Klein landschap (5)

Dan is er nog een landschap dat onvermijdelijk is, altijd aanwezig maar niet zichtbaar. Kun je dan wel van een landschap spreken? Het is een landschap in een landschap. Er is ook wel eens een andere naam voor bedacht: soundscape. Dat is de wereld van het geluid. Ik hou ervan als stilte, als bladergeruis, als muziek, als stem, maar zij kan me ook vreselijk op de zenuwen werken.

Ik woon in zo’n typisch Amsterdams woonblok, akoestisch gezien meer een echobak. Geluidsgolven gaan heen en weer. Je hoort de geluidsversterking niet want die is er meteen. Ben ik opeens zoveel beter gaan horen? Alsof in de wereld van zichtbare dingen alles twee keer zo groot is geworden. Ik ben de geluidsdwerg die daarvan getuige moet zijn.

En dan is er iets met het oor dat het wezenlijk anders maakt dan het oog. Je hebt niet zoiets als oogleden. Eigenlijk kun je je oren niet sluiten. Ik kan de gehoorgangen dichtstoppen met vochtig gemaakte propjes, altijd mijn eerste noodoplossing, maar dat is zelden afdoende.

Het is zomer en mijn mobiliteit is beperkt, dus ik blijf ook liever thuis. Visueel is hier alles onder controle maar wat geluiden betreft ben ik zo kwetsbaar als wat. Er is een bouwplaatsje in een beganegrond-étage. Lawaai komt in vele vormen, een ervan is bouwlawaai. Ik beschouw dit maar als een soort natuurgeluid, onafwendbaar en bij de orde van de dingen horend. Boren, hameren, frezen, heien, en het daarbij horende geroep en geschreeuw. Wordt er dan nog een transistorradio aangezet dan wordt een grens overschreden. Het oerwoud van de bouwplaats verandert in een ordinaire kermis. Wat te doen? Een trein van emoties rijdt door me heen. Ergernis, woede, verontwaardiging… Hoe daar verder uiting aan te geven? Moet ik er überhaupt uiting aan geven? Ik wil alleen maar dat het lawaai ophoudt. Ik loop naar de bouwplaats aan de Pieter de Hooghstraat. De voordeur staat open. Gelukkig zie ik meteen een van de bouwlieden. Vreemd genoeg heeft hij oordempers op zijn  hoofd. Ik vraag hem of ‘het ietsjes zachter mag’. Voor alle duidelijkheid, dat is een understatement.

In het binnenhof bevinden zich de tuinen. We hebben er ook een. In de loop der tijd is daar niet zoveel aan veranderd. Af en toe wordt er wat gesnoeid, iets gebouwd of afgebroken, maar bij de buren is dat een heel ander verhaal. Om de twee jaar wordt de tuin daar wel verbouwd. Laatste trend is de ‘extended living room’. De sfeer is kitscherig in de zin dat de tuin zo uit een catalogus gelicht lijkt te zijn. Nu is er een keukenblok met barbecue geplaatst. Nouveaux riches? Je moet je geld ergens aan besteden. Tuingezelschappen zijn altijd een aangename aanblik. Een menselijke samenscholing op z’n liefelijkst. Opmerkelijk is de ontwikkeling van het volumeniveau. De hoeveelheid alcohol die wordt verorberd is terug te horen. Aangeschoten spreek je luider, je lacht ongeremder, – en dat klinkt door. En dan is er het hoekpand met zijn rookterrasje. In de grote villa mag blijkbaar zelf niet gerookt worden. Dus de rokers verzamelen zich in de achtertuin. Ik probeer me gerust te stellen met een opmerking van de wijkagent. De Algemene plaatselijke verordening in Amsterdam schrijft voor dat het om tien uur ’s avonds stil moet zijn. In andere gemeenten is dat anders, daar moet het om tien uur rustig zijn en om elf uur stil. Ik word hier in de rol van ordehandhaver geduwd.

Ik heb het over een klein landschap terwijl ik de hele binnenhof beschrijf. Dat is waar geluid goed in is, van ver komen en zich ophopen rond mijn oor. Rond mijn oren verzamelt zich het grootste landschap. En ik kan mij er niet voor afsluiten. En het ergste is dat geluid, vooral in de vorm van taal, heel dicht bij het denken staat. De stemmen verhinderen dat er afzonderlijke woorden in mij opkomen. Ze lopen door mijn denken heen.

—-

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

Wilbert Cornelissen

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

In de Oorshop

Klokken – het raadsel van de tijd mechanisch opgelost

In de jaren ’80 waren er op scholen vaak acties voor Afrika, of andere gebieden waarvan sommige mensen toen nog dachten dat ze op wat paternalistische bilaterale hulp zaten te wachten. Ik heb nota bene Negerzoenen verkocht voor Malawi, in een actie waarin iedereen een tientje kreeg om daar meer geld van te maken. Goede manier om ondernemerschap aan te wakkeren overigens, ik had op zeker moment een halve garage vol dozen Buys negerzoenen. Ik herinner me rond een dergelijke actie iets wat een ‘Amerikaanse veiling’ heette: Je riep het bedrag dat je er méer voor over had dan de laatste bieding, en dat bedrag werd ook onmiddellijk geïnd. Zo was de opbrengst heel redelijk, en had iedereen meebetaald aan het uiteindelijke bedrag en had je de kans op een fiets voor twee gulden.

Op een veiling kocht ik eens een lot met koffers die niet opgehaald werden op Schiphol. We verdeelden ze onder schrijvers die op basis van de inhoud van die koffers een leven moesten reconstrueren, het leverde wat mij betreft een van de aardigste Tirade themanummers op.

In Hermans De heilige van horlogerie windt de hoofdpersoon in 297 zalen 1473 klokken op, een filosofische bezigheid. In The Blind Watchmaker van Richard Dawkins is het uurwerk een zinnebeeld van de gecompliceerde wereld die te ingewikkeld is om door een albestierder te worden gemaakt, in Carson McCullers’ Clock wihout hands, is de niet zichtbaar veranderende tijd een aanklacht tegen de trage maatschappelijke vooruitgang en gebrek aan integratie in het Amerikaanse Zuiden.

Maar mijn fascinatie met klokken is eerder esthetisch dan mechanisch, al verlang ik ernaar in een goed geschreven handleiding te lezen hoe een horloge precies werkt. Ik ben sinds kort verslingerd (no pun intended) aan catawiki horlogeveilingen. De prachtigste vintage horloges aangeboden door bijvoorbeeld iemand uit Italië, waarop je kunt bieden. De psychologie van het wanneer bieden kan je goed bezighouden. De veiling heeft een aantal kavels waarop je bod kunt uitbrengen en heeft een beperkte tijdsduur. Met een onzichtbaar automatisch bod kun je tegenstanders de moed ontnemen door te bieden, maar uiteindelijk gaat het er toch om hoeveel je er precies voor over hebt. Als je niet oppast ga je op zeker moment – terwijl de klok van de veiling aftelt – wensen overboden te worden, omdat je teveel biedingen hebt uitstaan, en elk bod is bindend. Als je een kavel ‘wint’, daalt er confetti van je scherm neer. Ja er is over nagedacht. Want vreemd genoeg dat kinderachtige effect wil je steeds opnieuw ervaren. Bieden is verslavend als gokken. Ook het aspect van gevaar (teveel geld uitgeven) werkt mee in het verslavingsmechanisme.

Wanneer je een oud horloge koopt, heb je een werkende machine van bijvoorbeeld 80 jaar oud, zoals deze Octo, uit Zwitserland, vermoedelijk van voor de Tweede Wereldoorlog. Een horloge waarover ik vrijwel niets kan terugvinden, bijvoorbeeld niet waarom je hem helemaal los uit zijn vatting moet kunnen drukken met een eenvoudige handeling? Maar een object dat mij mateloos fascineert door zijn verleden, de kwestie wie er wanneer mee rondgelopen heeft en het gemak waarmee dit oud mechanische instrument nog moeiteloos werkt. Het obligate raadsel van de tijd op tweeërlei wijze verenigd en aanschouwelijk gemaakt in een klein object van 28 gram.

——-
 IMG_6285
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, reist nu tot 27 augustus door de VS, dus tot die tijd  even geen nieuwe blogs.
Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Overhuizen

999AC31A-8BEA-4785-B786-D474D9A439D6Afgelopen woensdag trof je hier geen blog van mij. We waren net verhuisd en dat leek een goed excuus om mezelf vrij te geven.

Van verhuizingen wordt gezegd dat ze tot de meest stresserende gebeurtenissen in een mensenleven horen. Geen idee wie daarop gekomen is en of het klopt, maar laten we aannemen van wel.

Mijn vraag is dan: zijn in dit onderzoek vluchtelingen meegenomen en mensen die om een andere reden gedwongen waren te vertrekken? Uithuiszettingen, echtscheidingen, werkloosheid?

Weinig keuzes die je zelf kunt maken schudden de kaarten zozeer. Een partner, kinderen, je werk en waar je woont: beslissingen waarna de wereld een tijdje nieuw lijkt; alles mogelijk.

Ik ben om die reden gék op verhuizen, maar had mijn wens al tien jaar geparkeerd omdat ik de diepte van B’s wortels ken.

Sinds onze dochter er is begreep B ook wel dat we ons zouden moeten verplaatsen, en om het haar makkelijker te maken vond ik het onmogelijke: een huis dat honderd meter van B’s geboorteplek staat, aan een nog fijnere straat ligt dan waar we woonden en een nog fijner uitzicht heeft. Als kers op de taart zitten we ook nu dicht genoeg bij Nadims school om hem in zijn klasje te laten blijven.

Toch: in de afgelopen 13 jaar samen stonden B en ik nog nooit zo ánders in een situatie. Alleen Paramaribo kwam in de buurt, toen we moesten kiezen of we in Noord of in Flora gingen wonen. Ik koos voor Flora en drukte die beslissing door terwijl dat niet is hoe onze relatie werkt, maar we werden heel gelukkig in de Marijkestraat.

Door te verhuizen sla je een pad in dat tot een nieuwe situatie leidt en die situatie kan uiteindelijk minder fijn blijken dan de oude. Er is roekeloosheid nodig om een bedrijf te beginnen, kinderen te maken, te trouwen, te verhuizen. Een zeker ogen dicht en gaan. 

Op die momenten, al zeg ik het zelf, blink ik uit. Het is het domme in me, dat zich soms jaren niet kan laten zien.

Nu we op ons nieuwe adres zitten is het wachten tot B’s hart ook meeverhuist. Het klopt wat stilletjes in een van de verhuisdozen op onze nieuwe slaapkamer, en zal een dezer dagen hopelijk een kijkje komen nemen – eerst door de handgreep van de doos en daarna door de kartonnen flappen echt naar buiten – beginnen te wennen aan de ruimte, aan hoe haar slagen klinken op een nieuwe plek.

Omdat ik manisch ben weet ik zeker dat het goed komt. Het is het domme in me dat ik bijna was vergeten, maar waarvan ik zoveel houd.

_____________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceert hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Oradea – een vrij kitscherig bloemenboeket?

In een poging wat nuance aan te brengen bij een naar zijn mening eenzijdig artikel over Oost-Europa in de Groene Amsterdammer twitterde een vriend van mij dat de Roemeense stad Oradea misschien wel “Europa’s art-nouveau-hoofdstad” is. Hij had in de reportage vooral clichébeelden gezien van grijze flats en kapotte wegen, en wilde even duidelijk maken dat er ook genoeg moois te zien was achter het voormalige IJzeren Gordijn.

Ik onderdrukte een glimlach (zeldzaam tijdens een bezoek aan Twitter). Geen stad in Europa heeft mij ooit zo verrast als Oradea, in een uithoek van noordwest-Roemenië aan de Hongaarse grens. In de zomer van 2016 maakte ik speciaal een omweg met trage Roemeense treinen om de art-nouveau-architectuur te zien, een planningsbeslissing die een goede gok bleek. De door precies genoeg mensen bevolkte Piata Unirii in de avondzon won het met gemak van Europese klassiekers als de Brusselse Grand Place of de Praagse Staromestske Namesti.

Later zou ik nog vaak vrienden naar allerhande art-nouveau-steden slepen. Op de een of andere manier liggen die meestal niet echt op je route; het zijn vaak secundaire provinciestadjes die er in uitblinken en waar je dus ook enige moeite voor moet doen: Subotica in Noord-Servië, Alesund in Noordwest-Noorwegen, Nancy in Frankrijk en dus Oradea. Steden waarvan het soms lijkt alsof ze rond 1900 bijna volledig geclaimd zijn door de architecten van deze stroming, vaak zonder dat er al al te veel indrukwekkends gebouwd was in andere stijlen. (Of de stad werd gewoon herbouwd na een forse brand, zoals in Alesund).

In april, toen ik met een vriendin waarvan ik wist dat ze vooral van modernisme houdt voor het huis van Victor Horta in Brussel stond, brak ik me het hoofd over wáárom art nouveau mij zo trekt. Ik vroeg me af hoe mijn reisgenoot het gebouw zou ervaren. Waarschijnlijk als een vrij kitscherig bloemenboeket, dacht ik.

Ik snap dat wel. De stijl vereist niet veel doordenken van de kijker; het is op een bepaalde manier niet móeilijk om mooi te vinden en daarmee wellicht minder interessant. Het zijn stillevens op gevels, vol drama en versieringen.

Maar toch: voor het Bauhaus-gebouw in Dessau, zo ongeveer de antithese van art nouveau, zei een vriend van mij ooit dat hij de hype niet begreep: het waren gewoon heel veel ramen. Waren we daar nou voor omgefietst?

Hoewel ik ook wel van wat modernisme houd, snap ik de kern van zijn punt óók maar al te goed. Op een art-nouveau-gevel gebéuren dingen; het is vaak het spannendste gebouw in de straat. Je weet wat je kan verwachten, toch blijf je kijken naar de schreeuwende hoofden en de openkrullende bloemknoppen, elke keer weer een nieuwe variatie op hetzelfde thema, maar in ieder geval altijd met die fijn geromantiseerde, rokerige, fin-de-siècle-sfeer. Je weet wel dat het soms wat overdreven is, dat er daarna nog veel meer verfijnds is gebeurd in de architectuur en dat je er vandaag de dag moeilijk mee weg zou komen, maar je laat het je lekker overkomen, want eigenlijk is het gewoon genieten, en hier mag het, alsof het een beginzin is van een Couperus-roman.

In een donker, koud klaslokaaltje aan de rand van het centrum van Sint-Petersburg draaide mijn Russische architectuurprofessor geregeld drie uur lang dia’s af met foto’s van de zwierigste gebouwen uit de stad, onverstaanbaar mompelend van onder zijn Dostojevski-baard. Het waren de enige colleges waarvan ik nooit wilde dat ze afgelopen waren.

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.

 

Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Klein landschap (4)

Het refrein van deze blogs wordt wat eentonig. Het gaat over vermindering, krimp, aftakeling, ondergrenzen. Gelukkig valt er nog wel wat over te zeggen. Vroeger ging ik minstens een keer per week naar een dansfeestje, het liefst vaker. Daar leefde ik naartoe. Dat vormde het hoogtepunt van de week.

Van al die feestjes is er één overgebleven, en wel het straatdansfeestje dat ik samen met een goede vriend organiseer. Ik wilde dans op straat brengen. Waarom? Ik maakte deel uit van de Amsterdamse danscultuur. Dat had zich zo in de jaren opgebouwd. Ik voelde me bevoorrecht deel van deze wereld te zijn. Waarom dansfeestjes alleen tussen vier muren en in de avonduren houden? Ik begon me steeds meer een zonderling te voelen. Ik hou sowieso van het daglicht. Het hele horeca-idee van een danceparty begon me tegen te staan. Altijd die donkere en vaak bedompte ruimtes. En het kan zo gemakkelijk zijn. Naar buiten, koptelefoontjes op en dansen maar. We begonnen in 2009 ergens in het Amsterdamse Bos. Daarna veranderde het concept naar een maandelijks feestje ergens in de stad. We wilden de dans onder de mensen brengen.

Deze zondagmiddag staan we op het Homomonument, eigenlijk onze vaste plek. Ik ben nog altijd verliefd op de roze granieten dansvloer daar. Dat gepolijste graniet bezit goede glij-eigenschappen. Is zelfs als dansvloer bedoeld. In koperen letters staat er de tekst ‘naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’, een regel van Jacob Israël de Haan uit zijn gedicht ‘Aan eenen jongen visscher’. Er zouden meer van dit soort plekken moeten komen in de stad.

Ik moet er eerst nog zien te komen. Van mijn huis naar het monument is het een klein half uur in mijn toestand. Om twee uur begint het dansfeestje en het duurt tot vijf. Mijn vriendin is al onderweg met het stoepbord waar de naam, DWYA, en verdere informatie op staat. Er is maar één fiets, dus ga ik lopend. De drie uur red ik toch al niet meer, dus ik kom al later. Het wattengevoel onder mijn zolen is niet eens het grootste probleem, het is de ‘energie’, de ‘stamina’, de ‘lucht’. Mijn conditie is zo ongeveer af te lezen aan de tijd dat ik het volhoud.

Dans is in principe voor mij altijd een vorm van springen geweest, als je de beweging zou overdrijven. Een sprongetje de hoogte in. Eigenlijk wat precies een huppeltje is. Ik zag ooit iemand echt springen en ik nam dat meteen als voorbeeld. Daarna was de opdracht om zo ontspannen mogelijk te ‘springen’, laag bij de grond, nergens overdreven, maar de essentie van de huppel behoudend. Op een dansfeestje ergens in Neurenberg sprak ik een componist die me zei dat ik ‘in zestienden’ danste. Hij danste zelf niet maar hij stond wel aandachtig te kijken. Het klonk me als een compliment in de oren. Ik zet een tapijt uit van accenten onder de muziek. De danser is zelf een instrument dat wordt bespeeld door hemzelf.

Op deze middag was ik blijkbaar bij de ondergrens van de dans aangekomen. De huppel was weg. Af en toe kon ik hem nog even oproepen maar dan sloeg de vermoeidheid toe en zette me weer met beide voeten op de grond. Ik werd uitgezwaaid. Ik was bij de ondergrens van de dans uitgekomen.

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven. Hij organiseert elke maand Dance Where You Are, een straatdansfeestje op het Homomonument (eerste zondag van de maand om twee uur).

 

Wilbert Cornelissen

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

Ekster

Johannes Graadt van Roggen (1867-1959) – Vliegende ekster

In het voorjaar zijn het vaak de merels die me wekken. Niet met hun zang maar met hun roep. Want bij het eerste licht komen de eksters. Ze komen voor nesten, eieren of kuikens van kleinere vogels dan zijzelf. Ze komen om te plunderen. Of misschien komen ze gewoon maar om te pesten. De merels weten er alles van. Ze waarschuwen elkaar als de eerste ekster op het dak verschijnt.

De eksters kijken vanuit de hoogte niet als speurende roofdieren op zoek naar prooi. Ze zijn niet zoals de valken of de uilen die uit een houding van aangeboren superioriteit het leven van mindere vogels verwoesten. Bij roofvogels is doden een vorm van propaganda voor noodzaak en efficiëntie. Maar de ekster heeft de mentaliteit van een vandaal.  Hij heeft plezier in het kapot maken van wat anderen zorgvuldig hebben opgebouwd (nesten, eieren, jongen). Zijn gedrag lijkt eerder voort te komen uit een geschiedenis van frustratie en slechte opvoeding dan een natuurlijke houding waar wij mensen vanaf gepaste afstand respectvol naar kunnen kijken.

De ekster weet goed hoe ver hij kan gaan en gaat dan nog net iets verder. Hij zoekt de grens van de irritatie op en weigert deze vervolgens te verlaten. Natuurlijk moet hij er dan ook hard bij roepen. Zijn zang – want dat schijnt het te zijn – is een moeiteloos krassen. Het is een geluid dat met opzet onaangenaam moet zijn.

Wanneer ik in de tuin met de roepende merels verschijn dan vluchten de eksters. Ze zijn zoals zoveel treiteraars in diepste zin laf. Dichterbij dan het hoogste puntdak durven ze in mijn aanwezigheid niet te komen. En als ik even wacht geven ze het op. Ze komen ook nooit alleen, maar altijd in een groepje, waarbij ze elkaar schreeuwend opjutten om de grenzen van fatsoen te verleggen. In hun wereld, en die van de merels, ben ik het bevoegd gezag.

De merels vallen stil op het moment dat de eksters vluchten. Ik meen in hun ogen en houding dankbaarheid tegenover mij te zien. Met een knikje neem ik deze doorgaans in ontvangst.

En dan … later… in het kleine dorpspark onder een spar zit daar op een enkele ademhaling na een onbeweeglijke ekster. Hij zit naast het pad, heel dichtbij. Op de plaats van zijn oog zit een grijze vlek. Hij ademt en wacht op de dood.

Ik kom dichtbij en bekijk zijn afwezig oog. Hij doet geen poging te vluchten. Misschien dat hij mij voor de naderende dood houdt. Het oog lijkt niet weggepikt. Er moet iets gemeens van binnenuit gegroeid zijn dat het licht uit de kop van de ekster heeft weggeduwd.

Weg is zijn brutaliteit, zijn branie, zijn vreugde om nestelende merels de stuipen op het lijf te jagen. Hij zit daar zielig en eenzaam te boeten voor zonden die zijn schepper hem heeft opgedragen. Hij verwacht niets van mij. Als ik de dood niet ben dan ben ik lucht. Dat de wereld hard en gevoelloos is hoeft hij niet van mij te horen. Dat weet de ekster ook zonder het zelf te ondervinden.

Machiel_Jansen Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Repelsteeltje

    Repelsteeltje

    (beeld: Don Duyns) Je kijkt naar je handen, die een met melk gevulde koehoorn vasthebben. Ze ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben de hoorn stevig vast, de melk zal niet over de rand klotsen. Koemelk, daar zou het maar genoegen mee moeten nemen, voor nu. Tot dusver lijkt de koemelk het ding niet goed...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Senna Felius
    Senna Felius

    Senna Felius (1997) is dichter. Ze studeert filosofie en Arabisch en woont in Egypte. Haar poëziedebuut staat in Tirade 487.

  • Foto van Menno Hartman
    Menno Hartman

    Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

  • Foto van Lia Tilon
    Lia Tilon

    Lia Tilon (1965) debuteerde in 2002 met de roman Huizen van papier bij Uitgeverij De Arbeiderspers. In 2012 publiceerde Uitgeverij Cossee haar roman Zielhond, in 2017 gevolgd door Archivaris van de wereld. Tilon schrijft romans en korte verhalen. Zij blogt over emigratie en de vraag wat heimwee is. Is heimwee wel verbonden met een plek in je leven, of aan het gevoel dat je had toen je je op die plek bevond? En maakt het wat uit?