. Op weg naar de uitgang passeer ik de geurloze plastic sneeuwpop zonder ogen, maar met tanden. Opnieuw huiver ik. Bij de kassa staat een lange rij van mensen, honden en kerstbomen. Ze ademen zwaar achter hun mondkapjes, hijgen, dampen, trillen en bloeden hars.

Foto van Guido van Hengel
Guido van Hengel

Guido van Hengel is historicus en schrijver van non-fictie. Hij schreef De zieners (2018) en De dagen van Gavrilo Princip (2014). In 2021 verscheen bij Van Oorschot Roedel. Een alternatieve geschiedenis van Joegoslavië.

Laatste les

Een van de dingen die ik het liefst doe is lesgeven op de Schrijversvakschool. Omdat ons vaste gebouw coronabeperkingonvriendelijk is, waren er de afgelopen weken ruimtes geboekt in de Beurs van Berlage.

In de mijne – niet de mooie directeurskamer, die kreeg Nico Dros – stond altijd een bak lolly’s klaar. De enkele beglazing liet het fraairuige innercity soundscape van de buurt geweldig door. Toegegeven: geen toeristen, maar wél goed wat auto-alarmen en wegrennende dealers.

Mijn klasje was een van de gezelligste ooit, wat natuurlijk kwam door de studenten, maar ook doordat de lessen voor ons allemaal het uitje van de week betekenden. Niet eerder zat ik in de appgroep van een klasje, niet eerder wilde ik na élke les met mijn studenten bier gaan drinken.

Bij de laatste les zouden we allemaal iets meenemen. We zouden eerder afbreken en dan een uurtje borrelen. Toen ik binnenkwam stond de dranktafel al behoorlijk vol.

‘Ik stel voor,’ zei ik. ‘Dat we eerst jullie werk bespreken en dan een blikkie opentrekken.’

De klas wilde er niks van weten. Zelf zat ik na een halfuur al aan de pils.

Als er voor volwassenenonderwijs een ethische commissie is, dan kom ik de situatie daar graag toelichten. Ik ben er zeker van dat ik de absolute noodzaak van dat winterkoude, maar tegelijk lauwzwetende blikje pilsner helder zal kunnen overbrengen. We waren heel snel klaar met bespreken. Het zou een mooi verhaal zijn als we stiekem uit het raam hadden gerookt, dus zo staat dat hier nu ook.

Voor tien uur ruimden we alle sporen weg. Letterlijk: alsof we nooit in het zaaltje gezeten hadden. Dit ging vanzelf, zonder overleg wist iedereen zijn rol. Voor de geloofwaardigheid liet ik een Chupa-chupfolietje achter op de tafel bij de deur.

Vanaf het bordes keek ik mijn cursisten na, en bedacht nog eens hoe raar het is onaffe, zelfgeschreven verhalen te delen met een kamer vol bijna-vreemden. Twee van mijn studenten hadden moeten stoppen wegens zwangerschap. Eentje zou bijna bevallen en de ander werd door haar zwangerschap verrast, te misselijk om nog te gaan. Een derde stopte wegens een plotselinge relatiebreuk, te verwoest om nog te gaan.

Ik deed een wens dat het allemaal goed mocht komen en fietste naar huis, waar de slaap me urenlang ontlopen zou.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Anna op de Weegh
    Anna op de Weegh

    Anna op de Weegh schrijft experimenteel theater over honger, onhoudbare transformatie en de (her)ontdekking van een lichaam. Haar teksten zijn vlezig, tactiel en poëtisch. In de afgelopen vier jaar werkte ze o.a. als dramaturg, liep ze stage bij Theater Utrecht als regieassistent voor de voorstelling Panic Room en zette ze samen met Maggie Thedinga het tweekoppige collectief Disgusted & Horny op.

  • Foto van Kevin Headley
    Kevin Headley

    Kevin Headley (1983) is een Surinaamse documentairemaker, journalist en schrijver. Sinds een aantal jaar schrijft hij ook korte verhalen, welke onder andere gepubliceerd zijn in de Surinaamse krant de Ware Tijd, het opinieblad Parbode, het online literair tijdschrift Papieren Helden, het tijdschrift Wobby en Tirade. Kevin heeft ook de speciale uitgave van Tirade PRAKSERI met alleen Surinaamse verhalen samengesteld. Tweewekelijks leren we door zijn ogen verschillende aspecten kennen van Suriname.