Joseph Fernand Henri Léger

De museale stilte is een gewijd alternatief voor dat der kerken. Het is er stiller zelfs in een museum, als je mazzel hebt rustig, geen slechte muziek, het licht is goed, de vloeren zijn mooi. Je kunt je voorstellen dat als je puissant rijk bent je een Matisse aan de muur wilt, je kunt je niet voorstellen dat de zaal waarin die Matisse hangt dan bij benadering zo ruim en mooi als als een gemiddelde museumzaal. Musea democratiseren. In het Stedelijk Museum in Amsterdam liep ik op een ontvankelijke leeftijd een grote overzichtstentoonstelling van Malevitsj in. Ik raakte hem nooit meer kwijt. Het zelfde geldt voor Fernand Leger, die ik denkelijk voor het eerst zag in 1997 in Parijs bij een grote tentoonstelling in het Centre Pompidou. Sindsdien zag ik honderden werken overal en nergens en vervelen doet hij niet. Zo’n poster als die hiernaast maakt mij behoorlijk weemoedig. Deze tentoonstelling vond 16 jaar voor mijn geboorteplaats. Nooit meer zie ik die unieke combinatie van zijn werken. In London is in the Royal Acadamy of Arts tot 10 december een grote overzichtstentoonstelling Oceanische kunst, een andere hang up. Als ik niet snel handel is die unieke verzameling objecten voorgoed weer verspreid over de wereld.

In Biot, Alpes Maritimes is een Léger museum, 40 kilometer van Monte Carlo af. Kan ik meteen wat geld verdienen. Want sinds ik deze zomer in het Nugget in Reno per ongeluk 500 dollar won, weet ik dat ik daarvoor in de wieg ben gelegd. Grote bedragen winnen. En dan naar een museum om een beetje bij te komen.

 

——-
 IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade. Volgend jaar verschijnt als deel drie in de hervertaalde Dostojevski-reeks het deel met de geweldige roman De speler, de ultieme gokroman.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

De Vertellers Van Helmers

Jan van Mersbergen vroeg of ik zin had om samen literaire avonden in café Helmers te organiseren.

Ik ben fan van Jan en van de sympathieke Morris van Helmers, dus ik hoefde daar niet lang over na te denken.

Een van de fijne bijkomstigheden van mijn nieuwe baan als culinair recensent is dat ik weer tijd heb voor dingen die me geen geld opleveren, dus ik mag spreken van een winwinwinsituatie.

We vergaderden bij Helmers en verlieten de vergadering opgewekt. Ons plan was prima.

Vijf keer per jaar verzorgen we de Vertellers van Helmers, maandagavonden waarop een acteur, een uitgever en drie schrijvers hun meest geliefde verhaal voorlezen in een huiskamersetting, inclusief schemerlamp en omazitje.

De line up voor maandag 26 november is een sterke: Maartje Wortel, hebben we. Marian Mudder, Julien Ignacio, Herman Koch en Mark Pieters.

We beginnen om 20:00 uur of zoveel eerder als men dorst heeft, omdat er ook bier zal zijn.

Het winnen gaat maar door.

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en recensent. Hij was redacteur van Tirade en zijn fictie verscheen online en in diverse bladen. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind en Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

De Keilsons en de Badrians

In de ban van de tegenstander is een roman van Hans Keilson uit 1959. Het boek is niet altijd fictie in de gebruikelijk zin van het woord, want er staan uitgebreide psychologische beschouwingen in over goed en kwaad en over de onderlinge verbondenheid van vijanden: mensen die elkaar haten, zien in de ander eigenlijk iets terug van zichzelf.

Iets anders in het boek is ook geen typische fictie, omdat de werkelijkheid zich als het ware opdringt tijdens het lezen. Het gaat om de ‘rugzakscène’. Een oudere man is op zolder een rugzak aan het inpakken voor de grote reis die zijn vrouw en hij binnenkort moeten maken. Warme kleren, handdoeken, zeep – alle mogelijke dagelijkse spullen probeert hij erin te stoppen. Zijn vrouw mag niets weten, hij wil haar niet verontrusten. Maar de man weet niet dat zij allang in de gaten heeft waar hij mee bezig is.

Op een avond stopt er een auto voor hun deur. ‘Twee gewapende mannen sprongen eruit en liepen naar boven. De chauffeur en een ander die naast hem zat – zij waren ook gewapend – wachtten beneden. Het was iets bijzonders, ja het was een voorrecht, bijna een vriendendienst dat ze met een personenauto kwamen. Gewoonlijk gebruikten ze vrachtwagens. Het duurde niet lang. Ze namen de beide oudjes mee. Vader had zijn rugzak om. Moeder huilde. Ik zal hen nooit terugzien.’

Ik kan deze zinnen niet lezen zonder aan Max en Else Keilson te denken. Zij zijn de twee oude mensen, het is hun zoon Hans die dit vertelt en die zich zijn leven lang schuldig zal voelen dat hij zijn ouders niet heeft gered. Ja, deze tekst staat in een roman en is voor de vorm inderdaad fictie. Het is mogelijk dat niet ieder detail klopt, maar ik kan en durf niet te veronderstellen dat een schrijver hier lekker aan het fantaseren is geslagen. Max en Else werden weggevoerd naar Westerbork en van daaruit naar Auschwitz.

En dan is er het slot van In de ban van de tegenstander. Daar komen we de hoofdpersoon van het boek nog een keer tegen, een gevluchte Duitser die eerst was ondergedoken maar vervolgens in het verzet ging. Net als Keilson een ‘goede Duitser’, zogezegd. Hij wordt verlinkt en vindt de dood bij een schietpartij. Als je dit leest, springt de werkelijkheid niet onmiddellijk in je nek. Het zou allemaal verzonnen kunnen zijn. Toch is ook hier de helemaal-niet-zo-fictionele auteur Hans Keilson aan het werk, die de realiteit zijn boek in trekt. Arnon Grunberg heeft opgemerkt dat deze goede Duitser is gebaseerd op Gerhard Badrian (1905-1944), die nogal gewaagde acties ondernam om opgepakte Joden vrij te krijgen. Zo lukte het hem om zijn neefje te bevrijden uit Westerbork. En bij Jodentransporten in Amsterdam verscheen hij weleens ten tonele in een lange jas die voor een Duitse officiersjas kon doorgaan. In blaffend Duits wist hij gedaan te krijgen dat mensen uit transporten werden vrijgelaten.

Wie de geschiedenis vergelijkt met de roman, komt tot de conclusie dat in de slotscène van het boek de werkelijkheid nadrukkelijk een rol speelt. Hans Keilson beschrijft daar de dodelijke schietpartij die plaatsvond – dat staat er in het boek niet bij – aan Rubensstraat 26 in Amsterdam-Zuid. Een plaquette in de gevel herinnert aan de dag dat Badrian om het leven kwam.

En dan is er een toeval waar je als schrijver van een biografie dankbaar voor bent. Badrians ouders waren ook naar Nederland gevlucht en woonden in het Gooi. Op een dag kwamen ze daar tijdens een wandeling stomtoevallig twee andere gevluchte Duitse Joden tegen: Max en Else Keilson. De twee vrouwen kenden elkaar nog van vroeger. Er ontstond een vriendschap tussen de echtparen, ze kwamen veel bij elkaar over de vloer, speelden kaart, luisterden gezamenlijk naar de radio. Ze waren opeens wat minder eenzaam. Misschien portretteerde Hans Keilson de moedige Gerhard Badrian in zijn roman om hem te eren. Een eerbewijs dat, en dan begeef ik me zelf op het terrein van de fantasie en de speculatie, indirect ook kan hebben gegolden voor zijn ouders. Zij werden vermoord in Sobibor.

JosJos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Foto van Jos Versteegen
Jos Versteegen

Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Hang aan de lichtstralen

Cornelissen Tirade-blog afb 3 IMG_1596 (004)Vandaag was ik bij het afscheid van Wilbert Cornelissen. Hij is vrijdag 19 oktober overleden. Hij publiceerde onder meer drie poëziebundels en schreef blogs voor Tirade.nu, onder de titel ‘Klein landschap’.

Hij was een dichter die misschien meer geïnteresseerd was in het proces van het dichten dan in het eindproduct. ‘Als je iets afmaakt, ben je kwijt waar je in wilde zijn.’ Van 2007 tot en met 2016 schreef hij gedurende tien jaar elke dag een gedicht, 3714 in totaal. Hij deed dit onder het heteroniem de Mottenfokker (nachtvlinderkweker). Een van zijn bezigheden naast dichten, dansen en denken was insecten bestuderen. Zo hield hij enige tijd een mierenleeuw als huisdier, die hij ieder dag vijftien levende mieren voerde. Ook was hij de eigenaar van een aquarium met rupsen die hij bestudeerde.

Een selectie van die 3714 gedichten verscheen in de bundel Elke dag een / proefsleuven bij De Arbeiderspers. Hierin probeert Wilbert Cornelissen ‘de geest van de beginnende poëzie te vangen. Want daar komt het elke dag een gedicht schrijven wel op neer. Enerzijds is er de zelfopgelegde discipline, anderzijds de dagelijkse sprong in het ongewisse, het diepe.’

Bij mijn binnenkomst in de circuswerkplaats klonk er luide dansmuziek. De doodskist stond open en bleef dat tijdens de hele ceremonie. Wilbert vond dat je de dood niet moet verhullen. Het was de eerste dode die ik zag van wie er een oog open en een oog dicht was. Proberen te geloven dat hij gewoon sliep was hierdoor onmogelijk. Op en rondom zijn lichaam lagen een deel van de meegenomen bloemen. De mensen stonden, zaten op stoelen of gymbanken en luisterden naar de vele sprekers; de klimtouwen waren in de lucht geknoopt.

In een van zijn blogs schreef hij: ‘Ik ben eraan gewend altijd wel een deel van mijn lichaam te zien, ergens onder in het beeld als een soort van ondertiteling. Ernst Mach heeft daar een schets van gemaakt. Ik gebruik het lichaam vooral als een gereedschap, een middel tot een doel. Wanneer ik in de spiegel kijk, lijkt dat even een doel op zich te zijn, want een gezicht staat zo op zichzelf, is zo versmolten met wie en wat ik ben dat ik er niet zo snel een functie voor kan verzinnen. Het ultieme wat ik kan bereiken, besef ik nu, is zo volledig mogelijk op te gaan in de wereld.’

Hij is door zijn geliefde met een bakfiets naar het Crematorion op Zorgvlied vervoerd, gevolgd door de rouwstoet. Zijn reisadvies: ‘Hang aan de lichtstralen zodat je niet te ver afdrijft.’

Anja Sicking is schrijver en redacteur van Tirade.

Foto van Anja Sicking
Anja Sicking

Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

Hans en Hanna

HannaIn de Tweede Wereldoorlog zat Hans Keilson lange tijd ondergedoken in Delft, maar dat betekende niet dat hij permanent binnen vier muren bleef. Hij zag er niet stereotiep Joods uit en had een vervalst persoonsbewijs op naam van een zekere Van der Linden, zogenaamd geboren in Semarang. Met dat persoonsbewijs op zak de deur uitgaan – hij waagde het erop. Dankzij zijn oorlogsdagboek weten we dat hij in de trein en de tram stapte en onder andere in Amsterdam, Den Haag en Utrecht bezoeken aflegde.

In opdracht van een verzetsgroep ging hij langs bij onderduikers die het moeilijk hadden, bijvoorbeeld doordat ze met te veel mensen in kleine ruimtes moesten leven. Hij fungeerde als luisterend oor. Begin 1944 werd hij naar de familie Bakker gestuurd, ook in Delft, die in hun arbeiders-rijtjeshuis soms zeven tot acht onderduikers onderdak bood. Een van hen was de 22-jarige Hanna Sanders, dochter van een Rotterdamse advocaat. Een professioneel luisterend-oor-contact werd het niet, maar wel: liefde. Zelfs tamelijk heftige liefde, die zich vertaalde in poëzie: Hans schreef 46 sonnetten voor zijn Hanna. Allemaal in zijn moedertaal Duits, wat hem soms zwaar viel omdat het tenslotte ook de brul-taal van de nazi’s was. Een van de sonnetten gaat over dit probleem. In dezelfde tekst staat meteen de oplossing: Hanna leest Hans voor uit zijn eigen gedichten en dan legt de mooie klank van haar stem zich over de Duitse woorden.

De liefde zou geen standhouden. Hans wilde terug naar zijn ‘officiële’ vriendin Gertrud in Naarden, en naar hun dochtertje Barbara. Vermoedelijk ondernam hij rond kerstmis 1944 per fiets met houten banden de tocht van Delft naar het Gooi.

Keilson heeft maar tweeënhalf sonnet aan de openbaarheid prijsgegeven. De rest van de teksten is pas na zijn dood (hij stierf in 2011) in een kartonnen doos teruggevonden door zijn weduwe Marita. Op haar verzoek heb ik ze allemaal in het Nederlands vertaald onder de titel Sonnetten voor Hanna (2016). Ik kwam daarmee terecht in de intimiteit van twee mensen, ‘huid aan huid’, zoals in een van de gedichten staat, die leefden tussen de twee uitersten van doodsgevaar en liefde.

Hanna Sanders was, dat blijkt uit brieven, nogal van streek doordat Hans uiteindelijk niet voor haar koos. Ze zag het niet meer zitten en deed een zelfmoordpoging. Er was in haar directe omgeving nog meer ellende. Een broer van haar werd in Auschwitz vermoord en haar vader kon daar maar niet overheen komen; als een ‘izegrim’ zat hij thuis voor zich uit te staren.

In 1946 ontmoette Hanna een andere man, Chanan Hoffman, die al in Palestina woonde. Ze trouwde met hem en begon aan een nieuw leven in het Beloofde Land. Er kwamen twee kinderen, Yoram en Vardit.

In november 2016 hebben weduwe Marita Keilson en ik de twee kinderen van Hanna en Chanan ontmoet. Ze waren overgekomen uit Israël en wilden graag het onderduikadres van hun moeder zien. Dat hebben we voor ze geregeld. Ook het onderduikhuis van Hans Keilson hebben ze bezocht. De 46 sonnetten kenden ze niet, evenmin als het Dagboek 1944 van Hans Keilson, waar Hanna volop in voorkomt en waarin je de ontwikkelingen in hun liefdesverhouding kunt volgen. Het grote struikelblok was de taal: Yoram en Vardit kenden geen Nederlands of Duits. Inmiddels bestaat er een Engelse vertaling van zowel de sonnetten als het dagboek, en hebben ook de twee kinderen van Hanna eindelijk zicht gekregen op wat zich destijds in Delft heeft afgespeeld. ‘Poor little Hanna,’ zei Yoram over zijn moeder toen hij alles had gelezen.

Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

Foto van Jos Versteegen
Jos Versteegen

Jos Versteegen (1956) schreef zeven dichtbundels, waarin hij zich vooral liet inspireren door zijn familie en zijn jeugd in Limburg. Voor zijn debuutbundel werd hij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs. Zijn meest recente bundel is Woon ik hier, met herinneringen van oude mensen. In 2016 publiceerde hij zijn vertaling van de Duitse gedichten die Hans Keilson in 1944 in de onderduik schreef voor een geliefde: Sonnetten voor Hanna. Jos Versteegen werkt sinds begin 2017 aan de biografie van Hans Keilson.

De achter-uitgang

In het boek Moresnet schetst ‘historisch journalist’ Philip Dröge een mooi beeld van hoe na de overwinning op Napoleon op het Congres van Wenen in 1815 de grenzen van Zuidoost-Nederland werden getekend. Er werd, tussen de feesten en partijen door, besloten om het nieuwe Koninkrijk der Nederland net zo ver ten oosten van de Maas te laten doorlopen als één kanonskogel kon reiken – zo konden de Pruisen voortaan geen schepen op de rivier aanvallen.

In de zomer van 2016, met wat vrienden fietsend in dit gebied, bedacht ik me hoe fijn die strategische ingreep eigenlijk heeft uitgepakt voor het hedendaagse Nederland: aan de smalle Noord-Limburgse oostoever van de Maas liggen een aantal fijne dorpjes (Arcen, inclusief kasteel) en mooie rivieroevers. Van Nijmegen afdalend naar Roermond volgt hoogtepunt op hoogtepunt, soms onder de wat drukkende rook van forse Duitse wouden net over de grens, bij vlagen tussen duidelijk verkeerd gelokaliseerde plaatsjes met namen als Siebengewald.

Het interessantste punt is echter achter Roermond, daar waar de grens een  idiote kronkel maakt, als een wijsvinger aan een hand die de weg wijst naar Duitsland. Dat gebeurt allemaal op een véél grotere afstand van de Maas dan één kanonskogel. Er woont niemand, er ligt geen dorp. Wel vind je er het grote, afgelegen Nationaal Park de Meinweg – befaamd om zijn terrassenlandschap, de enige plek in Nederland waar je op subtiele laagjes steeds hoger kan klimmen.

Niet dat het een erg populair natuurgebied is – ik ben nog nooit iemand tegengekomen die er geweest is. Volgens mij vind je er op een zaterdagmiddag alleen Roermonders.

Een tijdje terug probeerde ik uit te zoeken hoe het kan dat deze vinger zo diep Duitsland in steekt. Het bleek de oude grens te zijn van het onbeduidende vorstendommetje Melick en Herkenbosch, dat al ver voor de Napoleontische tijd deze vorm had. Het had de laatste eeuwen bij Pruisen gehoord, maar werd na Wenen in 1817 geruild voor wat andere stukken land. Zo werd de afstand tussen Pruisen en de Maas op dit punt wat groter.

Een fraai staaltje ironie: wat we uitroepen tot onze nationale natuurtrots, eindigde min of meer per ongeluk in Nederland na wat onduidelijk politiek gekonkel. Het bescheiden terrassenlandschap van de Meinweg wordt geëerd, maar volgens mij vooral omdat we het verder nergens hebben. Aan de Duitse kant overwégen ze niet eens de Nationaal Park-status aan de vele soortgelijke delen van het grensgebied te geven – precies, zoals ik hier eerder schreef, als bij het Drielandenpunt: daar kijken de Duitsers niet naar om. Ze hebben er wel meer van.

Voor Nederland geldt: hoe minder natuur je hebt, hoe sneller je onder de indruk bent. Een probleem lijkt me dat in geheel niet; de Meinweg is een fantastisch gebied, waar ik veel vaker te vinden zou zijn als het wat makkelijker te bereiken was.

Dat komt ook omdat de drie ‘treden’ van de terrassen een amusant snijvlak vormen van een handvol vreemde voetnoten uit de Nederlandse geschiedenis. Terwijl je op het trapje de Lage Landen langs de achter-uitgang uitklimt, passeer je, op maar een paar vierkante kilometer, een aantal schijnbare onbenulligheden, die echter de indruk geven dat dit gebied een grotere invloed heeft gehad op de geschiedenis dan je zou verwachten van een onbewoonde Limburgse uithoek.

– Op 30 meter hoogte kronkelt mysterieus de verlaten IJzeren Rijn-spoorlijn zich door de Meinweg – ooit dé verbinding tussen het Roergebied en de haven van Antwerpen, nu – tot frustratie van België – onberijdbaar, begroeid, verwaarloosd. Of er Nederlandse sabotage in het spel is blijft altijd wat vaag; in ieder geval moeten de Belgen nu met hun goederentreinen volledig om Nederland rijden. De Meinweg blijft dus geruisloos. (Op dit niveau, iets buiten het nationale park, staat ook een van ’s werelds belangrijkste achtbaanfabrikanten, Vekoma. Een proefopstelling torent boven het slaperige dorpje Vlodrop uit).

– Iets hoger, op 70 meter: na The Beatles in India rond 1967 transcendentale meditatie te hebben bijgebracht besloot Maharishi Mahesh Yogi zich in 1992 te vestigen in een voormalige kloostercomplex in het park. Na zijn dood worden hier op een enorm complex nog steeds cursussen gegeven. Er zijn inmiddels diep, diep in het bos meerdere gebouwen in Indiase architectuur te vinden.

– Op 78 meter: De Staatsmijn Beatrix was de laatste mijn die in Nederland werd gebouwd, op tientallen kilometers afstand van het traditionele Zuid-Limburgse steenkolenbassin. Pas in 1954 ging men hier graven, maar in 1962 werd de aanleg alweer stilgelegd: het was inmiddels duidelijk dat aardolie en aardgas de nieuwe energiebronnen zouden worden. In de jaren ’80 maakte een duikschool nog een tijdje gebruik van de schacht, maar die ging al snel failliet. Aan de linkerkant van de weg resteert nu een duister omheind terrein, al jaren verlaten.

Je zit op dat moment al eigenlijk op het Duitse plateau, nog net in de nagel van de vinger. De bewoonde wereld van Nederland ligt al ver achter je, de bomen zijn verdwenen, de grond is weer vlak. Voor je spreidt de Bondsrepubliek zich met een typisch windmolenlandschap kilometers ver uit, subtiel weer aflopend naar de Rijn, alsof je net een bergpas bent overgegaan – een betere entree moet zich nog aan mij aandienen.

—-

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    De dood vertelde de mooiste dromen te dromen

    (beeld: Don Duyns) Een zandkasteel met hoge bogen, moddervloeren, een troon van schelpen en kerkertralies van vissengraatjes. Tussen duin en zee zat een eenzaam klein blond jongetje, maar in zijn hoofd had hij een hele familie: een man, twee kinderen, een dozijn paarden, wat parkieten, een roedel honden en een os. Voor de mensen bouwde...
    Lees verder
  • Afbeelding bij BELLY

    BELLY

    (beeld: Don Duyns) Jonah staat tot zijn knieën in het water. Hij zet een stap naar links. Nog een stap naar links. Het water is ondoorzichtig grijs. Diepteloos. Hij heeft zijn tenen al tijden niet gezien, maar ze zitten er nog wel. Daar wordt hij steeds aan herinnerd. Op de bodem ligt het zware afval...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Het toppunt van contemplatie – over hoogten

    Larousse 19 Vorige week schreef ik een foldertekstje over Thomas Mann en liet me verleiden over zijn romans te spreken als het ‘hooggebergte van zijn oeuvre.’ Een dubbel bedenkelijk beeld, omdat zijn Toverberg natuurlijk letterlijk in een hooggebergte speelt: het sanatorium waar Hans Castorp jarenlang een ‘horizontaal leven’ leidt bevindt zich in de Alpen. De...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.