Een zak

Mijn neuroses en angsten hadden me in de dagen voorafgaand aan de operatie gevloerd zoals een hete zomer weerloze bejaarden aflegt.

Ik was er zeker van dat ik niet meer uit de narcose zou ontwaken, dat er ernstige complicaties zouden optreden, of dat ik wakker zou worden zonder been. De angst voor een operatie overvleugelde haast de pijn aan mijn enkel.

Aan schrijversvriend Lim stuurde ik panische spraakberichten waarna hij me gerust probeerde te stellen met zijn stem van bakeliet. Ik vroeg aan Lootje bij wijze van grap of ze mijn werk postuum wilde bezorgen wanneer ik de operatie niet zou overleven, maar vertelde er niet bij dat ik het meende en die klus aan niemand anders toevertrouwde. Mijn ouders viel ik lastig met galgenhumor, tot het punt waarop mijn moeder het zo zat was dat ze de kamer uitstoof.    

Toch bracht mijn onverschrokken moeder me naar het ziekenhuis en reed me in een rolstoel de inslaapzaal op. Daar gaf ze me af bij de zaalzuster, die grappend beloofde dat ze me weer netjes terug zouden geven. Ik dacht er het mijne van, verdween in mezelf en nam afscheid van mijn moeder.

‘Ik kom je over een paar uur weer halen. Het komt goed,’ stelde ze me gerust. Ik zweeg. Ze raakte mijn arm even aan, keek me in de ogen, raakte me nog een keer aan en beende toen weg.

‘Zij die gaan slapen groeten u,’ riep ik haar achterna.

Door de spanning luisterde ik maar half naar de zaalzuster die uitlegde wat de procedure was, waardoor ik het operatiehemd over mijn kleren aantrok en op bed ging liggen alsof ik al was opgebaard.

Na een kwartier kwam de zaalzuster me nog even controleren, wees me er na een blik meteen op dat het de bedoeling was dat ik eerst mijn kleren uitdeed behalve mijn ondergoed en me dan in het snijtenue moest hullen. Daarna trok ze het gordijn dat rond het bed was gespannen met een ruk dicht alsof er een voorstelling was afgelopen, terwijl alles nog moest beginnen.

Twee andere zusters reden mijn bed weg. Ik telde de lampen aan het plafond, worstelde wat met mijn gedachten en zei niets. Na vier automatisch openzwaaiende deuren werd ik de operatiekamer ingerold. Daar hevelde ik mezelf over naar de snijtafel.

Het voorlaatste wat ik dacht voordat het kapje mijn bewustzijn opzoog was dat het maar goed was dat ik het uitgebreide pakket bij mijn uitvaartverzekering had gekozen. En het laatste wat ik dacht was dat ik een vreselijke, dramatische, onhandelbare zak was. Daarna viel de zwakstroom in mijn brein uit.

Maar de zak werd wakker. Natuurlijk werd de zak weer wakker.

Toen ik eenmaal bij kennis was, op de uitslaapzaal lag, pijn had en daarom dus absoluut niet dood kon zijn, voelde ik meer dan ooit dat ik leefde.

Stiekem hoopte ik dat ze tijdens de operatie ook meteen mijn aanstelleritis hadden weggesneden.

Dat zou vast handig zijn voor later.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

In de Oorshop

Gipszomer

Er komt een zomer aan die goed zal zijn.

Met die nietsvermoedende woorden nam ik een paar weken geleden vrij van deze columnplek. In de dagen die toen voor me lagen sliep een gloed van parkjes om in te lezen, terrassen die blonken in de avondzon en steden waar ik mijn vrienden zou bezoeken. Ik had zin in de zomer, sloot vrede met de temperaturen en kocht een nieuwe, gekortwiekte zomeroutfit.

In de loop der jaren heb ik best wat dingen gebroken: een veel te dure vaas bijvoorbeeld, de nieuwe gordijnroede die ik wilde ophangen, maar ook het pootje van een modieuze zonnebril en mijn olifantenhart.

Nog nooit een bot. Tot mijn stalen ros me afwierp en ik als een ruiter van likmevestje op straat werd gesmeten.

Mijn kuitbeen knakte, mijn enkel maakte een vouw waar een origamimeester van zou gaan blozen en de belofte van een zomer brak als glas op de warme straatstenen.

Even later werd ik op de Spoedeisende Hulp doorgegeven als een foutief gefrankeerd pakket. Eerst een arts, later een fotokamer, daarna een coassistent, weer de fotokamer, een andere arts, weer de fotokamer en vervolgens de gipskamer.

In die gipskamer hees ik mezelf uit de rolstoel en nam plaats in een gevaarte waaraan je afziet dat daar niets leuks in wordt verricht. Een zuster vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed, terwijl twee anderen samenschoolden rond mijn enkel als hyena’s rond een karkas.  

‘Ik schrijf,’ zei ik, verbaasd door de oprechtheid van haar vraag, waardoor de pijn even zakte.

‘Een echte schrijver in het ziekenhuis, dat maken we niet vaak mee!’ lachte ze en keek langs me heen, alsof ze zich alvast ergens voor verontschuldigde. ‘Ik hoop dat je dan niet al te slecht schrijft over ons als dit achter de rug is.’

Ik verslikte me bijna in mijn vloeken toen ze probeerden mijn enkel weer recht te zetten.

Nadat ik in verbeten toestand weer in de fotokamer werd vastgelegd, bleek het rechtzetten niet gelukt en vertelde de coassistent van een paar kamers geleden dat ik geopereerd moest worden. En dat ik de komende tijd gegipst en later geschroefd door de weken zou moeten manken.

Na zes uur in het ziekenhuis mocht ik weer naar huis. De pijnstillers die ik meekreeg begonnen te werken en ik voelde hoe de nevel in mijn hoofd zwaarder werd, de mist dichter, de pijn minder.

Met een half oog keek ik de volgende dag Rear Window van Hitchcock. Nadat de film was afgelopen keek ik naar mijn eigen uitzicht, gluurde door de ramen die ik vanuit mijn appartement kon zien.

Een overbuurman rookte een sigaret, een overbuurvrouw hing op haar balkon de was te drogen, een andere overbuurman ijsbeerde zijn woonkamer door. Verder gebeurde er niets, hoe lang ik ook keek. Geen verdachte koffers, geen vreemde telefoontjes, geen moord.

In de namiddag, ik had net nieuwe pijnstillers genomen, ging de bel. Op krukken sleepte ik mezelf tergend langzaam naar de voordeur.

Het moest Grace Kelly zijn dacht ik, in avondjurk uit Parijs, ze zou een voor een de lichten aanknippen, lachen en er zou toch nog iets enerverends gebeuren.

Maar er gebeurde niets. Toen ik eindelijk bij de deur was en mijn hoofd in de klamme avondlucht stak, zag ik alleen een trui van PostNL de hoek omslaan.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Er komt een zomer aan

Er komt een zomer aan die goed zal zijn, zeg jij. De lucht wordt gladgestreken en zal boven ons hangen als een zwoele lappendeken. De stad zal slapen van de hitte en pas weer ontwaken bij de eerste regenval. Parken, er zullen parken zijn waar we onze lijven achterlaten tot iemand ons weer op komt halen. We drinken wijn tot alles is vergeten – hoe klein we zijn en dat een dag zo fel kan schijnen dat het pijn doet aan je ogen – en we weer onontkoombaar samenvallen met onszelf. Boeken, we zullen boeken lezen tot de schemer ons tot staken dwingt. En dan is er een slordig bed waarin niets past, behalve wij. Er komt een zomer aan die goed zal zijn voor wie naar de juiste dingen kijkt.

Twan neemt zomervrij tot augustus.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Reünie

Zes jaar geleden beloofden we dat wij niet zo zouden zijn. We kenden de verhalen, hoe het anderen was vergaan, maar zo zou het bij ons niet lopen. Vrienden waren we. En dat zouden we blijven.

Maar puberbeloftes verwelken en ik verloor iedereen steeds iets meer uit het oog nadat de rector diploma’s in onze handen drukte, vaders de barsten in onze schouders sloegen en moeders tranen achter zonnebrillen verstopten.

Andere steden, andere levens, andere mensen. Zo vervaagden mijn vrienden steeds iets meer tot vreemden. Vreemden die ik nog altijd liefhad weliswaar, maar toch.

Ik wist ze steeds minder goed te wonen, vergat vaker wat ze eigenlijk studeerden, tot ik de grip helemaal verloor en ze steeds verder wegzakten in mijn herinnering. Het aantal jaren dat we elkaar niet meer zagen werd meer in getal dan de jaren dat we samen op school hadden gezeten.

Tot iemand laatst het initiatief nam voor een reünie. In de tuin van T. schoolden we weer samen zoals we vroeger in de zomer vaak deden. De tijd werd langzaam vloeibaar en we dronken elkaar met ieder biertje steeds iets meer naar elkaar toe. Het is bijzonder hoe vriendschap vooral bestaat uit patronen, gewoontes en rollen. Na een kwartier viel iedereen weer in dezelfde groef waarin we vroeger elk dag liepen.

Steen ontfermde zich weer over de barbecue alsof hij er nooit een stap vandaan had gezet. Fen observeerde zoals ze vroeger ook al deed en zette met een opmerking die alleen zij kan maken de boel weer op scherp. Murf strooide met tragikomische anekdotes die uitliepen op andere anekdotes die we afstoften over examenreizen, tussenuren en uitgaansavonden. Sop lachte weer boven alles uit en weefde haar zinnen aan elkaar als een deken. En ik verloor me weer in de puberale humor waarmee ik me vroeger wapende tegen alles.

Het tafelblad kromp, we bogen ons meer naar elkaar toe en alles om ons heen werd langzaam kleiner, vager, vormelozer. De zon legde zich neer op de straten van Utrecht als een vermoeide hond, tot ze helemaal verdween achter de daken, buiten ons blikveld.

Er was iets hersteld, iets teruggevonden, iets overbrugd. Ik keek de tafel rond, en dacht: dit zijn mijn vrienden. En dat waren ze eigenlijk altijd al geweest, maar dat was ik vergeten, omdat de tijd bedekkend werkt. Ik vond ze terug zonder te zoeken en miste ze pas toen ik ze weer zag.

De laatste trein naar Amersfoort kroop dichterbij, tot ik moest gaan en afscheid van mijn vrienden nam.

Fen omhelsde me, zei zacht: ‘En laat het nu niet weer jaren duren voordat we elkaar zien.’

‘Nee,’ antwoordde ik en geloofde wat ik had gezegd.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Het vervallen Hollywood van Hongkong

De bedelaars die ik als kleine jongen in Hongkong zag, staan op mijn netvlies gegrift. Mensen zonder armen of benen die zittend op de grond ritmisch met hun stompjes bewogen. Uitgemergelde mensen die over straat sjokten terwijl ze hun schamele hebben en houden in een karretje voortduwden. Mensen die in provisorische tentjes onder een brug woonden. Om hen heen raasde de stad voort en liep men haastig voorbij.

Ik weet nu dat bedelaars en daklozen niet uniek zijn voor Hongkong. Je hebt ze in alle grote steden. Toch staan die eerste die ik zag mij nog het scherpst bij. Ik moest meteen weer aan hen denken toen ik de eerste pagina’s van Diamond Hill las, het romandebuut van de in Engeland woonachtige Hongkonger Kit Fan, die eerder naam maakte als dichter.

Op het omslag staat een foto van een straat in Hongkong, ondersteboven. Het geeft de lading van het boek goed weer. We schrijven 1987. Een jonge man, die door iedereen Boeddha wordt genoemd omdat hij zich kleedt als een boeddhistische monnik, keert uit Thailand terug naar Hongkong. Hij neemt zijn intrek in een nonnenklooster op Diamond Hill. Zijn leermeester in de boeddhistische tempel Wat Arun in Bangkok heeft geregeld dat hij daar terecht kan. De moederoverste weet al meteen wat voor vlees ze in de kuip heeft: hij is geen monnik en hij is eigenlijk op de vlucht voor zijn verleden dat zich hier in Hongkong heeft afgespeeld. Omgekeerd heeft Boeddha haar ook meteen door: zij verbergt eveneens iets.

Diamond Hill was vroeger de plek waar Bruce Lee zijn films maakte. Nu is de wijk in verval. Zij is verworden tot een sloppenwijk. In de hoofdstraten zitten mensen mahjong te spelen, in de zijstraten staan dealers met zakjes heroïne (in het boek vrijwel consequent aangeduid met ‘het witte poeder’).

Boeddha ontmoet allerlei excentriekelingen. Zo is er een vrouw die zich Audrey Hepburn noemt en zegt dat ze een relatie heeft gehad met Bruce Lee. Haar tienerdochter is de leider van de plaatselijke triade en draagt Gucci-tassen en gouden bling-bling. Dan is er nog een non, genaamd Quartz, die weinig zegt.

Diamond Hill wordt gesloopt. Aan het begin van het boek staan er hijskranen, aan het eind is de wijk weg en ligt overal beton. Terwijl de bulldozers en graafmachines te werk gaan en de inwoners een voor een vertrekken, dwaalt Boeddha met verschillende van die personages door de omgeving. Ze praten over de toekomst, over het verleden en over de heroïne.

Diamond Hill is een sfeerboek. De excentrieke personages zijn een kunstgreep om het verhaal voort te stuwen, maar dat is niet erg: de thema’s die Kit Fan aansnijdt, zoals de toekomst van Hongkong, de heroïneverslaving, het bestaan in de sloppenwijken en het keiharde zakenleven (om er maar een paar te noemen), resoneren sterk. Omdat de sfeer voorop staat, stoort het ook niet als hij soms opzichtig naar symboliek grijpt, zoals wanneer Boeddha in de verlate en vervallen sloppenwijk plotseling een orchideeënkwekerij met prachtige bloemen aantreft. Of wanneer oude, gemetselde, vroeg-koloniale huizen worden afgebroken. De melancholieke sfeer blijft in stand. Daarmee doet het boek soms denken aan een uitgeschreven Wong Kar-Wai-film. Vooral het bling-bling tienermeisje-triadelid lijkt zo weggelopen uit een van zijn films, net als de avondlijke gesprekken met de moederoverste over het verleden en de toekomst van Hongkong. Je ziet de cameravoering haast, de slowmotion en de schaduwen op de muur.

Wat ook beeldend wordt uitgewerkt is de onzekerheid over Hongkongs toekomst. In 1987 is net afgesproken dat Hongkong in 1997 aan China wordt teruggegeven. Alle personages hebben er een mening over en niemand heeft echt vertrouwen in wat er gaat komen, maar aan de andere kant hebben ook weinig mensen vertrouwen in het heden, in de Britse heerschappij. Een van de personages vertelt over de rijken die naar Canada of Australië emigreren omdat ze de toekomst van Hongkong onder China somber inzien. De armen kunnen niet weg. Zij moeten maar afwachten wat er gebeurt in de jaren na 1997. Het maakt het boek, gezien de recente ontwikkelingen in Hongkong, erg relevant.

Het zakenleven in de havenstad, waar het recht van de sterkste geldt, komt ook kort ter sprake. Boeddha blijkt ooit een succesvol zakenman te zijn geweest, maar hij nam te veel financiële risico’s en ging failliet. Niemand in de stad had medelijden met hem. Iedereen vond dat hij zich moest schamen. Het boek geeft daarmee een mooi inkijkje in het harde Hongkongse zakenleven waar je veel geld kunt verdienen, maar waar je ook diep kunt vallen, waarna je eindigt onder een brug.

Diamond Hill is een prachtig boek, maar op redactioneel vlak is er een kans gemist. Kit Fan heeft ervoor gekozen om het Kantonees, de Chinese taal die in en rond Hongkong gesproken wordt, een belangrijke plek te geven in het boek. Dat is zeer toe te juichen en het past goed bij de roman. De uitwerking is echter niet bevredigend. In de dialoogtekst staan naast Latijnse letters ook Chinese karakters (soms een hele hoop), waarna er tussen haakjes een vertaling volgt. Het was denk ik beter geweest als de Kantonese woorden in transcriptie (in het Latijnse alfabet) waren weergegeven. Dan werd de tekst niet steeds onderbroken en zou het Kantonees tot leven zijn gekomen en dichterbij de lezer zijn gebracht: die krijgt dan immers een beeld van de klank. (En het was extra leuk geweest voor mensen zoals ik, die van huis uit Kantonees spreken, maar geen karakters kunnen lezen!)

Maar goed, een kniesoor die daarover valt.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.

Hondenmannen

Er komen dagen voor waarop Gie me belt, zijn auto de parkeerplaats voor mijn huis opdraait en ons vervolgens naar het bos rijdt. Levi, de hond van zijn ouders, zit dan braafjes achterin en steekt soms zijn kop omhoog om te zien of we wel goed rijden.

Ik ken Gie al zeven jaar. Op alle grote momenten was hij er en als hij er niet was, zag ik hem kort daarna, of we belden. De laatste tijd spreken we te weinig af en dat zeggen we dan ook als we elkaar wel zien, maar weinig mensen zijn zo goed in staat om de tijd weer op te heffen als Gie en ik. Zelfs als het leven ons in een wurggreep houdt.

Als hij naast me loopt in het bos en Levi als een spoorzoeker voor ons uit stuift, ben ik rustig, wat voor dag ik ook heb gehad. Dan praten we elkaar bij, keuvelen over politiek, literatuur en wielrennen en soms over de meisjes die weer op onze harten zijn gaan staan – dat laatste is vaak mijn inbreng, maar hij luistert altijd, troost me als het moet en maakt altijd een grap die alles weer waterpas zet.

Gie bezit de trouwheid van een labrador en de scherpte van een ekster. Als hij een vraag stelt, gaat het om het antwoord, en niet om de vraag. En als ik een vraag terug stel, zwijgt hij altijd even, omdat daar de kiem van zijn antwoord in ligt..

We wandelen altijd anderhalf uur. Nooit hetzelfde rondje, maar toch ligt er in het slepen van onze pas een soort ritme dat geruststelt, een groef waarin we even kunnen verdwijnen, een tred die wereld even opheft. Hoe zwaarmoedig we soms ook zijn, er kiert altijd licht door onze gesprekken.

Toen ik tien was vroeg een juf aan me wat ik later wilde worden. ‘Een man met hond’, antwoordde ik. Mannen met honden, die begrepen het leven, hadden alles voor elkaar, waren geslaagd in het bestaan. Dat dacht ik toen.

Ik werd geen man met een hond. Als iemand me een man noemt, voelt het altijd nog alsof het over iemand anders gaat, omdat ik soms vergeet dat ik geen jochie meer ben. En ik heb een kat.

Zo lopen Gie en ik door het bos. Twee jochies. Twee mannen, eigenlijk. Twee vrienden vooral. En één hond.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman

Meer blogs

  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Geen weer

    Geen weer

    Omdat onze vriendengroep door aanvullende kinderen en huisdieren bijna alle vakantiehuizen ontgroeid is en de resterende vakantiehuizen hatelijk duur zijn geworden, bedacht ik een alternatief. We zouden een tentenkamp opslaan bij S en L, die sinds kort een boerderij met flink wat grond in Wardoe bewonen. Fikkie stoken, buiten koken, disco met de kinderen, sterrenstaren...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Plonia Westendorp
    Plonia Westendorp

    Plonia Westendorp (1998) is verpleegkundige en student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit van Amsterdam.

  • Foto van Jente Jong
    Jente Jong

    Jente Jong werkt als actrice, theatermaker en schrijver. In 2017 debuteerde ze met de roman Het intieme vreemde bij uitgeverij Querido. Daarnaast schrijft ze toneelstukken voor onder andere de Toneelmakerij en speelt ze in een jeugdvoorstelling en een poëzieprogramma. Voor Tirade schrijft ze over haar (eerste) stappen in de schrijverswereld.

  • Foto van Anja Sicking
    Anja Sicking

    Anja Sicking schrijft romans en essays. In haar laatste boek, De visionair, onderzoekt ze via de verbeelding
    hoe de toekomst eruit zou kunnen zien.