Notities (5)

* Het is de Week van de Pijn, waarin aandacht wordt gevraagd voor herkenning en erkenning van chronische pijn. Naar verluidt lijden er in Nederland circa twee miljoen mensen aan structurele pijnklachten. De kans dat je iemand kent die met dergelijke problemen te maken heeft is dus aanzienlijk. Ik heb onder mijn vrienden een die constant kampt met hoofdpijn, waarvan de intensiteit nogal varieert, en een die doorlopend last heeft van buikpijn. Chronisch pijn kent vele gedaanten, denk maar aan de tinnitusaanvallen van Branda uit Adri van der Heijdens feuilleton President Tsaar op Obama Beach. Zij wordt gepijnigd door de snerpende geluiden die zij inwendig hoort maar die niet om haar heen te horen zijn. Aan het eind van het verhaal is Branda vanzelf van haar kwaal genezen, maar dat gebeurt alleen in verhalen. In het echt blijven chronischepijnlijders met de gebakken peren zitten, vaak zonder enige mogelijkheid tot verlichting, en als je daar je mond over opentrekt loop je ook nog de kans dat er lacherig over wordt gedaan.

* Twee jaar geleden schreef ik een stukje over Montgomery Clift, toen ik een ansicht met zijn kop erop had opgeduikeld. Toen ik onlangs met vrienden een stel kasten aan het verhuizen was moest ik weer aan hem denken. En niet alleen aan hem. Omdat ik alleen bij het uitladen was had ik me niet afgevraagd waar de boekenkasten vandaan kwamen. Het model, een soort zigzag, kwam me wel vagelijk bekend voor. Ze bleken deel uitgemaakt te hebben van de inboedel van Cine Qua Non, winkel vol filmparafernalia in de Staalstraat, die er midden oktober mee ophoudt. De eigenaar, Eric Ipenburg, stopt omdat hij ernstig ziek is – darmkanker. Hoewel hij een filmzaak runde hadden we het over muziek, vooral de opera’s die hij er draaide. Als we dan eenmaal over Händel te spreken kwamen kreeg het gesprek iets eindeloos. Hij had graag de aria ‘Lascia ch’io pianga’ op de uitvaart van zijn vrouw gedraaid, maar dat zal hij wel niet meer meemaken. Nu is het aan hem om zijn eigen muziek te kiezen. Mijn suggestie is de pendant ‘Piangerò la sorte mia’ uit Giulio Cesare in Egitto.

* Die aria komt niet zomaar uit de lucht gevallen, het was de toegift van sopraan Anna Prohaska, deze week in het Concertgebouw. Ik kende haar eigenlijk alleen van Rufus Wainwrights cd met Shakespearesonnetten, Take All My Loves, waarop zij diens klassieke composities ten gehore brengt. Des te indrukwekkender trad ze voor het voetlicht in een progamma met barokaria’s  en -liederen, begeleid door Il Giardino Armonico. Wat een stem, geschikt voor showballet én aubade.

 

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds drie jaar blogt hij bijna wekelijks voor tirade.nu.

Marko van der Wal

Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds enkele jaren blogt hij (onregelmatig) voor tirade.nu.

In de Oorshop

Joseph Mitchell 3/4, briefje aan Roos van Rijswijk

Dag Roos,

Omdat je zo vriendelijk was je enthousiasme over het  Mitchellomslag te delen, en omdat  je behoort tot de Club Van Mensen Met een Vogel op Haar Boek zal ik je iets vertellen over dit exemplaar. Hij kwam tot mij in een stapel vogelafbeeldingen, aangeleverd door de vormgevers van Pink Pony Express.  Na lang zoeken heb ik de fotograaf te spreken gekregen. Nu blijken er een paar dingen heel erg toevallig te zijn: Andrew Garn, de fotograaf woont op de hoek van McSorley’s Saloon in New York, dat dus nog steeds bestaat. Desgevraagd stuurt hij een paar foto’s. (zie eentje onder) Maar opvallender is het volgende: deze duif leeft nog, heet Fido, en woont bij een gezin dat zorgt voor 35 verweesde duiven. Het opvallende aan Fido is dat hij liever loopt dan vliegt. Hij kan vliegen, maar heeft besloten dat het gewoon niet helemaal zijn manier van transport is.

Dit is dus een zeer wonderbaarlijke vogel.

De reden dat Garn duiven fotografeert in de stad is dat hij meent dat ‘It’s easy to photograph something that is already considered beautiful, like a flower in a meadow, but harder to focus on something that is seen everyday.’

2
McSorley’s een paar dagen terug…

Daarmee heeft hij wonderlijk genoeg misschien wel de kortste samenvatting van de overtuiging van Mitchell gegeven – de eeuwige wandelaar door de stad. Ook Mitchell kijkt goed naar dingen die niet op het eerste gezicht prachtig zijn, maar weet er de kleur in te ontdekken. Een ander opvallend aspect aan Fido, onze Mitchellduif schijnt zijn gevoel voor komedie te zijn, iets wat je wel ziet als je naar zijn portret kijkt, vind ik.

Een zeer considerabel toeval is dus dat Fido, de duif die toch wat random op het omslag belandde, zelf een New Yorker is, uit de buurt van McSorleys komt, en waarschijnlijk de enige wandelende duif op aarde is…

‘De kruimels zijn voor duiven bestemd; net zoals veel andere excentriekelingen is Gould een duivenvoerder. Hij is verknocht aan een zwerm die zijn hoofdkwartier heeft ingericht op en rondom het standbeeld van Garibaldi op Washington Square. Die duiven kennen hem. Als hij aan komt lopen en op de sokkel van het standbeeld gaat zitten, fladderen ze naar beneden en gaan op zijn hoofd en schouders zitten, en wachten ze tot hij zijn zak met kruimels tevoorschijn haalt. Sommige heeft hij namen gegeven. ‘Kom maar, Boss Tweed,’ zegt hij. ‘Een dame in Stewart’s Cafetaria heeft haar volkorentoast vanochtend niet helemaal opgegeten, en toen ze naar buiten liep, heb ik die, bingo, speciaal voor jou van haar bord gegrist. Hallo, Grote Boesem. Hallo, Dikbuik. Hallo, Lady Astor*. Hallo, Johannes de Doper. Hallo, Polly Adler. Hallo, Fiorello, ouwe bok, hoe gaat ’t met jou, vandaag?’

(uit: McSorley’s wonderbaarlijke saloon, vertaling Dirk-Jan Arensman, te verschijnen eind  oktober)

Nou ja, dat moest ik je dus even schrijven.

hartelijke groet,

Menno

 

(de stukjes 1 en 2 over Mitchell lees je hier en hier)

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Blijf op de hoogte, ontvang onze nieuwsbrief.

Een vriend

In het Vondelpark sloot mijn zoontje een onmiddellijke vriendschap met Miles, een net zo blonde jongen van dezelfde leeftijd. Na een paar tellen begonnen de twee een hut te bouwen in de bosjes, en waren Miles’ vader en ik aan elkaar overgeleverd.

We knikten naar elkaar. Ik gaapte. Met een licht Engels accent – ik wist niet dat dat kon – vroeg hij hoe ik sliep.

‘Kort,’ zei ik. Hij lachte en stak zijn hand uit, die ik schudde.

‘Paul,’ zei Miles’ vader.

Ik keek naar B, die met Otis de Hond op een kleedje in de schaduw van een eik lag en een comfortabele houding probeerde te vinden. Sinds ik Nadim en Miles gevolgd was had ze zich al vier keer omgedraaid. Begin november krijgen we een dochter, B en ik. Krijgt Nadim een zus.

‘Papa!’ jubelde hij vanuit de struiken. ‘Ik heb een vriend gemaakt!

Het raakt me altijd zo: dat gebrek aan reserve. Een vrijheid die als vliegen moet voelen.

De herfstzon reikte door de bladeren van de eik, strooide lichtvlekken op mijn overhemd. Paul en ik keken naar onze zoons en ik voelde wat vaders voelen als ze kijken naar hun samenspelende zoons: het was alsof Paul en ik ook speelden. Onder het gesprekje dat zich ontvouwde lag een gemak dat normaal alleen bestaat tussen mannen die elkaar al heel lang kennen, die samen kind zijn geweest.

Ik liep naar B om twee flesjes frisdrank uit de tas te halen toen Nadim schreeuwde en begon te huilen. Omdat het geluid vanuit dichte bosjes kwam zette ik het op een rennen, zoekend naar een ingang. Voordat ik die gevonden had kwam Paul te voorschijn met takjes in zijn haar en mijn jongen in zijn armen. Ik bedankte hem en inspecteerde Nadim. Het bleek mee te vallen. Onze zoons aten Gummiberen. Paul kwam even kletsen met B en mij, en ik durfde niet te vragen of hij nog eens met me wilde spelen. Of hij mijn vriend wilde zijn.

___________________________________________________________________________________

Optie 8Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

Joseph Mitchell cursus in 4 stukjes: week 2: kroegenloper

Maandagavond was er in de Rode Hoed onder curatorschap van Trouw-columnist Bert Keizer een avond gewijd aan Simon Carmiggelt. Bert Keizer sprak met Clairy Polak en Henk Van Gelder (biograaf) en mede-columnisten Frits Abrahams en Renske de Greef over de columns van de grootmeester, de ‘kronkels’. Wat maakt ze nou zou goed, deze stadsanekdotes van de bijna-alcoholist Carmiggelt? (of zoals Keizer meldde: ‘haal dat “bijna” maar weg’.

Carmiggelt wist waar de lach zat, hij had een geweldig pen voor ongebruikelijke beelden, niet overdadig maar goed gemikt een paar per column. En een groot empathisch vermogen voor wat naar Carmiggelts smaak geen ‘ kleine mensen’ mochten heten. Mensen namelijk die even groot zijn als jij en ik.

 

Neem nou ajb even de tijd om deze kronkel te luisteren en te bekijken:

Ik vond het alsnog een revelatie: zijn dictie, de bedachtzame acteertrucs, de liefde voor zijn tekst. Wonderschoon! Goede beelden: jongens die aan de tapkast staan ‘uit te wasemen’, ‘always willing to bend an ellbow’ en ‘ dat woord moedertje liet hij op als een witte duif in de sigaren mist en keek het na’. Halverwege schoot mij een velletje van de Arbeiderspers scheurkalender van eerder dit jaar in. Het was een stukje uit Hans van Straten De omgevallen boekenkast. Privé-domein 133. En ik zag helder waar Carmiggelt en Mitchell elkaar raakten.

’17 februari 1962
De kennis van het antiquarische apparaat heeft het voordeel dat je het ook kunt bespelen. Op 17 februari 1962, een zaterdag, stond er in Het Parool een stukje van Carmiggelt over een pocket, die voor 49 cent te koop lag bij De Boekenwurm in de Kalverstraat, een gerenommeerde ramsjzaak. Die pocket heette McSorleys Wonderful Saloon en was geschreven door Joseph Mitchell. Een bundel zeer knappe reportages over kroegen en persoonlijkheden aan de zelfkant van het Newyorkse leven.
Toen ik ‘s maandags in het middaguur met Heinz ging kijken, viste ik natuurlijk mijlenver achter het net. De krant was nog niet koud uit geweest of er had zich een stormloop op De Boekenwurm ontwikkeld. Binnen het uur was de voorraad van vijftig exemplaren uitverkocht – op één na, die tegen de stelling was geplakt met het bijschrift: ‘Dit is de laatste, die hou ik zelf. De Boekenwurm’.
Maar ik was niet voor één gat gevangen. Als De Boekenwurm niets meer had, kon ik het altijd nog elders proberen. De volgende middag ging ik op pad en ik stroopte systematisch alle in aanmerking komende antiquariaten in de binnenstad af. Het liep al tegen zessen toen ik de tiende en laatste binnenstapte, het dubbele pand van mevrouw Jansen aan de Spuistraat, maar daar vond ik tussen de rommel dan ook twee exemplaren, zij het van een andere (Canadese) uitgave. Eén heb ik weggegeven, het andere prijkt nog in mijn boekenkast. Het stukje van Carmiggelt heb ik erin geplakt.’

Mitchell is een herontdekte klassieker, blijkt nu, Carmiggelt was een groot fan. Hoe kan dat ook anders?

Mitchells McSorley’s wonderbaarlijke saloon verschijnt over twee weken, in een vertaling van Dirk-Jan Arensman, 1 deel bij van Oorschot, 1 deel bij Lebowski.

 

*Lees ook het eerste stukje in deze reeks van vier.

————–

schermafbeelding-2016-09-22-om-09-18-52Menno Hartman was redacteur van Tirade,  is uitgever bij Van Oorschot. Hij blogt elke donderdag voor Tirade.

 

Foto van Menno Hartman
Menno Hartman

Menno Hartman (1971) is uitgever bij Van Oorschot.

Gesloten

img_2383Elke maandagavond eten mijn zoon en ik saoto bij Warung Marlon in de Pijp. Nadim is een man van gewoonte gebleken, en pogingen om hem een keertje mee te krijgen naar Kam Kee voor cheung fan of zelfs maar wan tan soep, stuiten altijd op afwijzing. Hij lijkt op die momenten niet alleen mijn voorstel, maar ook de persoon erachter af te wijzen.

Hoe kun je, lijkt hij te willen zeggen, en schudt hij zijn grote blonde hoofd. Die mensen rekenen op ons.

Toen ik op mijn negentiende in de Pijp kwam wonen had de buurt geen goede naam, maar ik was meteen verliefd op de Cuyp, op Humphrey Tjins toko, toko Ramee, Lelydorp, Albina, Cambodja City, Warung Marlon, Warung Mini, Kam Kee, Slagerij Zagora en de tientallen kleine Turkse en Marokkaanse winkeltjes die je er kon vinden. Ik noem hier een paar van de bekendste, maar om die tientallen naamloze winkeltjes gaat het me nu. In de laatste jaren sloten ze een voor een.

Deze maandag bleek de ruit van de buurtwinkel op de Van der Helst ook witgekalkt. Hun stoep stond altijd vol pruimen, granaatappels, bloedsinaasappels, aardbeien, alles liefdevol uitgestald. Een groentenman, was het, maar ook een Halalslager en een melkboer. Hun assortiment was atypisch, mediterraan. De sumac stond er naast de sesampasta die weer naast de bloemkool stond, en je kon er durumgries kopen voor een euro per kilo. Voor iemand wiens dagelijks geluk voor een groot deel afhangt van wat hij die avond mag koken zijn dit soort sluitingen een groot verlies.

Geen idee wat de familie die altijd zo’n werk van de etalage maakte nu gaat doen. De zoon des huizes was duidelijk nog niet klaar met het werkende deel van zijn leven. Meest waarschijnlijk is dat hun huurcontract was afgelopen, en nieuwe contracten hebben nieuwe prijzen. Misschien was de fundering niet goed meer. Een casco winkelruimte met nieuwe fundering in de Van der Helst moet toch minstens 4000 euro per maand opbrengen. Dat krijg je niet bij elkaar met reine claudes, Doyenneperen en ongeroosterde cashews.

Maar dit soort zaakjes is erfgoed, mensen. Dit was de kruidenier. Ons werd door immigranten een tweede kans gegund met een fijne eigengereide buurtwinkel, nadat we ons geld zo lang naar de Appie hadden gedragen dat alle Hollandse buurtwinkels waren uitgestorven.

Ik kan wel janken.

___________________________________________________________________________________

Gilles van der Loo (Breda, 1973) was redacteur van Tirade. Sinds 2010 publiceerde hij online en in diverse bladen. Hij schreef de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de roman Het laatste kind. Op 23 oktober van dit jaar verschijnt zijn nieuwe roman Het jasje van Luis Martín.

 

 

Foto van Gilles van der Loo
Gilles van der Loo

Gilles van der Loo (Breda, 1973) is schrijver en schrijfdocent. Tussen 2011 en 2015 was hij redacteur van Tirade. Bij Van Oorschot publiceerde hij de verhalenbundel Hier sneeuwt het nooit en de romans Het laatste kind, Het jasje van Luis Martín, Dorp en  Café Dorian. Meest recent verscheen Mens blijven aan het front bij Hollands Diep, dat hij samen met zijn Oekraïense vriend Andrii Kobaliia schreef.

De eerste keer – wespen en vrienden

De eerste keer dat ik een vriendschap niet wilde sluiten, bewust nadacht over manieren waarop ik kon voorkomen dat dit zou gebeuren zonder dat er mensen moreel beschadigd zouden worden, was ik een jaar of elf. Er zouden nog veel ongemakkelijke sociale verbintenissen volgen, maar dit was de allereerste, in ieder geval de eerste waarbij ik de onwillige partij was.

We stonden allebei te kijken naar hoe andere kinderen van een erg hoog klimrek vol buizen en beton gleden. Ik was hard op mijn stuitje terecht gekomen en moest bijkomen, het meisje naast me, zeker een kop groter, durfde niet.

‘Ze willen ‘m weghalen,’ zei ik over het klimrek, dat de vorm had van een enorme slak.

In de binnenkant van die slak zat een prachtig gangenstelsel waar kinderen als peuter in konden verdwijnen om pas veertien jaar later weer zonlicht te zien, en waar het hevig naar pis stonk. De enige handreiking naar bezorgde ouders en kinderschedels was het feit dat de slak op een bedje van zand stond, waar op onverwachte plekken betonblokken uit omhoog staken. Het was een geweldig ding, ik weet niet of het er nog staat.

Het meisje ging zitten en liet het zand tussen haar vingers door glijden, ze filterde er kleine witte schelpjes uit die ze met onhandige handen op een rij legde.

‘Jammer,’ zei ze.

Ik legde er blauwige schelpjes bij. Het meisje ademde door haar mond.

Waarschijnlijk zat ik bij dat klimrek omdat de jongens uit de buurt liever niet meer wilden dat er een heel raar meisje meevoetbalde, en de meisjes die ik kende met vakantie waren of al lang over de klimrekfase heen gegroeid, zoiets. Ik zei tegen mijn enige object van hoop dat ik haar nog nooit gezien had bij De Slak.

‘Ja nee,’ zei ze, ‘ik mag nooit alleen, kijk daar is me vader.’

Ze wees naar een vader.

‘Wat stom, wie mag er nou niet alleen buitenspelen.’

‘Zit je op Gein?’ vroeg ze.

Dat was de school en ook daar hadden we elkaar ook nog nooit gezien. Ons verkennende gesprek werd onderbroken door een wesp die op haar kleverige wangen afkwam. Het meisje huilde en terwijl haar vader aan kwam lopen, snikte ze dat ze altijd zo bang was dat ze de wesp in zou slikken. Dat hij haar dan in haar hart zou steken.

schermafbeelding-2016-09-19-om-11-38-57Haar vader hielp haar overeind en ik zag dat hij haar op zou tillen als ze niet zo verschrikkelijk lang was geweest. Er klopte iets niet. Als ik een paar jaar jonger was geweest had ik het gewoon kunnen maken om weg te rennen, dat doet kinderen nu eenmaal, wegrennen, zomaar met dingen gooien, zonder aankondiging over hun schooltafeltje kotsen, iets uit een winkel meepakken zonder te betalen om te kijken of het kan. Maar ik kon niet meer wegrennen, dat zag ik ook wel in, hoewel het even door me heen ging dat mensen me over het algemeen aanzagen voor een zevenjarig jongetje.

‘Een wesp kan niet bij je hart,’ legde ik zwakjes uit.

‘Wat goed van jou,’ zei haar vader op een toon die verried dat hij inderdaad dacht dat ik een zevenjarig jongetje was, ‘hij komt eerst in je slokdarm, hè? Zitten jullie bij elkaar in de klas?’

Nader onderzoek wees uit dat het reusachtige meisje, nu haar tranen drogend en spelend met de knoopjes van haar vaders overhemd, zes jaar was.

‘Nou hee,’ zei haar vader opgeruimd, ‘wat fijn dat jullie vrienden zijn geworden hier. Kom je morgen ook weer, om één uur?’

Ik zei ja leuk of prima of oké of ik denk het wel en rende alsnog weg, misschien was dit de eerste keer dat ik een vriendschap niet wilde en de laatste keer dat ik uit een sociale situatie ontsnapte door gewoon de benen te nemen en niet achterom te kijken.

Uit voorzorg meed ik De Slak een paar weken.

Het is een heel specifiek gevoel van ongemakkelijkheid, dat zich in alle jaren erna en ook nu nog op precies dezelfde wijze openbaart. Een innerlijke ‘God, nee’, een flakkerend schuldgevoel, het razendsnel maken van kleine overwegingen – toen ik het meisje en haar vader aankeek in het korte moment voor ik de sprint maakte, dacht ik: waarom ook niet, wat is vijf jaar nou, wat gek dat alle vrienden altijd precies even oud moeten zijn.

Een tijd geleden gebeurde het me weer, in de metro (altijd in de metro), ik raakte aan de praat met een aardige vrouw, die na afloop voorstelde nummers uit te wisselen en een keer een borrel te doen, maar er ging een alarmbel af in mijn achterhoofd die iets te maken had met het fluwelen gewaad dat ze droeg (waarom ook niet, wat is een fluwelen gewaad nou, waarom moeten alle vrienden altijd precies dezelfde kleren dragen) en ik zei heel volwassen dat dit me geen goed idee leek.

‘Maar het was gezellig, doei.’

Als een valse poes die voor de vorm haar staart tussen de benen hangt verliet ik het metrostel, en vroeg ik me zoals elke keer in deze zeldzame situaties af of het ooit een wesp gelukt was, bijvoorbeeld in een operatiekamer, recht een mensenhart te raken.

—-

roos-van-rijswijk-foto-irwan-droog-kleinRoos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

 

Foto van Roos van Rijswijk
Roos van Rijswijk

Roos van Rijswijk is redacteur van Tirade. Ze publiceerde proza in diverse tijdschriften en de roman Onheilig (Querido, 2016).

Meer blogs

  • Afbeelding bij Zomerverlies

    Zomerverlies

    Alle ramen stonden open en toch was het warm in mijn keuken. Ik sneed knoflook in dikke plakken en liet die bruinen in de lekkerste olijfolie, hakte een paar rijpe vleestomaten en voegde die toe, dopte hulkgroene erwtjes. Als ik buiten de deur ga eten maak ik voor vertrek iets voor de thuisblijvers; je bent...
    Lees verder
  • Afbeelding bij De bekende weg

    De bekende weg

    Het Zeeuwse dijkhuisje van B’s tante is al een jaar of twintig in mijn leven. Het is er stil, er is veel licht en de zee voelt heel dichtbij, maar rond de dijk is geen toerisme. Het enige wat er verandert is de tuin: er zijn meer rozen dan voorheen. De wilg is groter, en...
    Lees verder
  • Afbeelding bij Zo alleen… Zo alleen 

    Zo alleen… Zo alleen 

    (beeld: Don Duyns) Uit de hengstebron gedronken hebben.   Ik schrijf over gegeven paarden en ogen van naalden.  Over brood op de keukenplank muizen die op tafel dansen en   klokjes die tikken.  Had het meisje geantwoord.  Hij had haar rode kapje gevolgd en zijn besluit genomen.  Ik ben een poëet, had ze piepend gezegd.  Aan de...
    Lees verder
Tirade bloggers
  • Foto van Jack de Boer
    Jack de Boer

    Jack de Boer (1966) is leerkracht in het speciaal basisonderwijs. Zijn meer dan vijfentwintig jaar aan onderwijservaring heeft hij opgedaan in Amsterdam en Franeker, en vormt een belangrijke bron voor zijn schrijverschap.

    Zijn fraaie, essayistische  De gelukkigste klas toont wat het betekent basischoolkinderen door een jaar heen te begeleiden, op weg naar een betere toekomst.

     

  • Foto van Tim Veeter
    Tim Veeter

    Tim Veeter

    Tim Veeter (1991) is acteur en schrijver. Hij studeerde af als Theaterwetenschapper aan de UvA en genoot diverse acteeropleidingen. In zijn schrijfwerk speelt hij met taal en legt de nadruk op het perspectief en de ontwikkeling van de personages. Zijn verhalen zijn vaak licht absurdistisch, maar toch herkenbaar. Tim is woonachtig in Amsterdam.

  • Foto van Jan Lodewijckx
    Jan Lodewijckx

    Jan Lodewijckx (1990) had het wel even gehad op kantoor. Hij kocht een zware fiets en een kleine tent en zegde zijn werk op en zijn appartement.