Een leêge baksteen-virtuositeit

In theorie moet het Brakke-Grond-pleintje aan de Nes in Amsterdam een van de ongezelligste stukjes cityscape van Nederland zijn. Je zit er tussen vier hoge gevels, allemaal van vaal baksteen. De grond is van hetzelfde materiaal. Het plein is een soort klein doosje en heeft de volle potentie om te voelen alsof je in een put bent gevallen.

Maar zo voelt het niet. Het zit er vaak vol, en als je het terras van De Brakke Grond voorstelt aan vrienden of collega’s als borrellocatie stemt iedereen altijd in. Ik denk dat het komt omdat het plein in z’n afzondering ook iets heel Italiaans heeft. Auto’s komen er nooit, er is geen drukke weg in de buurt en het plein ademt voetganger.

“Misschien zijn bakstenen ook gewoon helemaal niet ongezellig”, zei een collega aan wie ik het voorlegde. Daar had ik nog niet aan gedacht, maar het lijkt me geen gek idee.

Zelf vind ik het vooral leuk dat de vier gevels allemaal uit andere tijdperken komen. Ze zijn als het ware allemaal toch iets anders dan ze op het eerste gezicht lijken, en zo laten ze zien hoe goed de baksteen is ingeburgerd in de Nederlandse architectuur (die haar toch ook tenminste deels uitvond. Niet voor niets onderscheidt de Hollandse wijk in het Duitse Potsdam zich vooral door overijverig baksteengebruik). De Hudson’s Bay-facade is volgens mij nog geen jaar oud, het theater van de Brakke Grond is een jaren-’70-constructie van de architect Arthur Staal, die ook de Shell-toren over het IJ ontwierp. Het restaurant-café is een ouder Hollands pand. Aan de noordzijde staat het mooiste gebouw, een soort modernistisch warenhuis met veel glas, waar maar weinig over te vinden is.

Het Nederlandse usual baksteensubject mis je dan nog: de Amsterdamse School. Ik kan geen gebouw bedenken met meer bakstenen dan Het Schip in de Spaarndammerbuurt. Die stijl schijnt nog steeds te inspireren: naast station Muiderpoort in Amsterdam staat al een tijdje De Smaragd, een woonblok in een soort moderne, lichtere versie van de School. Ook het jaren-’30 huis is in, schreef NRC-architectuurredacteur Bernard Hulsman een tijdje terug.

Blijkbaar zijn we hier nog altijd niet ziek van het materiaal. De baksteen is ook voor mij zo vanzelfsprekend (en vaak aangenaam) dat ik twee maanden geleden in lachen uitbarstte in (het fraai opgeknapte) Museum ’t Schip bij een hatelijk, ouderwets citaat van Theo van Doesburg – toch iemand die ik hoog heb zitten – over de Amsterdamse School. Ik had me eigenlijk nooit gerealiseerd dat je ook anders kon kijken naar deze Nederlandse obsessie; dat het niet een soort gedepolitiseerde, onvermijdelijke uitkomst was, zoals je nog wel eens onbewust kan denken op de Nederlandse straten:

‘Hoe is het te verklaren dat de Nederlandsche vertegenwoordigers in Parijs zich ten zeerste beijverd hebben de stijlmedewerking te verijdelen en inplaats daarvan een leêge baksteen-virtuositeit te protegeeren. Zoo werd de Hollandsche architectuur vertegenwoordigd door een afgrijselijke baksteenmassa.’

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.
Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

In de Oorshop

Klein landschap (2)

We proberen een keer per jaar in onze achtertuin bij elkaar te komen. Ik ben een van de acht bewoners van een voormalig kraakpand aan de Johannes Vermeerstraat. Een herenhuis uit 1912, gekraakt in 1979 en verbouwd in 1984. Elke bewoner heeft zo’n dertig vierkante meter. We delen een badkamer en elke verdieping heeft een keuken. Ik wil maar zeggen, we leven hier op de vierkante meter. Door mijn ziekte ben ik meer aangewezen op deze beperkte ruimte. Ik zit veel binnen. Af en toe hang ik uit het raam, een soort van uitje. Ik kijk dan uit op het balkon, een etage lager. De onderbuurvrouw heeft er direct toegang toe. Ik bekijk het vanuit vogelperspectief. Ze is gespecialiseerd in kasten, het liefst in dubbele rijen. Ze staan vol met bloempotten. Voor haarzelf laat ze loopruimte over. Zij beleeft lege ruimte als een uitnodiging om er iets neer te zetten.

Tijdens het gesprek in de achtertuin gaat het over het creëren van ruimte, hoe doe je dat? Ik zeg dat ik de hoeken van een vertrek vrij probeer te houden. Het effect daarvan is dat je de ‘ribben’ van de ruimte krijgt te zien. Als die zichtbaar zijn, dan heb je de lijnen om de ruimte te tekenen. Blijkbaar doe ik dat onwillekeurig als ik hier ben. Het vergroot mijn ruimtegevoel. Bijkomend voordeel is dat je daardoor ook binnenskamers de horizon kunt ervaren. Door de zwartwit geblokte vloer wordt mij die ook nog eens voorgezegd. Beter is de perspectivische vertekening niet af te lezen. Kijken is doorkijken.

Het helpt ook mee dat ik op de grond zit. Ik bezocht ooit het Benaki Museum in Athene en zag daar een achttiende-eeuws Ottomaans interieur. Ik heb daar een tijd gefascineerd naar gekeken. Ik was gefrappeerd door de sfeer. Wat me vooral trof was de eenvoud. Toen ik de zaal verliet, merkte ik dat ik de sfeer had meegenomen, opgeslagen, verinnerlijkt. Het Ottomaanse interieur is van de tent afgeleid. De Turken waren oorspronkelijk nomaden, een paardenvolk. Nu woon ik zelf onder een puntdak, waardoor de tentvorm al een gegeven is. Ruimte komt van boven naar beneden ‘vallen’. Onder mijn dak zie ik dat gebeuren. De Catalaanse architect Gaudí heeft dat laten zien in de bouwmodellen die hij maakte voordat hij in steen begon. Hij verbond touwtjes die hij onderaan verzwaarde met zandzakjes. De zwaartekracht bepaalde op deze wijze de vorm. Zo ontwikkelde hij ook zijn stengelvormige pilaren. Hij ging dus omgekeerd te werk. Het eindresultaat van touw draaide hij om. In feite is de tentvorm het eenvoudigste model: één touwtje en één zakje.

Komt de ruimte van boven, de meubels komen uit het grondvlak opzetten. Zitkussens zijn daar de eerste fase van. Waar zijn pootjes voor nodig? Bij thuiskomst veranderde ik het interieur. Stoelen en bank eruit. Ik heb meerdere kelims aangeschaft. Ik daalde nog verder af. De ruimte komt nu tot de vloer.

Mijn vriendin schreef mij in voor een reeks in de NRC, Binnenkijken geheten, die bestond uit foto’s van interieurs. Thijs Wolzak kwam ook bij mij langs. Hij zette zijn camera op de vloer in de uiterste hoek. Ik sta er ook op in mijn dansschoentjes.

Ik loop even naar buiten, toch altijd weer een verademing. Het regent daar ruimte. Een straat komt van boven, het wegdek van beneden.

 

Wilbert Cornelissen

Wilbert Cornelissen is dichter, danser en denker. Zojuist verscheen Elke dag een/Proefsleuven, uitsneden uit tien jaar elke dag een gedicht schrijven.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Twee keer verliefd

In De uitreis* van Virginia Woolf is Hewett verliefd op Rachel, ik zeg het maar zo onomwonden omdat de uitgever en de vertaler er zelfs geen been in zagen om in het voorwoord te vermelden dat – spoiler – Rachel sterft! Daar heb ik me echt even een poosje over zitten opwinden: de eerste keer sinds jaren dat ik halverwege het boek en niet pas achteraf toch besluit het voorwoord te lezen,– de vorm van informatie die ik verfoei omdat  iemand zich tussen de lezer en de schrijver plaatst (voorwoord (znw) -en; een dom geplaatst nawoord) – zetten ze er ook nog een BOOM van een spoiler in, zonder te waarschuwen. Wat is dat eigenlijk voor een vreemd besluit? Is een boek als dit zo nadrukkelijk van elke verhaallijn gespeend dat het niet meer geeft dat je de toekomst van de hoofdpersoon weggeeft? Natuurlijk niet, ik vind het een hele domme fout. Ook Woolf lees je onder meer omdat je wilt weten waar het heen gaat. Om nog een boel meer hoor. Onder meer om deze mooie langzame verliefdheid. ”’Voor de duivel!” riep hij uit. ”Ben ik dan verliefd op haar?” Daarop kon hij zichzelf maar een antwoord geven. Hij was echt verliefd op haar, als hij al wist wat liefde betekende.’

Een kuil om snikkend in te vallen is om verschillende redenen een van de mooiste boeken die ik heb. Het is het boek met een van de fraaiste titels (een regel van Lucebert) Het is van Rudy Kousbroek, heeft een hard omslag, het komt uit 1971, het heeft schutbladen waarbij over de kleur is nagedacht, er staan plaatjes is, het is uitgegeven door Thomas Rap, het heeft een afwijkend, kleiner formaat. De inhoud van de zestien essays in het boek combineert alles waar Kousbroek zo befaamd om geworden is, eloquent en belezen spreekt Kousbroek zijn verbazing uit over zaken van technische, historische aard, zijn verleden, boeken en poëzie en de rode draad is het wonder van het geheugen. Rudy werd verliefd op kostschool. ‘Zelfs onder de beschreven omstandigheden was het zonderling dat Willemijn en ik wat op dat veld heen en weer konden lopen en praten zonder dat er werd ingegrepen. Aan dat half uur verslapt toezicht dank ik mijn eerste verliefdheid.’ Ze vindt hem zo lief schrijft ze later ‘ik zou je wel een zoen willen geven, en als niemand het ziet dan doe ik het ook nog.’

Morgen gaat de auteursbond me uitleggen hoe (scenario) schrijvers de slag om Netflix kunnen winnen. Het schijnt iets met de ‘midsequentie’ te maken te hebben. Het helpt bijvoorbeeld denk ik ook om nu niet te verklappen of het Willemijn lukt of niet… En of Rachel gezond oud wordt blijft ook vast tot de 12e aflevering in het ongewisse.

——-
 IMG_6285
Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, droomt altijd over reizen.

* vertaling Barbara de Lange

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Dankwoord

Mijn eerste blog schreef ik in de zomer van 2012. De uitgeverij had me gevraagd of ik een maand lang stukjes wilde maken voor Tirade’s online-kant.

Ik schreef over een wandeling die ik met B maakte door de heuvels van Le Marche, over vuurvliegjes langs het pad, oplichtend als kerstmis; vertelde dat we daar met Otis de Hond ons rondje liepen, wetend dat in het huis ergens beneden Nadim, toen nog geen twaalf maanden oud, met rode wangen sliep.

Wekelijks stukjes schrijven dwingt je om te denken aan wat je overkomen is, de dagen vertraagd voorbij te laten komen en te zeggen: hier. En hier. Stop. 

Beelden en ideeën voeg je samen, je zet aan en geeft zo vaste vorm aan iets wat je anders zou ontglippen.

Na verloop van tijd, heb ik gemerkt, wordt die uitvergrote versie van de werkelijkheid sterker dan wat er echt gebeurd is en zo pleeg je op heel kleine schaal geschiedsvervalsing.

Als ik de fictie niet had. Ik ben zo dankbaar voor dit leven dat ik vrij ben naar eigen inzicht te vertalen.

Wanneer het allemaal ooit stopt zullen in mijn laatste tel niet mijn echte dagen bij me terugkomen, maar deze stukjes. Met een glimlach zal ik loslaten, oplossen, wetend dat er iets heel goed is gegaan.

In 2013 schreef ik een boek over mijn verdronken vriend en las het met angst en beven terug. Ik had me voor niets zorgen gemaakt: wie hij voor me geweest is stond foutloos op papier.

“No one you love is ever truly lost,” schreef Hemingway.

Op de afterparty van het Boekenbal zei Gustaaf Peek tegen me dat hij angst in deze stukjes las; dat ik daar iets mee moest doen.

Spot on. Hoe kan liefde bestaan zonder de angst om het allemaal kwijt te raken?

_____________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Ada Lovelace en de ‘Difference Engine’

Afgelopen mei liepen Jacq en ik een deel van het South West Coast Path in Engeland. Een etappe ging van Porlock naar Lynmouth, over de beboste kliffen van Exmoor. Al snel kwamen we in het bos een paar tunnels tegen. Het waren de overblijfselen van de tuin van Ashley Comb, in de 19e eeuw het zomerverblijf van Ada Lovelace en haar man. De tuin had bestaan uit een groot aantal terrassen die met elkaar verbonden waren door spiraalvormige trappen. Voor Ada was ooit nog een badhuis in de rotsen uitgehakt, zodat ze ongestoord een bad kon nemen met uitzicht op zee.

Ada was de dochter van Lord Byron en Isabelle Milbanke. Kort na de geboorte van Ada in 1815 maakte Isabelle een eind aan haar huwelijk. Byron was een affaire begonnen met zijn halfzus en leidde een leven vol seks, drugs en poëzie. In 1816 vertrok hij voorgoed naar Europa. Isabelle wilde haar dochter ver houden van wat ze Byrons’  ‘misguided genius’ noemde en voedde Ada op met wiskunde – bijna als een soort tegengif voor poëzie. Maar Ada, die een enorm talent voor exact denken bleek te hebben, wist later beide in zich te verenigen.

Het pad met de tunnels waarvan wij een deel liepen, stond bij de Lovelaces bekend als ‘The philosophers walk.’ Ada liep hier ooit samen met Charles Babbage om te praten over de werking van zijn ‘Difference Engine.’

Babbage staat in de geschiedenis van de informatica bekend als de eerste die een mechanische rekenmachine bedacht. Met weinig meer dan assen en tandwielen wist hij hoe hij een machine moest bouwen die berekeningen kon uitvoeren. Helaas kwam hij niet verder dan een werkend prototype. Ada zag het in werking in 1833: ‘We both went to see the thinking machine (for so it seems).

Maar Babbage maakte zijn machine niet af, door geldgebrek en omdat hij alweer grootsere plannen had met een nog complexere machine. Het bleef allemaal bij ideeën op papier.

Ada was een van de weinigen die begreep waar Babbage machine toe in staat was. Ze beschreef in detail hoe een wiskundig probleem door ‘The Difference engine’ kon worden opgelost, waardoor ze door sommigen gezien wordt als de allereerste programmeur. Maar ze begreep ook dat een dergelijke machine meer zou kunnen dan alleen getallen uitrekenen. Als een van de eersten besefte ze de mogelijkheden van door machines uitgevoerde algoritmen.

Je kunt je afvragen of Ada ooit heeft nagedacht over de mogelijke impact van algoritmes. Heeft ze ooit bedacht dat we het algoritme weleens als een monster van Frankenstein zouden kunnen opvatten? In de krant lees je steeds vaker over machines die onze maatschappij straks overnemen, over algoritmes die ons beter kennen dan wijzelf, over technologie die zich tegen ons keert…

Of Ada daarover nagedacht heeft weet ik niet maar het moet haast wel dat ze Frankenstein gelezen heeft. De roman was in 1818 verschenen en was meteen een enorm succes. Bovendien had Ada naast de wiskunde een grote interesse in literatuur en – niet onbelangrijk – haar vader had een klein aandeel gehad bij het ontstaan van de roman.

We liepen die dag naar Lynmouth. Een kleine plaats met een strand tussen de kliffen, een fraaie rivier en een treintje uit 1890 dat bijna loodrecht om hoog gaat. Het toeristenseizoen was nog niet begonnen maar je kon je voorstellen dat het hier in de zomer druk zou worden. In 1813 woonde de dichter Percy Bysshe Shelley hier kort, met o.a. vrouw, kind en schoonzus. Het huis dat ze bewoonde maakt nu deel uit van een hotel. Lang heeft hij er niet gewoond. Een jaar later verliet hij vrouw en kind voor de 16-jarige Mary Godwin. Ze trouwden en Mary schreef later, als Mary Shelly, de roman Frankenstein. Het idee voor de roman ontstond aan het meer van Geneve, op een avondje griezelverhalen vertellen met Shelley en … Lord Byron.

Ik wandelde op dit pad om nu eens een paar weken niet achter een computer te hoeven zitten. De zee, de bomen, de kliffen en de dalen waren een verademing. Niet stilzitten maar bewegen. Van Porlock naar Lynmouth ging het door bos, over kliffen vol rododendrons en door dalen geel van brem. Maar ik liep die dag ook een innerlijke wandeling, van Ada en Charles met hun Difference Engine, naar Percy en Mary, met in de verte Frankenstein.

Als ik nu in de krant lees over gevaren van algoritmes, zie ik een heel mooi kustpad voor me.

Machiel_Jansen Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Foto van Machiel Jansen
Machiel Jansen

Machiel Jansen blogt voor Tirade incidenteel over zaken die ‘Big Data’ raken. Hij leidt het Scalable Data Analytics-team bij SURFsara Amsterdam. Machiel is gepromoveerd op Knowledge Engineering en heeft in 2007 bij verschillende bedrijven en universiteiten aan SURFsara gewerkt.

Leven op de kaart

Voor mijn werk reis ik ongeveer één keer per week in de trein van Amsterdam-Zuid naar Groningen. Ik ben zo gewend aan de rit dat ik ouderlijk glimlach als ik medepassagiers bij de Oostvaardersplassen verbaasd uit het raam zie kijken naar de Flevolandse woestenij. Als ik op mijn laptop aan het werk ben kan ik aan de het gevoel van bochten en de wissels bepalen of we door Meppel of Hoogeveen schieten.

Er is maar één punt waar ik altijd blijf opkijken. Als je Zwolle indraait en de IJsselbrug vlak voor de Hanzestad oprijdt, kan je rechts een grote groene berg zien. Het is het noordelijkste puntje van de Veluwe, een scherp baken dat je met iets van overdrijving een IJsselklif zou kunnen noemen. Het grote, centraal-Nederlandse natuurgebied begint (of eindigt) hier zo abrupt, net zoals je op weg naar de Alpen vlak voor München plots een muur van toppen ziet opdoemen.

Ik houd op een bijna schaamteloos patriottische wijze van Nederland, maar dat is vooral om geografische redenen. Het leuke is, vind ik, dat je met wat topografische kennis vanuit de trein of de auto de overgangen tussen landschappen en gebieden zelf kan waarnemen. Er gebeurt niks dat geleidelijk gebeurt. Nederland is een puzzel van kleine, goed herkenbare streken, zoals de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in een recent project probeert duidelijk te maken.

Na Bergen op Zoom stort de trein zich van de Brabantse katholieke zandgronden in een paar kilometer omlaag naar de Zeeuwse, protestantse klei – je zíet het einde van een cultuurgebied. De kathedraaltoren van Antwerpen kan je bij helder weer in de verte onderscheiden. Tussen Utrecht en Arnhem beklimt de intercity de Utrechtse heuvelrug, daalt af in de Gelderse Vallei, beklimt de Veluwe en daalt weer af naar de Nederrijn – met stops, in een halfuurtje. In Groningen en Friesland zijn de torens van de hoofdsteden tot in verre hoeken van de provincies te zien. Op de Hollandse Brug, tussen Flevoland en Noord-Holland, zie je alles tussen Amsterdam-West en Amersfoort.

In bus 74 van Emmen naar Stadskanaal rijd je een aantal kilometer precies op de grens tussen de welvarende Drentse zandgronden links en de armere voormalige veenkoloniën rechts. Aan je linkerhand bolt het landschap op, rechts zie je alleen maar lijnen. In de Intercity Direct tussen Schiphol en Rotterdam heb je een fantastisch uitzicht op de skyline van Den Haag, waarmee je gelijk praktisch de halve Randstad in één oogopslag kan zien – terwijl de trein op kilometers van de Hofstad passeert, juist omdat dat een omweg(!) zou zijn.

Zo kan je nog eindeloos doorgaan. Het mooie, vind ik, is dat het allemaal zo’n intense, overzichtelijke kénbaarheid uitstraalt. Door het land reizen is hier als op de kaart kijken; is op de kaart léven. In Nederland verhoud je je bijna altijd tot een andere plek, zie je de grenzen van gebieden en streken, verandert het landschap (en daarmee niet zelden het accent, de tradities, de religie, ga zo door) voor je ogen, soms in niet meer dan een paar minuten. Het voelt voor mij vaak alsof je een beetje boven het terrein hangt, omdat je bij de geringste verhoging (een enkele keer is op je fiets zitten genoeg, vaker werken spoorbruggen het best) al halve landsdelen kan overzien.

Lange tijd wilde ik piloot worden, puur om het overzicht over de wereld te kunnen hebben. Die behoefte voel ik nog nauwelijks: het leuke van Nederland is juist dat je vaak op de grond al weet hoe de luchtfoto’s eruit zien.

DSCF1367Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994) is freelance journalist. Momenteel is hij correspondent Noord-Nederland bij NRC Media en volgt o.a. de ontwikkelingen rond de gasproductie in de provincie Groningen.
Foto van Milo van Bokkum
Milo van Bokkum

Milo van Bokkum (Amsterdam, 1994)  is economieverslaggever bij NRC.

Meer blogs

  • Afbeelding bij De Sneeuwkoningin

    De Sneeuwkoningin

    (beeld: Don Duyns) ‘Het is vrijdag al, hé,’ herhaal ik. Kay kijkt me verward aan. ‘Wat?’ ‘Het schoolfeest.’ ‘Oh, ja’ Ik ben niet overtuigd. ‘Weet je al op wie je gaat stemmen?’ Kay haalt haar schouders op. Voordat ik door kan vragen klinkt de bel. ‘In de pauze straks…?’ Kay knikt en loopt de trap...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Touren met de band

    Touren met de band

    Rob en Ivo waren al aan het einde van de middag in Bergen aangekomen en hadden zich vast in ons duinhuisje geïnstalleerd. Daarna fietsten ze naar een strandtent aan het noordeinde van het dorp, waar ze een mooie tafel bij het raam bemachtigden. Het is traditie dat we daar op de eerste avond eten. Ik...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Repelsteeltje

    Repelsteeltje

    (beeld: Don Duyns) Je kijkt naar je handen, die een met melk gevulde koehoorn vasthebben. Ze ogen rustig, kalm, in harmonie. Ze hebben de hoorn stevig vast, de melk zal niet over de rand klotsen. Koemelk, daar zou het maar genoegen mee moeten nemen, voor nu. Tot dusver lijkt de koemelk het ding niet goed...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Mira Aluç
    Mira Aluç

    Mira Aluç (1993) schrijft korte verhalen en beschouwingen. Haar werk is sinds 2015 onder andere verschenen op Mister Motley, in Streven, De Revisor en De Gids en werd meermaals gepubliceerd op DIG (De Internet Gids) en in Tirade. In 2020 werd haar verhaal Backspace opgenomen in Rebel, Rebel, de bundel van Uitgeverij Prometheus ter gelegenheid van de Boekenweek. Ook maakte zij de podcast Balkon voor Sprekende Letteren.

  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Ida Blom
    Ida Blom

    Ida Blom schrijft proza en essays. Haar werk verscheen op papieren helden.