Genoeg om door te gaan

Een van mijn lievelingsplaten beluister ik bijna nooit. Ik heb het over In the Aeroplane Over the Sea (1998) van de indieband Neutral Milk Hotel, een rauw conceptalbum dat al jaren een internationale cultstatus heeft. De manische, verhalende nummers gaan over het tragische leven van Anne Frank maar lopen ook consequent over in surrealistische droomvisioenen, dus het is de vraag of onderwerp en thematiek zich zomaar laten samenvatten. Toen de LP uitkwam was de belangstelling al vrij groot. Zozeer dat de schuwe zanger, gitarist en tekstschrijver Jeff Mangum instortte, de groep meteen ontbond en voor enkele jaren uit beeld verdween.

Ik noem het album zelden omdat ik er voor mijn gevoel eindeloos over door zou kunnen gaan, zonder ooit tot een definitief, samenhangend verhaal te komen. Ik zet het zelden op omdat ik na één nummer meteen de rest wil horen, en dan al snel mijn tranen niet meer kan bedwingen. Het komt door de simpele melodieën, de intens emotionele teksten over liefde en het protest tegen de dood, maar niet in de laatste plaats door Mangums stem. Hij mag er dan dikwijls een halve toon naast zitten, hij zingt zo hartstochtelijk, met een oprechtheid die volkomen puur is, dat het me onmiddellijk raakt.

Dat heb ik ook met sommige gedichten van Jan Hanlo (1912-1969). In zijn gedicht ‘Zo meen ik dat ook jij bent’ weerklinkt voor mij een vergelijkbare, bijna pijnlijk openhartige stem:

zo meen ik dat ook jij bent

zoals de koelte ’s nachts langs lelies

en langs rozen

als wit koraal en parels diep in zee

zoals wat schoon is rustig schuilt

maar straalt wanneer ik schouwen wil

zo meen ik dat ook jij bent

als melk

als leem

en ’t bleke rood van vaal gesteent

of porselein

zoals wat ver is en gering

en lang vergeten voor het oud is

zoals een waskaars en een koekoek

en een oud boek en een glimlach

en wat onverwachts en zacht is en het eerste

en wat schuchter en verlangend en vrijgevig

gaaf maar broos is

zo meen ik dat ook jij bent

In een doodstille Concerto mogen platen nog uitsluitend door het personeel worden aangedragen, alsof het om sieraden of verdovende middelen gaat. Ik liet een heruitgave van In the Aeroplane Over the Sea opdiepen. Jarenlang heb ik het album op mp3-spelers, schoolcomputers, laptops en telefoons afgespeeld, en nu hoor ik het voor het eerst op vinyl. Na een fietstocht door een uitgestorven stad en herhaaldelijke pogingen om de krant van vandaag te vergeten voel ik me gesterkt door het refrein van ‘Holland, 1945’:

‘But now we must pick up every piece

Of the life we used to love

Just to keep ourselves

At least enough to carry on’

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

In de Oorshop

Bryson over het virus

Het land is ziek maar jij nog niet. Met een licht schuldgevoel sla je nog een stevige topspin over het net. Juist nu barst de bloesem open, de zon schijnt, het is lente. Het bruist van leven. Terwijl je de beweging van je backhand perfectioneert dwaal je in gedachten terug naar Het lichaam. Een reisgids van Bill Bryson. Je wist al wat van het lichaam, je eigen lichaam, maar Bryson heeft de capaciteit je snel veel bij te leren.

Over het virus bijvoorbeeld, een veel kleiner ding dan een bacterie. Als een virus de grote van een tennisbal zou hebben, was jij 800 kilometer lang (een bacterie zou dan een skippybal zijn).  In de woorden van Nobelprijswinnaar Peter Medawar is een virus een ‘stukje slecht nieuws dat in een eiwit is gewikkeld’. Het is niet dood, en leeft maar nauwelijks, maar als het de kans krijgt dan woekert het. Er zijn er veel van, en lang niet allemaal ‘slecht nieuws’. In 1 liter zeewater zitten honderd miljard virussen. Toch zwem je er geen slag minder om.

Virussen kunnen goed wachten: in 2014 werd er een Pithovirus sibericum uit de permafrost gevist die daar al 30.000 jaar wachtte en die kwam nadat het in een amoebe was geïnjecteerd  tot leven met de gretigheid van een jongeling. Het woord ‘virus’ is gemunt door de Nederlandse botanicus Martinus Beijerinck in 1900.

index

In 1992 in Bradford ontdekte een microbioloog in een watertoren een gek ding: een virus dat 10 keer groter was dan alle andere. De meeste virussen hebben slechts een tiental genen, maar deze had er meer dan 1.000. Virussen worden niet gezien als levende wezens maar deze bevatte een sequentie van 62 letters die al sinds het begin van het bestaan bij alle levende wezens worden aangetroffen, waarmee het ding niet alleen levend was, maar ook net zo oud als welk leven op aarde dan ook maar. We wandelen al lang samen op.

In 2013 vonden ze in Frankrijk nog zoiets gigantisch, een zogenaamd pandoravirus, met 2.500 genen, waarvan 90% nergens anders in de natuur is aangetroffen. Een mooi eenzaam zich van de meerderheid onderscheidend wezen.

Vreemd genoeg maakt deze informatie je milder gestemd. Zo’n eenzaam vreemd virus in een watertoren in Bradford heeft het ook niet makkelijk, en nadat die watertoren is afgebroken hield de kolonie misschien op te bestaan. Je mept nog een bal scherp in de rechterhoek bij de base line en dwaalt door naar myxomatose, de angstaanjagende konijnenziekte waarmee op school het fenomeen van populatieregulatie werd uitgelegd. Virus en konijn houden elkaar in een redelijke bevolkingsomvang: bij teveel konijnen decimeert het virus de populatie. Slik.

De Spaanse griep kostte de wereldbevolking 17 tot 50 miljoen mensen, maar waar komt ons coronavirus vandaan? Witsnorpalmroller, een soort civetkat, hoefijzerneusvleermuizen, je leert wat bij dezer dagen.

Dat geldt voor meerderen: een vriend ving wachtend op het rode stoplicht de volgende conversatie op:

‘-Heb je het gehoord? Het is nu al een pandemie.’

-‘Oh nee! De panda’s ook al!’

—-

Hier een stukje over Bill Brysons 1927

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een meteoriet

Het was de laatste zondag die het einde van een weekend was in het jaar van de epidemie.

Nadim had zich zo verheugd op de komst van zijn vriendin A, dat hij al om zes uur ‘s ochtends wakker was geworden. Ik hoorde de lattenbodem van zijn stapelbed kraken met elke hyperactieve draai.

Hij had aangegeven dat hij iets bijzonders wilde doen als A kwam spelen. Klimmen in het Amsterdamse bos. Maar sportverenigingen waren dicht en activiteiten met te veel deelnemers werden afgeraden.

Toen ik hem hierover vertelde, had hij geknikt, zijn verlies genomen zoals hij dat kon. Moedig, bijna. Te volwassen voor een jongen van acht jaar oud.

Ik zei dat ik van hem hield, dat we iets anders zouden bedenken. Hij begon over de kermis in het Westerpark, maar die bleek afgelast. Het werd taarten bakken of naar het Woeste Westen, dus vroeg ik A’s vader haar laarzen mee te nemen.

Nadim ging op zijn eigen fiets, die nog te groot was voor hem. A stapte op het zitje op mijn stang en ik voelde haar meisjeslijf tussen mijn armen. Ze lachte bij elk stoplicht om Nadims onhandigheid en hij kreeg rode wangen, maar lachte dapper mee.

Bij het Woeste Westen liepen Naad en A binnen tien minuten op klotsende laarzen. Ik kocht marshmallows bij de beheerder, die me met een overmaking liet betalen en niet keek of mijn geld binnen was voordat hij me weer naar buiten stuurde.

De schuimpjes gingen op stokken en Naad at de zijne zwartgeblakerd.

A roosterde ze tot ze vlam vatten en schaterde. Ik nam de kinderen weer mee naar huis, waar ze Jurassic World keken terwijl ik nu.nl maar bleef verversen. Ik maakte een foto van de kinderen op onze bank en appte die aan A’s vader.

Toen haar moeder haar had opgehaald vroeg ik Nadim hoe zijn dagje was geweest.

‘Leuk,’ zei hij, en hielp me zijn LEGO op te ruimen.

Ik dacht aan de film Melancholia, waarin een meteoriet de aarde komt vernietigen en de mensen kleine dingen blijven doen.

De kleine dingen zijn de grootste, besefte ik toen ik die avond later dan normaal Naads lichtje uitdeed.

Er was geen wereld om te redden. Er was alleen maar dit.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Archieven

Hermans zou intussen zijn naam niet waard zijn, als hij deze houding niet gerechtvaardigd had met een Napoleontisch handgebaar: ‘een geschrift dat mij niet bevalt, beschouw ik als een persoonlijke belediging’2. Hij heeft, evenals Napoleon, wel heel veel nodig om een persoonlijkheid te zijn, nl. de hele literatuur. Tweede vraag: waarom heeft hij zoveel nodig?

2012
442
Jan Emmens Decoratie voor een eerzuchtige Bijdrage tot een kroniek van de jongste literaire generatie
Omslag Tirade nr. 442

Winkelwagentje

Nogmaals Helman.

In 2017 volgde ik bij Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, een vak over Caribische letterkunde. Het was een van de hoogtepunten van mijn studie, mede omdat Van Kempen zo’n geweldig enthousiasmerende docent is. Hij toonde zich een uitstekend verteller, fleurde het bestuderen van teksten op met persoonlijke verhalen en anekdotes, en durfde dus simultaan wetenschapper en mens te zijn. Binnen het huidige academische bedrijf is die persoonlijke werkwijze helaas een zeldzaamheid geworden.

De Caribische literatuur wordt over het algemeen beschouwd als marginaal of onterecht verwaarloosd. De postkoloniale traditie zou maar beperkt voet aan de grond hebben gekregen in het behoudende naoorlogse Nederland, waardoor een groep eigenzinnige schrijvers in de vergetelheid is geraakt. Interesse in deze letterkundige tak komt dan ook vaak voort uit het verlangen hun werken af te stoffen en hun reputatie in ere te herstellen. Dat kan deels persoonlijk gemotiveerd zijn: dichter Dean Bowen (1984) spreekt bijvoorbeeld van ‘een chronisch gebrek aan zwarte schrijvers in mijn jongere jaren’ dat hem ertoe aanzette om zich in het oeuvre van Edgar Cairo te verdiepen.

Voor mij zat het net anders. Ik ben tien jaar jonger dan Bowen en had het internet al vroeg tot mijn beschikking: schrijvers als Astrid Roemer, Tip Marugg, Frank Martinus Arion en Bea Vianen was ik jaren voor ik aan het vak begon al tegengekomen op Wikipedia en Boekwinkeltjes.nl. Ik hoefde dus zelf niets meer te ontdekken. Wel was ik geïnteresseerd in de banden tussen de Nederlandse en de postkoloniale literatuurgeschiedenis, de invloeden en contacten die heen en weer gingen.

Een van de eerste weken kreeg ik daar meteen een prachtig voorbeeld van. Het was een foto die me onmiddellijk raakte en waar ik nog regelmatig aan terugdenk. Op de afbeelding zie je rechts het slungelige lijf van dichter Hendrik Marsman (1899-1940). Naast hem staat een vrouw met zwart haar en een grote zonnehoed. Haar gelaatstrekken kan ik niet goed onderscheiden, maar mogelijk is zij Rien Barendregt, Marsmans echtgenote. En links van hen zien we Albert Helman (1903-1996), met een ontzettend guitige lach op zijn gezicht.

In de eerste plaats stond de algehele vrolijkheid me aan. Helman ligt in een kinderwagen, Marsman houdt het geval in evenwicht of staat op het punt om zijn vriend uit beeld te rijden. Er spreekt speelsheid uit, verbroedering: de twee schrijvers die mogelijk het meeste hebben betekend voor de moderne literaire verbeelding van hun vaderland – respectievelijk Suriname en Nederland – staan hier zonder ernst of plichtpleging naast elkaar. Alsof de splijtende geschiedenis geen grip op ze kreeg, de individuele herkenning hun verschillen teniet deed.

Veel van mijn generatiegenoten zullen dit beeld nog met iets anders associëren. Een van de meest iconische stunts van de legendarische televisieserie Jackass bestond uit het rondrijden van met mensen gevulde winkelwagentjes, met het einddoel het gevaarte op een zo kunstig of pijnlijk mogelijke manier te laten crashen. Aan het begin van de jaren 0 werd het programma door jongeren wereldwijd verafgood en er volgden eindeloos veel imitaties – het bewijsmateriaal is te vinden op YouTube.

Die puberale baldadigheid is niet zo direct terug te zien in de foto van Helman en Marsman. Maar uit hun pose spreekt eveneens een jongensachtigheid, die in dit geval eerder ontroerend is. Hier zijn twee vrienden die met hun geklier de formele volwassen wereld kortstondig op afstand houden. Gelukkig is het in zekere zin een eeuwig tafereel. Afgelopen week nog zag ik een groepje jongens op de Reguliersgracht, net voor het Amstelveld. Ze reden een winkelwagentje de bruggen op en af. Een van de vrienden zat erin en gooide een voetbal in de lucht. Toen ik langsliep hoorde ik ze honderduit kletsen en lachen.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Naamgenoten

Ernest Hemingway had een hekel aan zijn voornaam. Om literaire redenen nog wel: de naam deed hem denken aan de potsierlijke hoofdpersoon van Oscar Wildes toneelstuk The Importance of Being Earnest (1895), waarmee hij zich absoluut niet wenste te associëren. Wellicht is dat de reden dat hij op het toppunt van zijn faam alleen zijn beduidend stoerdere achternaam op boekomslagen liet zetten.

Zelf heb ik het bijzonder makkelijk gehad met literaire naamgenoten. Over de grens vind je naast beroemde componisten alleszins respectabele types als Wittgenstein, die over het algemeen onder hun achternaam de geschiedenis in zijn gegaan. In eigen land word je alleen in de minder bedrijvige antiquariaten nog geconfronteerd met vergeten figuren als Lodewijk de Boer. En laten we niet vergeten: Lodewijk van Deyssel heette eigenlijk gewoon Karel.

Ik had dus het rijk voor mezelf. Totdat ik ontdekte dat er achter de gebeitelde voorletters van L.H. Wiener een naamgenoot schuilging. Dat was toen ik zijn verhalenbundel Man met ervaring (1973) kocht en las. ‘Lodewijk Henri’ staat er op de kaft en rug, in de onovertroffen typografie van Helmut Salden. Zo staart mijn eigen voornaam me af en toe aan wanneer ik een blik werp op mijn boekenkast. Het is een geruststellende aanblik.

Afgelopen week zette ik er een nieuwe titel naast: De zoete inval. 16 februari jongstleden vierde de schrijver zijn vijfenzeventigste verjaardag. Hij trakteerde zijn lezers op deze slanke bundel verhalen, waar je ook af en toe een column of een lezing in aantreft. Er wordt veel in teruggeblikt en herinnerd, maar dat is niet per se uitzonderlijk in het werk van Wiener. Ook zit er veel zelfspot in, altijd uitstekend gedoseerd. Zo gaat het fraaie titelverhaal over een promiscue romantische nacht die eindigt in overgeven en liefdesverdriet, waarna de minnaar zich maar in de rol van relatietherapeut schikt. In een ander verhaal beschrijft Wiener hoe hij, nog beneveld door de drank, bij een nachtelijk toiletbezoek per ongeluk zijn appartement uitloopt – zonder sleutel. Zijn oude t-shirt over zijn edele delen trekkend belt hij aan bij een onbekende buurvrouw. Ze geeft hem een kimono te leen, maar weigert daarvoor een kus in ontvangst te nemen.

‘Familieportret’ is mijns inziens het mooiste verhaal. Daarin vertelt de schrijver hoe hij een bijzonder schilderij van Jan Wiegers op het spoor raakt. Het is een portret van Eddy, de broer van zijn vader, die in 1940 samen met zijn ouders zelfmoord pleegde. Deze vondst zet Wiener ertoe aan om die tragische familiegeschiedenis opnieuw op te tekenen, en dat doet hij in gecontroleerd proza dat toch voortdurend onder hoogspanning lijkt te staan.

Ook heeft de schrijver het over zijn eigen broer, die in het verhaal nog een merkwaardige rol speelt bij de bemachtiging van het portret en die de naam van de dode oom draagt: Eduard. ‘[M]aar ik noem hem Pierre, tenminste als wij elkaar spreken. Ik vind de naam Pierre beter bij hem passen, al maakt het niet veel uit. Ik weet toch niet wie hij is,’ schrijft Wiener. In zijn literaire werk is dat weer anders: ‘Dan heet hij niet Pierre, maar Saul. Ik vind Saul een mooie naam, al komt hij uit de Bijbel.’ De auteur zelf ruilt Lodewijk in zijn boeken meer dan eens in voor Henrie of Ezra.

Gehussel met namen, maskers en identiteiten – het behoort allemaal tot het klassieke repertoire van de schrijver. Dat doet me denken aan Lodewijk Lichtveld (1903-1996), een naamgenoot die zijn voornaam succesvol afgelegd heeft. Hij noemde zich Lou en maakte gebruik van een lading pseudoniemen. Mijn persoonlijke favoriet: onder de naam Marion Bekker schreef hij samen met zijn vrouw Leni Mengelberg (1903-1984) een aantal kookboekenKook eens iets anders, bijvoorbeeld, en Lekker koken voor weinig geld. Ik ken hem vooral als Albert Helman: diens roman De medeminnaars (1953) staat vanaf vandaag precies drieëntachtig centimeter van De zoete inval vandaan.

Foto van Lodewijk Verduin
Lodewijk Verduin

Lodewijk Verduin (1994) studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schrijft over literatuur en is redacteur van Tirade.

Schragen tegen de werkelijkheid

De tegemoetrijdende ov-fietst koerste gevaarlijk nabij een harde hoge stoeprand. En raakte die toen. De man klapte voorover, half tegen een balk waarmee het historische pand aan het straatje geschraagd werd en bleef liggen in de positie waarin hij neergekomen was. De doffe klap galmde nog na in de stilte tussen de gevels toen ik me realiseerde – hem steeds nabijer komend – dat ik de enige in de buurt was. Ik gooide mijn fiets dus neer en haastte me naar hem toe. Open ogen, ademend maar geen sjoege. Dat bleef zo. Langzaamaan verzamelden zich mensen die passeerden om te helpen, er werd een ambulance gebeld, waarschuwingen voor verplaatsing uitgewisseld, jassen over hem heen gelegd. Iemand kwam mijn tas brengen, ‘pas op hoor, hij is zo weg’. Mensen die een poosje waren blijven staan namen afscheid als ze besloten weer weg te lopen. We bedankten elkaar, een hand op een schouder. Opmerkelijke verbondenheid. De geest was eensgezind bezorgd, we waren éen, we gaven om elkaar en hadden een gezamenlijk doel.

In de Oude Kerk in Amsterdam exposeert een Argentijnse kunstenaar Adrián Villar Rojas,  Poems for Earthlings. Villar Rojas vond twee dingen uit: dat veel Europese kerken in de Tweede Wereldoorlog vanbinnen tegen beschadiging door bombardementen werden beschermd door matrassen voor de ramen te plaatsen, zandzaken rond de pilaren. Het tweede was dat hij ontdekte dat dit bij de Oude Kerk nooit gebeurd was, de oudste kerk van Amsterdam werd niet belangrijk genoeg gevonden. Als een daad van retrospectieve rechtvaardigheid bereidde Villar Rosas de kerk voor op een bombardement. Dinsdag was ik er. De grote binnenruimte van de kerk was donker, voelde onbegrensd, uitsluitend verlicht door drie of vier grote kroonluchters die op houten staketsels waren geplaatst, elk met zo’n 25 kaarsen. Een soundscape (met een totale lengte van 8,5 uur) speelt mee. Geluiden uit de geschiedenis van de mensheid, van Beatles tot oerbossen wuivend in de wind, kindergeschrei, bombardementen, dinosauriërsgeburl. Matrassenconstructies tegen de ramen, heel veel zandzakken rond muren en pilaren. De geur van het zand, paddenstoelen ontsproten op de zakken. Ik voelde de oorlog in een tijd van binnenlandse vrede. Bedreiging en tegelijk een extra intensief gevoel van geborgenheid. Een overweldigend effect voor wie onbevooroordeeld binnentreed.

De groep mensen die zich om de gevallen man verzameld had lijkt in wezen op de groep mensen die zich nu tot mijn verbazing keert tegen de expositie in de Oude kerk. Onder aanvoering van Herman Vuijsje is een actiegroep in verzet tegen ‘misbruik van de kerk’. Ik lees in de boze reacties op een tentoonstelling van vier maanden een grote behoefte samen te zijn voor een doel, waarbij de redelijkheid echter niet meer zo van belang is. Vuijsje dreint in het Parool dat ‘uit de kandelaren met druipkaarsen kaarsvet op de grafstenen gedruppeld was’. Dat is denkelijk niet de eerste keer geweest in de 714 jaar dat de kerk bestaat. En een meisje uit de kindernevendienst die naar voren geroepen was en werd gevraagd wat ze nu van de kerk vond had ‘stom’ geroepen. Matige bewijskracht voor een wetenschapper. De reacties op twitter en facebook zijn van gelijke strekking. Men sluit zich zo graag aan bij een groep, het voelt goed, biedt bescherming. We weten ons bedreigd maar weten niet waardoor, zijn boos maar weten niet waarop. Eigenlijk een goed deel van het gevoel dat een onbevooroordeeld betreden van dit kunstwerk agendeert. We zijn in oorlog, maar er is geen vijand. Niet zichtbaar althans.

Ik ga met heel wat meer vertrouwen in de ziel van een oude kerk nog een paar keer voelen hoe dat is, daar in die ruimte die je kan helpen te voelen wat je hebt en wat je vreest. In wezen zijn expositie en het verzet ertegen samen een heel veelzeggend kunstwerk van deze tijd, we wapenen ons van binnenuit tegen de ongeleide woede, het gevoel misdaan te zijn, we zoeken, maar zoeken we goed?

—-

Zie ook werk van werk van Anish Kapoor.  

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Warm

    Warm

    Hitte verbindt. Er wordt minder van je verwacht; je verwacht een stuk minder van anderen en veel minder van jezelf. Bij hitte doe ik alles langzaam en merk dan dat ik hetzelfde gedaan krijg – zelfs na vijf duiken in de gracht en anderhalf uur staren sluit ik mijn laptop in de middag met tevredenheid....
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Willemijn Kranendonk
    Willemijn Kranendonk

    Willemijn Kranendonk (1994) is schrijver en dichter, voor zowel kinderen als volwassenen. Haar werk verscheen o.a. in Tirade, DW B, Liegend Konijn en op Lilith Magazine, Revisor, De Internet Gids, Hard//Hoofd en De Optimist. Momenteel werkt ze aan haar debuutroman die dit jaar nog uit zal komen bij Uitgeverij Van Oorschot en volgt ze de master Jeugdliteratuur aan de Universiteit van Tilburg. Mei 2022 verschijnt haar eerste kinderboek bij Uitgeverij Billy Bones.

  • Foto van Sybren Sybesma
    Sybren Sybesma

    Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.