Van kat naar vlinder

Een man kijkt naar een vlinder. Ik las van Echhart Tolle deze krachtige maxime: ‘Ik heb met verschillende zenmeesters geleefd, het waren alle katten.’ De kat is de meester van het wachten. De kat wacht, maar niemand weet waarop. Sinds mijn telefoongebruik drastisch verminderd is – ik gebruik de telefoon alleen nog voor bellen en appen – is mijn wachten katachtiger geworden.  Ik verdwijn in mezelf en kijk. Meestal observeer ik wachtend dus mensen die niet observeren maar naar hun telefoon kijken. Ik heb ontdekt dat ik meer naar gezichten kijk sinds ik minder naar mijn telefoon kijk. Leuke bezigheid, hoor! We kijken al miljoenen jaren naar gezichten en hebben daar alle reden (en gelegenheid) toe gehad, het is mogelijk dat we langzaam aan iets minder goed worden in het lezen van gezichten, nu we het minder doen. We kijken dus überhaupt minder op. De toekomst zal geen rechte mensen meer kennen, maar kromme, en bijziend.

De kat wacht, maar waarop? Hij wacht zijn leven uit. Misschien is het meer zo dat de kat inderdaad op zenachtige wijze in staat is te zijn zonder daar veel meer van te verwachten. Stil voor je uit zitten staren is een onbeweeglijkheid, een wachten – kijkend naar de lucht, een bergwand,op the dock naar the bay  dat evenzogoed vaak de stilte voor een sprong is.

In 1972 schrijft Joseph Brodsky een lang gedicht over een vlinder. Een geweldig gedicht in 14 strofen (vertaling Peter Zeeman). Het is kort voor zijn vlucht naar Amerika vanuit Rusland, en dus is het verleidelijk de inhoud van die contemplatie op iets kleins te zien als een voorbode van iets groots. Brodsky wacht op zijn moment.

je bent fragment
van een gezicht; zeg mij
van wie, vliegend portret?

Je ziet de dichter gebogen over een vlinder, niets doend, kijkend, denkend, de spieren aanspannend voor de sprong?.

En wat zijn dagen? Niets. Ze zijn
niet vast te pinnen,
geen voedsel voor pupillen,
ongrijpbaar. Enkel schijn.

En duiden wat hij ziet, zijn beeld gebruiken, inzettend voor zijn gedachten.

Ja, jij bent beter dan
het Niets, nabijer,
meer zichtbaar. Toch ben jij er
in wezen aan
verwant. En op jouw vluchten
krijgt het materie.
Daarom, wanneer je
rondfladdert in de drukte
van alledag, vorm jij
een soort begrenzing,
een luchtige versperring
tussen het Niets en mij.

Een luchtige versperring tussen het Niets en mij. En dan springt hij. Ik staar nog even door naar de kat, de donzige versperring tussen het Niets en mij.

—-

IMG_6285Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

In de Oorshop

Tanden

IMG_6074Ergens in 2005 onderging ik mijn eerste wortelkanaalbehandeling. De tandarts liet me het gat zien dat hij geboord had om bij de zenuw te kunnen en het voelde als kijken naar het lijk van een vage bekende.

Op een of andere manier werd ik op dat moment mijn sterfelijkheid meer gewaar dan toen ik open TBC bleek te hebben in Paramaribo of bij die jammerlijke uitglijder op de motor waarbij ik mijn neus brak en KO ging in het midden van de Jan van Galenstraat.

Hier was een klein deel van mijn lichaam dat het opgegeven had, dat ondanks borstel, floss en stokers weggerot was en nooit meer terug zou komen.

In mijn familie zoemen de bekken van het amalgaam. Radio 3 luisteren is voor ons een kwestie van een spijker tussen de kiezen klemmen. Mijn vaders tandvlees heeft zich zo ver teruggetrokken dat je het eerder een capitulatie zou noemen, en hoewel we er nooit over praten vermoed ik dat hij en mijn moeder samen een volledig gebit aan kronen meedragen.

Met Nadim leek het een tijdje goed te gaan, tot ik dit jaar met hem bij De Hoektand kwam en door de immer vriendelijke tandarts Jan gewezen werd op twee bruine speldenknoppen achterin het frisse roze bekkie van mijn zoon.

‘Heb je wel met hem geflosst?’ vroeg Jan.

‘Nee,’ zei ik, en schudde mijn hoofd. ‘Het spijt me.’

De tandarts glimlachte, waardoor zijn mondkapje op spanning kwam te staan. ‘Dat hoef je toch helemaal niet te zeggen.’

Maar ik zei het ook niet tegen Jan. Ik zei het tegen mijn jongen, die met grote ogen in het helle lamplicht staarde. Lichtjes kneep ik in het trosje klamme tengeltjes dat hij me had toevertrouwd.

Nadim wilde weten of het pijn zou doen, of er geboord moest worden. Ik vroeg me hardop af of het wel zinnig was een melktand te vullen.

Het boren en vullen bleek pijnloos en Nadim leek het al snel vergeten. Sindsdien heeft hij een elektrische tandenborstel en floss ik ‘s avonds tussen al zijn kiezen (zoveel zijn het er niet).

Afgelopen week verloor hij zijn eerste melktand en bij het zien van dat perfect ronde gaatje wist ik ineens weer hoe het voelt om te wisselen. De herinnering was helder, scherp en lijflijk als het moment voordat er bloed opwelt na het snijden in je vinger. Wat ik me óók herinnerde: de gewaarwording verraden te worden door mijn eigen lichaam. Voor welke verrassingen zou het me nog meer gaan stellen?

James Brown zei al dat tanden het een-na-belangrijkste zijn voor een man. Hair is the first thing. And teeth the second. Hair and teeth. A man got those two things he’s got it all.

Haar genoeg, in mijn familie. Ik hoop maar dat slechte tanden en goed haar op hetzelfde chromosoom te vinden zijn.

____________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Drie jaar ‘Charlie Hebdo’

Een vriend van mij was tijdens de aanslagen van Anders Breivik (juli 2011 alweer) voor vakantie in Oslo. Sterker nog, toen de bom voor het kantoor van de Noorse premier plofte, stond hij twee, drie straten verderop met een deel van het gezin, terwijl de rest in een ander deel van het centrum op pad was. Hoe groot de paniek was, weet ik niet precies, maar ze vonden elkaar erin terug. De manier waarop hij later vertelde dat hen niets was overkomen, die laconieke toon, je hoort die wel vaker bij mensen die nét het geluk hadden een ander straatje in te slaan, die op het moment zelf iets anders deden dan normaal gesproken. Alsof tegelijk met het toeval het onmogelijk is geworden dat de angst bij je postvat, dat je lichaam ingrijpt en nee zegt op het moment dat het erom spant.

In de afgelopen jaren zijn er vele aanslagen geweest, waarmee we, op welke manier dan ook, soms indirect of direct te maken kregen. Die gebeurtenissen, zou je kunnen zeggen, hebben ons veranderd, maar niet gebroken. Hun alomtegenwoordigheid des ondanks hebben we onze mond niet gehouden, niet na Breivik, Berlijn, Nice of Parijs. Bang zijn we misschien geweest, maar daar hoor je tegenwoordig nauwelijks nog iemand over mompelen in een talkshow of zo. We hebben tegen wil en dank om leren gaan met de angst, wennen doet terrorisme nu eenmaal niet, net zomin als verdwijnen.

*

Dat Parijs kan veranderen in een vesting had ik al eens meegemaakt bij een viering van Quatorze Juillet. Na de militaire parade, de overvliegende Mirages, de parachutisten en het vuurwerk op het Champ de Mars ging de stad op slot. Met een vriend probeerde ik door de mensenmassa de weg naar ons hotel te vinden, maar keer op keer stuitten we op met dranghekken afgesloten wegen. We staken de Seine nog eens over, keerden weer om, gingen de metro in en uit, en strandden uiteindelijk toch op een overvol perron, waar maar nooit meer een metro leek te komen. Ik herinner me vooral een Duitse herder die tussen al die voeten op de vloer lag met een blik zo moedeloos als ik me toen voelde.

De dagen na de aanslag op Charlie Hebdo, 7 januari 2015, zondag drie jaar geleden, was er niets van dat alles aan de hand. Wederom was ik met een vriend in Parijs en tussen het volgen van het laatste nieuws door konden we zonder problemen wandelen (ondanks de eindeloze regen) door Montmartre, en gewoon de Eiffeltoren beklimmen zoals elke andere dag. Sinds ik er kom zie je op straat beveiliging van de hoogste graad, soms door het leger, met automatische wapens en kogelvrije vesten. Na de aanslag veranderde dat beeld niet; de zichtbare beveiliging werd ondanks de noodtoestand ook niet opgeschroefd. Alsof Parijs nu niet net als op een feestdag in opperste staat van paraatheid moet zijn, of zou moeten zijn.

Nog eens de feiten in het kort. Op die bewuste woensdagochtend schoten de broers Kouachi in koelen bloede 12 mensen dood, op en bij het kantoor van Charlie Hebdo, waaronder de bijna voltallige redactie van het blad en enkele politiemensen. Ze ontvluchtten, hielden zich schuil ten noorden van Parijs en werden uiteindelijk twee dagen later doodgeschoten in de drukkerij waar ze zich hadden verschanst. Daarmee was de klopjacht ten einde, definitief en misschien onbevredigend, want zoals Marjoleine de Vos in een van haar stukken opmerkt: intuïtief gun je het die twee niet om simpelweg doodgeschoten te worden.

In die paar dagen heerste in de stad de gelatenheid, dat kan je aan de Fransen gerust overlaten. De vrienden bij wie we logeerden haalden elke krant waar ze de hand op konden leggen in huis. In elk café met tv kon je volgen hoe de achtervolging van de daders vorderde. We zaten er allemaal bovenop. Op tv verscheen een dame van middelbare leeftijd die desgevraagd een exposé gaf over de houding van het Franse volk, een schitterend fragment dat welhaast een verbetenheid uitstraalde waaruit ik afleidde dat ze niets meer te verliezen had behalve ’s lands wijs en eer.

Intussen lazen we Soumission van Michel Houellebecq, dat nota bene op 7 januari was verschenen, een roman tegen de achtergrond van de eerste islamistische regering in Frankrijk. Houellebecqs subtiel in het boek verweven kritiek op de islam, in het bijzonder de verspreiding van het geloof door voortplanting, moet toen extra weerklank hebben gevonden bij de Fransen. Het Allahu akbar dat op het filmpje van de aanslag te horen was, galmde nog na in het collectieve oor. Een week later antwoordde Charlie Hebdo met het omslag van het eerste nummer post quem: TOUT EST PARDONNÉ. Ik ben er nog steeds niet over uit hoe ik die kop moet duiden.

Maar zulke taal, zulke reacties, ze waren uiteindelijk uiterlijke schijn. Een stad valt natuurlijk niet plotseling stil na een ingrijpende gebeurtenis zoals een aanslag, maar de manier waarop Parijs voortging was als achter een façade. Aan de buitenkant beheerst en strijdbaar, terwijl vanbinnen angst en ontreddering regeerden. De bangigheid waarover Mathijs van Nieuwkerk het eens had in een gesprek met de burgemeester van Amsterdam, namelijk dat je tóch wat sneller over de Vijzelstraat fietst en eens extra over je schouder kijkt, die bangigheid ontbrak totaal aan het straatbeeld. Zoals gezegd zag de zichtbare beveiliging van de stad er niet anders uit dan anders. Achter de schermen was vanzelfsprekend van alles gaande, hoe vreemd dat soms ook moge lijken ná het plaatsvinden van een aanslag.

De aanslag op Charlie Hebdo werd door velen ervaren als een directe aanval op de Franse samenleving, met andere woorden, op alles waar de Franse maatschappij voor staat. Met enige overdrijving kan je zeggen dat de Fransen in het landsbelang hun angst opzij zetten en ervoor in de plaats een rotsvast geloof in hun Republikeinse normen en waarden tentoonspreidden. Er waren in Parijs die week tientallen incidentjes die dit toonbeeld van moedig burgerschap doorbraken, die de onderhuids gistende emoties even de overhand lieten nemen en evenzo vaak vals alarm bleken te zijn.

Ik kwam terecht in zo’n oprisping van onderdrukt gevoel toen we op een avond de metro namen vanuit het centrum richting het 18de. Of misschien kan ik beter zeggen: probeerden te nemen, want net als destijds na de viering van Quatorze Juillet belandden we in een ondergrondse cul-de-sac. Ik geloof dat het bij Gare de l’Est was dat we van lijn zouden wisselen, en toen we daar op de trap van het perron stonden op zoek naar het juiste nummer in de juiste kleur kwam er een groepje mensen in onze richting aangerend. Er klonk een luid geratel uit de tunnel waar ze vandaan kwamen, die bij mij meteen een onontkoombare reactie losmaakte: dit is foute boel. En ik voelde wat er collectief na de aanslag was gevoeld, dat je lichaam het overneemt en alleen overleven nog telt. We hielden halt boven aan de trap en ik probeerde tegelijk voor en achter me te kijken. De metro waar we net uit waren gestapt bleef staan; de mensen renden niet meer. Ik sleurde die vriend van me achter me, achter een pilaar, en zei iets in de trant van: ‘Als er iets gebeurt dan rennen we terug de metro in!’ Als hij maar blijft staan. Ik wierp een laatste blik om de hoek en hoorde nog luidere knallen. Het groepje vloog nu in paniek een andere tunnel in, een van de vrouwen voorop negeerde het feit dat ze onmogelijk hoge hakken aanhad volledig, zo groot was de paniek. Wegwezen. We hadden nog niet een voet in de metro gezet of de bel klonk en de deuren gingen dicht. We waren op weg, desnoods helemaal naar buiten de Périphérique.

Dat we er vervolgens nog een dik uur bezig waren om terug te komen bij die vrienden, dat donderde niet. Het station waar we vandaan kwamen was afgesloten na het incident, voor alle verkeer, ook het ondergrondse. Maar we moesten erlangs om op de juiste lijn te komen. Aan het eind van de avond was de kust veilig, het station vrijgegeven: een stel jochies had bij het station met vuurwerk lopen spelen en daarmee een scheurtje veroorzaakt in het door iedereen zo goed mogelijk opgezette masker.

Om dat te lijmen, ‘de gelederen te sluiten’, namen we op zondag deel aan de marche républicaine. Wij en meer dan twee miljoen anderen, in de grootste demonstratie die Parijs ooit zag, liepen van République naar Nation. Al schuifelend gingen we het plein over, waar al dagen mensen bordjes met ‘Je suis Charlie’ hadden opgehouden. Om ons heen groepjes uit alle windstreken, welke dan ook, en het was stil totdat iemand het volkslied aanhief, dat zich vervolgens met een echo verspreidde door de massa als een rimpeling op de vijver. Het werkte louterend om met al die mensen één signaal uit te zenden: liberté d’expression, liberté des crayons! Je kunt alles van ons afpakken, maar onze ideeën, het gedachtegoed, dat zal je ons op geen enkele manier kunnen afnemen. Het was een niet te overzien groot hart onder de riem van diegenen die twijfelden op het moment dat angst de overhand niet mocht krijgen en bij wie het niet lukte om het gezicht in de plooi te houden.

*

In november datzelfde jaar vierde Uitgeverij Van Oorschot het zeventigjarig jubileum in de Rode Hoed. Halverwege de avond stond iedereen te kijken naar telefoonschermpjes met daarop het laatste nieuws. In Parijs was een aanslag gepleegd in concertzaal Bataclan, niet ver van het kantoor van Charlie Hebdo, waarbij het vuur was geopend op het publiek tijdens een optreden. Op dezelfde avond was die vriend bij wie ik weleens in Parijs logeer aan het werk bij het Stade de France, voor de vriendschappelijke voetbalwedstrijd tussen Frankrijk en Duitsland. Drie zelfmoordterroristen bliezen zich dezelfde avond op vlak buiten het stadion, de aanwezige president werd geëvacueerd, maar de aanslag mislukte en de wedstrijd werd gespeeld. Voor de NOS-radio liet hij zich interviewen, om in alle kalmte zijn verhaal te doen. Ja, ik heb de gewonden gezien. Ja, we waren zenuwachtig. Zijn verdere antwoorden zijn zakelijk (bijna Frans, dacht ik) en suggereren onmiddellijk nadien alweer de schijn van onverveerd verdergaan. Zijn lichaam heeft het overgenomen, nu gaat het om overleven. In weerwil van wat Houellebecq vijf dagen later schreef in de Corriere della sera went het nooit, die aanslagen. Maar ook al zijn ze niet meer weg te denken en krijgen we er op een goed moment allemaal mee van doen, we onderdrukken onze angst. We houden samen heldhaftig stand, we kunnen niet anders.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds vier jaar blogt hij voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

A Christmas with Alan Bennett

R., zelf een heer van haast Britse allure, gaf me in november drie boekjes mee van Alan Bennett, Smut, In the clothes they stood up in, en Father, Father ! Burning bright.

In december valt de stapel boeken altijd om en kom ik iets tegen wat erom schreeuw − of in dit geval beleefd gesticuleert −om gelezen te worden.

Naast The Crown was het precies wat ik nodig had. Engeland op zijn mooist. Ik ben voor het eerst een boek tegengekomen waarvan ik me echt serieus afvraag of er iets in vertaling van overblijft. Het Engels, met de wendingen binnen een zin, de kleine nuances van aanzetten of afnemen die tot schaterlachen toe geestig zijn, die horen geloof ik toch bij die taal. De verhalen van Bennett, een man met een ongelofelijk palmares vooral als scenarioschrijver, moet je denk ik evenmin trachten na te vertellen. De kracht zit in de zinnen. Al zijn de wendingen die een scenarist zich veroorlooft vooral voor een schrijver heel interessant. Mannen komen er niet erg goed af in zijn verhalen, en ook dat is erg goed.

Vervolgens zag ik nog zijn film The Lady in the Van, met Maggie Smith. Nu ligt Writing Home klaar.

A Christmas with Bennett was het. Nu weer aan het werk.

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Noord-Korea. Wie wind zaait…

Dit voorjaar verschijnt Casper van der Veens De Kim-dynastie. Geschiedenis van Noord-Korea. Ik zit er midden in. In dit stadium van meelezen met een boek verzamel ik van alles wat ik tegenkom, foto’s boeken met propagandaposters, documentaires, ik koop Amerikaanse, Engelse en Duitse boeken over het onderwerp.

Er staat veel opmerkelijks in dit boek, veel wat ik niet wist. Van der Veen, Noord-Koreadeskundige werkzaam voor NRC,  meldt onder meer dat Noord-Korea sinds 1945 de facto een monarchie is: erfelijke troonopvolging immers. En met een steeds rigider despotisme. Een vorm van despotisme waar Mao en Stalin zelfs nooit aan gedacht hebben. De kunst bij het nadenken over een land als dit is niet zozeer de woede blijven voelen jegens deze dictators – een woede die alleszins gerechtvaardigd is – als wel je een voorstelling trachten te maken van de twijfel die wellicht soms rijst in intelligente Noord-Koreaanse hoofden. Wat weet men? En wat weet men niet? Van der Veen toont beargumenteerd aan dat het kernprogramma,  al begonnen rond 1956, een van de sterkste troeven maar ook een noodzakelijkheid is in de mogelijkheid het volk te laten blijven geloven dat de huidige repressieve staatsvorm de enige mogelijke voor Noord-Korea is. Despoten hebben vijanden nodig, anders implodeert de haat. Waar ik nog weinig over tegenkomen is welke rijkdommen de Kim’s precies verworven hebben? Van vergelijkbare (en bevriende) gekken als de Ceaușescu’s en Khadafi weten we hoe extreem die waren. Maar de Kims? Wat deden die terwijl de bevolking op 240 gram rijst per dag zat in de jaren 1994-1998? Een van de meer dan twaalf residenties van deze Kim, de Ryongsong-Mansion licht alvast een tipje van deze sluier op. ‘Besides large houses and well-tended gardens there are man-made lakes and various recreational facilities. Witnesses have reported luxurious interiors with ornate furnishings, deep plush carpets and fancy chandeliers.

Schermafbeelding 2017-12-21 om 13.33.40Propaganda blijft een schitterend fenomeen om de realiteit van een land mee te bestuderen, een geweldig fotonegatief van de werkelijkheid, gratis en voor niets uitgevent door dit soort dictaturen. Kijk eens hoe het niet is!

In Huis Marseille is een fraaie tentoonstelling van de foto’s die Eddo Hartmann maakte in zijn drie reizen naar Noord Korea. Een van zijn geweldige foto’s mag op het omslag van Van der Veens boek. Het verschijnt in april, tenzij Grote Leider Kim Jong-un besluit dat het eerder moet.

 

 

 

——-

img_2482Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot en was redacteur bij Tirade, kookt zich gestaag door kookboeken heen, en droomt altijd over reizen.

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Middelen

Ondanks de vrienden die meerjarenplannen voor hun leven hebben en daar echt tevreden over lijken, geloof ik eigenlijk alleen maar in het nu.

De toekomst (alles wat meer dan drie maanden vóór me ligt) is me ongeveer zo reëel als die lege straat in een verkeersspiegel: ik accepteer de theorie, maar zou nooit zomaar de hoek om zeilen zonder met eigen ogen te hebben gezien dat het kan.

Een fijn gevolg van zo in het leven staan is dat ik niet veel zou veranderen als vandaag mijn laatste week aanbrak. De dingen die ik doe en de mensen met wie ik te maken heb zouden ook dan beslag op me mogen leggen.

Je mag dus zeggen dat ik een lage verwachting van het leven heb of heel gelukkig ben.

Iedereen zou zich regelmatig moeten afvragen wat hij zou veranderen als er niet veel tijd meer was. Je hoeft het niet te serieus te nemen, maar de gedachte werkt als een vergrootglas voor wat er wringt of slecht loopt in je heden.

Iets wat ik vrijwel dagelijks doe en niet meer zou doen als mijn tijd opraakte is drinken. Het lijkt me zo zonde om in die laatste dagen niet alles volledig mee te krijgen.

Wie wil er bier drinken als hij een middag met zijn dochter in de zandbak kan?

Ik, vreemd genoeg. Heel regelmatig, zelfs.

Mijn dagen zijn per definitie geteld. Omdat ik op een gegeven moment de pijp uit moet, maar vooral omdat mijn kinderen ouder worden.

Nog een paar jaar en ze zullen niet meer bij me in bed kruipen met hun hete teentjes en vingers, hun piekhaar, snot en speeksel, hun slopende en verslavende cocktail van slaapgebrek en geluk.

____________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. In 2016 verscheen zijn sterk autobiografische roman Het jasje van Luis Martín.

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Meer blogs

  • Afbeelding bij Onderweg

    Onderweg

    Bij de verhuur op het vliegveld van Casablanca haalde ik een stoffige Dacia Duster op. Het was nacht, er was vertraging geweest, maar de meneer met het geduldige gezicht had gewacht tot iedereen door de douane was en ik mijn bestelde wagentje kwam halen. ‘Vous êtes le dernier,’ zei hij met een glimlach. ‘Het spijt...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    De mens als biopic 2. Jan Wolkers

    Jan Wolkers Een televisie-producent vroeg of ik een reeks vlogs wilde schrijven over Jan Wolkers, die honderd jaar geleden werd geboren, 26 oktober 1925. Ik wist niet wat vlogs waren en Jan Wolkers vind ik een onprettige schrijver. Vlogs zijn korte filmpjes, die gebruikt worden als buffer tussen andere tv-programma’s, of als hap-snap-spul op de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De kleine ster

    De kleine ster

    (beeld: Don Duyns) de kleine ster bleek één van velen te zijneen gegeven waarover ze niet verdrietig of kwaadmaar plotseling stil wasomdat geen enkel geluid door de ruimte kan jagenze besloot snel en goed en alles in één keerdrie dagen lang al het licht te zijn wat ze ooit zou zijnen dan definitief te doven...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Menno van der Veen
    Menno van der Veen

    Menno van der Veen studeerde filosofie en wijsbegeerte. In 2019 publiceerde hij zijn tweede roman Ontweten bij Van Oorschot. Menno werkt ook als onderzoeker, consultant en trainer op het gebied van democratie, participatie en mensenrechten. Momenteel werkt hij aan zijn derde roman (werktitel Het profetenverbod). Die is naar verwachting klaar in 2022.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.

  • Foto van Kees Snoek
    Kees Snoek

    Kees Snoek (1952) doceerde Nederlandse taal en letterkunde aan universiteiten in Michigan, Indonesië, Nieuw-Zeeland en Frankrijk (Straatsburg en Parijs). Hij publiceerde onder meer de biografie van E. du Perron (2005) en vertaalde poëzie van Sitor Situmorang en Rendra. In augustus verscheen bij Van Oorschot Wissel op de toekomst, zijn keuze uit de brieven van Sjahrir (de eerste premier van Indonesië) aan zijn Hollandse geliefde.